ECLI:NL:RBNNE:2025:4656

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
12 november 2025
Publicatiedatum
13 november 2025
Zaaknummer
18.300274.24
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van rechtsvervolging wegens noodweer na zware mishandeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 12 november 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van zware mishandeling en het voorhanden hebben van een wapen. De verdachte, geboren in 1990, heeft op 18 september 2024 in Groningen een vuistslag uitgedeeld aan een slachtoffer, nadat hij zelf met een vuurwapen was beschoten en in zijn benen was geraakt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte handelde uit noodweer, omdat hij zich verdedigde tegen een voortdurende, wederrechtelijke aanranding. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet strafbaar was, omdat hij zich in een situatie bevond waarin hij niet kon ontsnappen aan de aanval. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de beschuldiging van het voorhanden hebben van een ploertendoder, omdat niet bewezen kon worden dat hij zich bewust was van de aanwezigheid van dit wapen. De rechtbank heeft de inbeslaggenomen goederen, waaronder een boksbeugel, onttrokken aan het verkeer, omdat deze konden dienen tot het begaan van soortgelijke feiten. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18.300274.24

Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken

d.d. 12 november 2025 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1990 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 29 oktober 2025. Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. P.P. van Rhijn, advocaat te Utrecht.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. S.G. Broekstra.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1
primair
hij op of omstreeks 18 september 2024 te Groningen aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht door die [slachtoffer] met grote kracht
en met de vuist in het gezicht en/of tegen zijn hoofd te slaan;
subsidiair
hij op of omstreeks 18 september 2024 te Groningen [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] met grote kracht en met de vuist in het gezicht en/of tegen zijn hoofd te slaan, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge had;
2
hij op of omstreeks 18 september 2024 te Groningen, een wapen(s), van categorie I, onder 3° van de Wet wapens en munitie, te weten een boksbeugel en/of een ploertendoder, voorhanden heeft gehad en/of heeft vervoerd.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de feiten 1 primair en 2.
Met betrekking tot feit 2 heeft de officier van justitie aangevoerd dat verdachte op de boksbeugel in de auto zat. Zij heeft vrijspraak gevorderd voor het voorhanden hebben van een ploertendoder.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van de feiten 1 primair en 2.
Met betrekking tot feit 1 primair heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte geen gerichte vuistslag in het gezicht van [slachtoffer] heeft gegeven, maar een beweging naar voren heeft gemaakt met twee gestrekte armen, met allereerst als doel het wapen dat [slachtoffer] vasthad uit de weg te ruimen. In deze reactie ligt niet besloten het bewust aanvaarden van de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer] . Daarmee ontbreekt het voorwaardelijk opzet.
Met betrekking tot feit 2 heeft de raadsman aangevoerd dat de boksbeugel en ploertendoder niet van verdachte waren. Verdachte was zich totaal niet bewust van de aanwezigheid van deze voorwerpen in de auto en bovendien kon hij er niet feitelijk over beschikken.
Ten aanzien van feit 1 subsidiair heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
vrijspraak feit 2
Evenals de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat verdachte moet worden vrijgesproken van het voorhanden hebben van een ploertendoder.
De rechtbank is tevens van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen, dat verdachte een boksbeugel voorhanden heeft gehad. De boksbeugel is aangetroffen in de auto waarin verdachte is gaan zitten nadat hij was neergeschoten. Over de precieze plek van aantreffen is door verbalisanten verschillend gerelateerd. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat de boksbeugel niet van hem was, dat de auto
van zijn vriendin was en dat hij niet wist dat er een boksbeugel in de auto lag. Ook al zou verdachte bovenop de boksbeugel hebben gezeten, zoals de officier van justitie heeft gesteld, dan nog acht de rechtbank niet bewezen dat hij zich bewust is geweest van de aanwezigheid ervan, gelet op de omstandigheid dat hij even daarvoor was neergeschoten.
Dit betekent dat verdachte zal worden vrijgesproken van feit 2.
De rechtbank acht feit 1 primair bewezen en past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 29 oktober 2025 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Op 18 september 2024 was ik op [adres] te Groningen. Ik ben met twee vuisten voor mijn hoofd op [slachtoffer] ingevlogen. Ik wilde hem uitschakelen.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 19 september 2024, opgenomen op pagina 235 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100- 2024255998/2024259514 d.d. 11 november 2024, inhoudend als verklaring van verdachte:
Ik vecht bij [organisatie] . Ik ben een topsporter en zit bij de top van de wereld. Ik ben op [slachtoffer] (
de rechtbank begrijpt: [slachtoffer]) afgestormd. Ik heb op hem ingeramd. [slachtoffer] moest vallen.
3. Een schriftelijk bescheid, te weten een forensische geneeskundig letselverslag d.d. 8 april 2025, los gevoegd bij voormeld dossier en opgemaakt door [naam] , forensisch arts, voor zover inhoudend:
Betrokkene: [slachtoffer] .
Over bovengenoemde persoon heb ik de volgende medische brief ontvangen: [ziekenhuis] , Mond-, Kaak-, Aangezichtschirurgie d.d. 13-11-2024.
De brief bevat, in essentie, de volgende informatie:
Bovengenoemde persoon bezocht op 19-09-2024 de afdeling MKA van het [ziekenhuis] . De brief vermeldt op 19-09-2024 de volgende bevindingen;
  • Fractuur van het jukbeen links met verplaatsing van de botdelen.
  • Fractuur van de onderkaak links met verplaatsing van de botdelen.
  • Een klein scheurtje in de bodem van de oogkas links.
De volgende behandeling werd op dezelfde dag uitgevoerd:
Onder narcose werd via een snede in de mond en een snede door de wang, de botdelen van het jukbeen in de juiste positie gezet. De botdelen van de onderkaak werden in de goede positie gezet en werden gefixeerd met 2 titaniumplaten met schroeven.
In de mond werden minischroeven geplaatst met elastieken om de beet te herstellen.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Anders dan de raadsman acht de rechtbank bewezen dat verdachte voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank komt tot dit oordeel op grond van de eigen verklaringen van verdachte, dat hij met twee vuisten op [slachtoffer] is ingevlogen en op hem heeft ingeramd met het doel om [slachtoffer] uit te schakelen. Daar komt bij dat verdachte als professioneel kickbokser er op getraind is zo hard mogelijk te slaan om een tegenstander uit te schakelen en dus weet wat zijn klappen teweeg kunnen brengen. De rechtbank is daarom van oordeel dat verdachte met zijn handelen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel zou
oplopen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht feit 1 primair wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 18 september 2024 te Groningen aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht door die [slachtoffer] met grote kracht en met de vuist in het gezicht te slaan.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Kwalificatie van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1
primairzware mishandeling.

