ECLI:NL:RBNNE:2025:4661

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
14 november 2025
Publicatiedatum
14 november 2025
Zaaknummer
18/001991-25
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot zware mishandeling en belaging met overtreding van locatieverboden

Op 14 november 2025 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van poging tot zware mishandeling, belaging van zijn (ex-)vrouw en het overtreden van locatieverboden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 2 januari 2025 in Tynaarlo met een mes heeft gestoken in de richting van het slachtoffer, [slachtoffer 1], en hem daarbij heeft verwond. De verdachte heeft tijdens de zitting verklaard dat hij zich verdedigde tegen een aanval van het slachtoffer, maar de rechtbank achtte deze verklaring niet geloofwaardig. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte ook zijn (ex-)vrouw, [slachtoffer 2], heeft gestalkt door haar veelvuldig te bellen en berichten te sturen, en zich op verboden locaties te bevinden. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 500 dagen, maar de rechtbank heeft uiteindelijk een gevangenisstraf van 406 dagen opgelegd, waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan het slachtoffer en is het in beslag genomen mes verbeurd verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18/001991-25
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 14 november 2025 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1971 te [geboorteplaats] , wonende te [woonplaats] ,
thans gedetineerd te [instelling] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 31 oktober 2025.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. W.B. Lisi, advocaat te Utrecht. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. I. Schaafsma.
Tenlastelegging
Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat: 1.
hij op of omstreeks 2 januari 2025 te Tynaarlo ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf
om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, hebbende, verdachte, die [slachtoffer 1] met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp (meerdere keren) gestoken in de richting van de buik en/of in de richting van de borst en/of in de richting van het bovenlichaam en/of in de richting van de arm, waarbij die [slachtoffer 1] is gestoken en/of is gesneden en/of is geraakt, in de (onder)arm en/of de schouder en/of de bovenarm, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 2 januari 2025 te Tynaarlo [slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp (meerdere keren) te steken in de richting van de buik en/of in de richting van de borst en/of in de richting van het bovenlichaam en/of in de richting van de arm, waarbij die [slachtoffer 1] is gestoken en/of is gesneden en/of is geraakt in de (onder)arm en/of in de schouder en/of in de bovenarm;
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 maart 2024 tot en met 2 januari 2025 te [plaats ] en/of [plaats ] en/of [plaats ] , althans in Nederland, op één op meerdere momenten wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer 2] , door
  • die [slachtoffer 2] (veelvuldig) te bellen; en/of
  • die [slachtoffer 2] (veelvuldig) berichten te sturen via de telefoon; en/of
  • bij het werk van die [slachtoffer 2] te verschijnen en/of haar op te zoeken op het werk en/of haar op te wachten bij haar werk; en/of
  • bij de ingang en/of in de omgeving van het vakantiepark in [plaats ] en/of het vakantiepark in [plaats ] , waar die [slachtoffer 2] woonachtig is en/of was, te staan en/of haar daar op te wachten; en/of
  • de telefoon van die [slachtoffer 2] af te pakken,
met het oogmerk die [slachtoffer 2] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen;
3.
hij in of omstreeks de periode van 22 maart 2024 tot en met 2 januari 2025 te [plaats ] en/of [plaats ] en/of [plaats ] , althans in Nederland, in de woning, het besloten lokaal en/of het besloten erf, te weten op navolgende locaties:
  • [bedrijf ] te [plaats ] ; en/of
  • [ vakantiepark 1] ; en/of
  • [vakantiepark 2] ,
althans bij een ander of anderen dan bij verdachte, in gebruik
zich wederrechtelijk heeft bevonden, terwijl hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat hij niet gerechtigd was zich aldaar te bevinden.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

De raadsman heeft zich ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde op het standpunt gesteld dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van verdachte, nu aangeefster op ondubbelzinnige wijze heeft laten weten de aangifte jegens verdachte in te willen trekken.
Op grond van artikel 285b lid 2 Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) vindt vervolging voor belaging niet plaats dan op klacht van degene tegen wie het misdrijf is begaan. De rechtbank stelt vast dat aangeefster op 8 januari 2025 aangifte heeft gedaan van belaging en op 10 januari 2025 middels een klacht heeft verzocht tot vervolging. Blijkens het bepaalde in artikel 67 Sr is degene die een klacht indient tot acht dagen na het indienen daarvan bevoegd deze in te trekken. Op 22 april 2025, ruim drie maanden later, heeft aangeefster laten weten de aangiftes tegen haar (ex-)man te willen intrekken. Aangeefster heeft aldus ruim na de termijn van acht dagen aangegeven haar aangiftes te willen intrekken, waartoe zij blijkens artikel 67 Sr op dat moment niet langer bevoegd was. De rechtbank acht gelet op voorgaande de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor feiten 1 primair, 2 en 3. Ten aanzien van feit 3 heeft de officier van justitie veroordeling gevorderd voor het overtreden van de locatieverboden van het [bedrijf ] en [vakantiepark 2] in de periode van 31 december 2024 tot en met 2 januari 2025.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 1. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd. Niet kan worden vastgesteld dat verdachte met een mes een stekende beweging heeft gemaakt richting aangever, nu verdachte dit ontkent en dit tevens niet door andere bewijsmiddelen wordt ondersteund. Het letsel van aangever past bij zowel de verklaring van aangever als de verklaring van verdachte. De raadsman heeft daarnaast aangevoerd dat verdachte geen opzet, noch in voorwaardelijke zin, heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, nu niet kan worden vastgesteld met welke kracht en onder welke omstandigheden is gestoken. Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, heeft de raadsman verzocht verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging dan wel vrij te spreken, omdat hem een succesvol beroep op noodweer toekomt. Aangever heeft de confrontatie met verdachte opgezocht en verdachte heeft zich verdedigd tegen de aanval van aangever.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte partieel moet worden vrijgesproken voor zover de tenlastelegging ziet op het bellen en sturen van berichten, nu geen van de berichten en schermafdrukken van de belgeschiedenis in het dossier van een datumstempel zijn voorzien en derhalve niet vast te stellen is dat deze handelingen binnen de tenlastegelegde periode hebben plaatsgevonden.
De raadsman heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring van feit 3 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1.
​De door verdachte ter zitting van 31 oktober 2025 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Op 2 januari 2025 had ik een conflict met aangever [slachtoffer 1] bij camping [vakantiepark 2] . Ik had een mes bij mij en had deze vast, dat mes heb ik even later in het meertje gegooid. Het mes dat in het meertje is aangetroffen door de politie lijkt erg op het mes dat ik bij mij had.
2. ​
​Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 2 januari 2025 opgenomen op pagina 41 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2025002019/2025004823/2025006108 d.d. 17 mei 2025, inhoudend als verklaring van
[slachtoffer 1] :
Vandaag, 2 januari 2025, was ik aan het werk bij het [bedrijf ] in [plaats ] . [verdachte] (
de rechtbank begrijpt: [verdachte] , verdachte) was daar ook. Op een gegeven moment wilden mijn moeder en ik naar huis gaan. [verdachte] belemmerde ons om weg te gaan. Ik deed mijn autoraam naar beneden en zei dat ik niet met hem wilde praten, maar dat ik zo terug zou komen. Ik heb mijn moeder naar huis gebracht. Ondertussen werd ik gebeld door [verdachte] . Daarna kreeg ik spraakberichten van [verdachte] .
Ik kwam terug bij de camping aan de [adres] te [plaats ] en toen stond [verdachte] met zijn auto voor mij. Ik stapte uit en toen was hij direct bij mij. Hij was eerder uit zijn auto gestapt en snelde naar mij toe. Ik heb hem geprobeerd van mij af te
duwen. Hij pakte een mes uit zijn rechterjaszak. Hij raakte mij hiermee bovenop mijn schouder. De tweede keer mikte hij op mijn bovenlichaam, maar dit kon ik afweren met mijn arm. Ik werd geraakt op mijn onderarm. De derde keer wilde hij richting mijn buik steken, maar dit zag ik aankomen en ik kon het ontwijken.
Vervolgens ging hij in versnelde pas terug naar zijn auto. Ik ging achter hem aan en zag op de bijrijdersstoel een mes met een zwart handvat liggen. [verdachte] stapte in zijn auto en reed ongeveer 15 meter verder. Op het moment dat hij in de auto stapte had hij het mes bij zich, toen ik later met de politie naar hem toeging had hij het mes niet meer bij zich en lag het niet meer in zijn auto.
3. ​
​Een geneeskundige verklaring, op 3 januari 2025 opgemaakt en ondertekend door een forensisch arts met BIG-nummer [nummer] voor zover inhoudend, als zijn/haar geneeskundige verklaring:
Naam: [slachtoffer 1]
Geboortedatum: 01-06-1981
Datum letselonderzoek: 03-01-2025
Lichaamsdeel: linkerarm
Beschrijving: Aan de zijkant van de linker bovenarm, ongeveer 10 centimeter boven de elleboog is een recent met 1 hechting behandelde huidklieving van ongeveer 1 centimeter lang, donkerrood gekleurd.
Soort: Snijwond.
Toelichting: Gezien de locatie van deze huidverwonding (aan de buitenzijde van de bovenarm) kan deze goed passen bij afweerletsel.
Lichaamsdeel: linkerarm
Beschrijving: Ongeveer 10 centimeter boven de pols is aan de pinkzijde van de linker onderarm een ongeveer 3 centimeter lange, boogvormige, recent met 3 hechtingen behandelde huidklieving, roze gekleurd.