Strafbaarheid van het feit

Standpunt van de verdediging
Ter terechtzitting heeft de raadsman met betrekking tot feit 1 aangevoerd dat verdachte heeft gehandeld uit noodweer, als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De raadsman heeft gesteld dat verdachte zich geconfronteerd zag met een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding.
Verdachte heeft zich, na te zijn beschoten en tweemaal in zijn benen te zijn geraakt, verdedigd met de vlucht naar voren, met twee gebalde vuisten in de richting van het vuurwapen dat [slachtoffer] vasthad en zojuist had afgevuurd. Deze verdediging is daarmee ook proportioneel geweest en voldoet aan het subsidiariteitsbeginsel. Omdat verdachte tweemaal in zijn benen werd geraakt, zich op dat moment in een kleine ruimte bevond en in de veronderstelling was dat zijn vriendin en dochter nog achter hem of althans in de buurt van hem waren, bestond niet de mogelijkheid om weg te komen uit deze situatie.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat op alle verklaringen, ook die van verdachte, een hoop af te dingen is. Of er sprake is geweest van een noodweersituatie acht de officier van justitie op basis van het dossier en alle verklaringen niet aannemelijk.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt allereerst dat op basis van de verklaringen in het strafdossier niet duidelijk is geworden wat zich precies heeft afgespeeld in de woning waarin verdachte is neergeschoten. Verdachte heeft echter vanaf het begin in de kern consistent verklaard en zijn verklaringen komen grotendeels overeen met die van zijn vriendin. De rechtbank neemt daarom de verklaringen van verdachte als uitgangspunt.
ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding
Voor een geslaagd beroep op noodweer dient allereerst de vraag te worden beantwoord of er sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed. [slachtoffer] heeft met een vuurwapen in de richting van verdachte geschoten en verdachte is in beide benen geraakt. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat het wapen hierna op hem gericht bleef. De rechtbank is van oordeel dat hiermee sprake is van een voortdurende ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding.
subsidiariteitsvereiste
De volgende vraag die dient te worden beantwoord is of de verdediging tegen de aanranding noodzakelijk was, het zogenoemde subsidiariteitsvereiste. Verdachte bevond zich in een kleine ruimte, was reeds twee maal beschoten en zag nog steeds een wapen op zich gericht. Gelet op deze omstandigheden was er voor hem geen mogelijkheid om zich aan die ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding te onttrekken, en heeft hij zich terecht verdedigd, waarmee is voldaan aan het zogenoemde subsidiariteitsvereiste.
proportionaliteitsvereiste
Vervolgens is de vraag of de gekozen wijze van verdediging tegen de aanranding geboden was. Verdachte heeft zich met zijn vuisten verdedigd na te zijn beschoten en terwijl er een wapen op hem was gericht. De rechtbank is van oordeel dat hij zich onder die omstandigheden op deze manier mocht verdedigen.
De rechtbank acht verdachte daarom niet strafbaar en zal hem ontslaan van alle rechtsvervolging.

Inbeslaggenomen goederen

De rechtbank acht de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten een boksbeugel en een ploertendoder, vatbaar voor onttrekking aan het verkeer nu zij bij gelegenheid van het onderzoek naar de feiten waarvan verdachte wordt verdacht zijn aangetroffen en zij kunnen dienen tot het begaan van soortgelijke feiten terwijl het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op artikel 36d van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.
Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 2 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair ten laste gelegde bewezen en te kwalificeren zoals voormeld.
Verklaart het bewezenverklaarde feit niet strafbaar en ontslaat verdachte ter zake van alle rechtsvervolging.

Verklaart onttrokken aan het verkeer de volgende in beslag genomen voorwerpen:

- 1 wapen, voorwerpnummer PL0100-2024255998-G1755539;
- 1 ploertendoder, voorwerpnummer PL0100-2024255998-G1755540.
Dit vonnis is gewezen door mr. S. Zwarts, voorzitter, mr. H.H. Kielman en
mr. M.O. Thijsen, rechters, bijgestaan door A.W. ten Have-Imminga, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 12 november 2025.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.