Soort: Snijwond.
Toelichting: Gezien de locatie van deze huidverwonding (aan de buitenzijde van de onderarm) kan deze goed passen bij afweerletsel.
4. ​
​Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 25 maart 2025, opgenomen op pagina 92 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [verbalisant] :
Door mij, verbalisant, is er onderzoek gedaan naar de data welke is veiliggesteld van de navolgende gegevensdrager:
Telefoon (merk: Samsung, type: Galaxy S53 5G).
Bovenstaande gsm werd op 3 januari 2025 in beslag genomen onder [verdachte] , geboren [geboortedatum] 1971.
Op 2 januari 2025 worden er spraakberichten gestuurd tussen [verdachte] en [slachtoffer 1] (
de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 1] , aangever). Het volgende wordt daarbij aangegeven:
15:34:49 [verdachte] :
Hoor je dat? Jij loopt te zeggen dat je mij hebt "gedaan [sdelal] ? Jij vuile klootzak, begrijp je dat, eikel? Het is niet genoeg dat je over mij roddelt met mijn vrouw, je loopt ook nog te klikken en onzin uit te kramen. Jij, mij "doen" [sdelat]? Kijk uit dat ik jou niet doe! Begrepen? Wil je vechten? Ik kom wel langs en we zullen zien of je kracht hebt. Ga trainen, man. "Hij zou me wel even doen", ja hoor. Hoor je me, klootzak, rot op met je gore bek...
Opmerking vertaler: Sdelat kogo-to = iemand doen = Iemand verslaan, te pakken nemen, in elkaar slaan, uitschakelen.
15:35:04 [verdachte] :
Jij loopt verdomme rond en bespreekt mij met mijn vrouw, klootzak, heb je dat begrepen,
godverdomme? Wat denk je dat je doet, huh? Jij bent de volgende, klootzak, hoor je me? Ik zeg het je: ik garandeer het je, verdomme. En je staat daar nog steeds onzin uit te kramen, verdomme, eikel.
15:35:31 [verdachte] :
Waarheen moet ik rijden? Zeg het en ik kom er verdomme. Wil jij mij doen? Doe me dan,
godverdomme. Niet toerekeningsvatbaar/gek? Ik zal je laten zien wie hier wel of niet toerekeningsvatbaar/gek is en wie niet. Godver. Niet toerekeningsvatbaar/gek? Oké dan, godverdomme. Niet toerekeningsvatbaar/gek. Kijk eerst naar jezelf, verdomme, dat men zogenaamd toerekeningsvatbaar/niet gek is! Jij, godverdomme, klootzak, verdomme, jij bent nog erger dan een duivel, verdomme...
15:35:45 [slachtoffer 1] :
Ik ga nu de moeder wegbrengen en kom zo terug.
15:53:59 [slachtoffer 1] :
Toe maar, ik rij naar je toe. Ik los de kwestie snel op. Waar ben je?
15:54:15 [verdachte] :
Ik rij later naar je toe. Ik heb het je gezegd. Begrijp je het soms niet. Ik los de kwestie op verdomme!
Vaststelling van de feiten
Op 2 januari 2025 is bij camping [vakantiepark 2] een confrontatie ontstaan tussen aangever en verdachte, waarbij aangever met een mes in zijn arm is geraakt. De rechtbank acht de verklaring van aangever hieromtrent consistent en betrouwbaar, terwijl deze tevens wordt ondersteund door overige
bewijsmiddelen. Uit de in de telefoon van verdachte aangetroffen spraakberichten die verdachte aan aangever heeft gestuurd, volgt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte boos was op aangever en uit was op een confrontatie met hem. Verdachte heeft de confrontatie opgezocht met aangever en daarbij een mes getrokken, welke later op aangeven van een getuige door de politie is teruggevonden in een nabijgelegen meertje. Het door aangever opgelopen letsel zoals beschreven in de geneeskundige verklaring past daarnaast bij de beschrijving van het incident door aangever.
Verdachte heeft telkens wisselende verklaringen afgelegd, die overigens tevens niet stroken met de rest van het dossier. Zo heeft verdachte vlak na het incident verklaard dat hij niets wist van een mes en aangever zichzelf verwond zou hebben, terwijl later is gebleken en door verdachte toegegeven dat verdachte wel degelijk een mes bij zich had, dat hij na het incident in een meertje heeft gegooid.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij in elkaar werd geslagen en getrapt door aangever en zich daarom genoodzaakt voelde een mes op een verdedigende manier voor zich te houden, waaraan aangever zichzelf zou hebben verwond. Dat verdachte in elkaar zou worden geslagen en getrapt komt niet overeen met hetgeen is gezien door getuige [getuige 1] . Zij heeft immers verklaard dat zij zag dat er twee mannen aan het vechten waren, waarbij er veel geduwd werd. Ze heeft niet gezien dat er werd geslagen.1
Gelet op de wisselende en niet door enig ander bewijsmiddel ondersteunde verklaringen die verdachte heeft afgelegd, acht de rechtbank de verklaring van verdachte niet betrouwbaar. De rechtbank neemt gelet op voorgaande de verklaring van aangever als uitgangspunt voor de vaststelling van de feiten.
Verdachte heeft gericht met een mes in de richting van de buik en het bovenlichaam van aangever gestoken. Aangever is uiteindelijk in zijn onderarm en bovenarm geraakt, omdat hij zich probeerde af te weren van de messteken van verdachte. De rechtbank is van oordeel dat er een aanmerkelijke kans bestond dat aangever zwaar lichamelijk zou oplopen door het handelen van verdachte. Door met een mes in de richting van iemands buik en bovenlichaam te steken had fors, permanent letsel veroorzaakt kunnen worden aan de buik en/of het bovenlichaam, zoals schade aan pezen, zenuwen of inwendige organen. Gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van de hiervoor beschreven gedragingen van verdachte heeft verdachte de kans op dit letsel ook bewust aanvaard, zodat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen acht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling.
Ten aanzien van feit 2
De rechtbank acht feit 2 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 31 oktober 2025;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 8 januari 2025, opgenomen op pagina 225 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 2] ;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 2 januari 2025, opgenomen op pagina 121 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [getuige 2] .
De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de periode van 1 maart 2024 tot en met 2 januari 2025 aangeefster veelvuldig heeft gebeld, veelvuldig berichten heeft gestuurd, haar bij haar werk heeft opgezocht en opgewacht en haar heeft opgewacht bij de vakantieparken waar zij woonachtig was. Verdachte heeft al deze handelingen ter zitting bekend. Naar het oordeel van de rechtbank is op grond van het thans voorliggende strafdossier onvoldoende vast komen te staan dat verdachte de telefoon van aangeefster heeft afgepakt, zodat verdachte van dat deel van de tenlastelegging partieel zal worden vrijgesproken.
De rechtbank is van oordeel dat de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de hiervoor vastgestelde gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer - naar objectieve maatstaven bezien - zodanig zijn geweest dat sprake is geweest van een stelselmatige inbreuk op haar persoonlijke levenssfeer. De rechtbank acht daarmee bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde belaging.
Ten aanzien van feit 3
De rechtbank acht feit 3 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 31 oktober 2025;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 4 januari 2025, opgenomen op pagina 83 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant [verbalisant] ;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 3 januari 2025, opgenomen op pagina 126 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [getuige 3] .

Bewezenverklaring

De rechtbank acht feiten 1 primair, 2 en 3 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1. primair.
hij op 2 januari 2025 te Tynaarlo ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, hebbende, verdachte, die [slachtoffer 1] met een mes gestoken in de richting van de buik en in de richting van het bovenlichaam, waarbij die [slachtoffer 1] is geraakt in de onderarm en de bovenarm, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
hij in de periode van 1 maart 2024 tot en met 2 januari 2025 te [plaats ] , [plaats ] en [plaats ] , op meerdere momenten wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer 2] , door
  • die [slachtoffer 2] veelvuldig te bellen en
  • die [slachtoffer 2] veelvuldig berichten te sturen via de telefoon en
  • bij het werk van die [slachtoffer 2] te verschijnen, haar op te zoeken op het werk en haar op te wachten bij haar werk en
  • bij de ingang en in de omgeving van het vakantiepark in [plaats ] en het vakantiepark in [plaats ] , waar die [slachtoffer 2] woonachtig is en/of was, te staan en haar daar op te wachten,
met het oogmerk die [slachtoffer 2] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en vrees aan te jagen.
hij de periode van 31 december 2024 tot en met 2 januari 2025 te [plaats ] en [plaats ] in het besloten lokaal en op het besloten erf, te weten op navolgende locaties:
- [ [bedrijf ] te [plaats ] en
- [ [vakantiepark 2] ,
zich wederrechtelijk heeft bevonden, terwijl hij wist dat hij niet gerechtigd was zich aldaar te bevinden.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
primair. poging tot zware mishandeling.
belaging.
in het besloten lokaal en op het besloten erf bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen, meermalen gepleegd.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte een geslaagd beroep op noodweer toekomt en verdachte derhalve moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat de verdediging is gericht tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van diens of andermans lijf, eerbaarheid of goed, dat de verdediging tegen de aanranding noodzakelijk was, verdachte zich daaraan niet had kunnen onttrekken en dat de gekozen wijze van verdediging in redelijke verhouding staat tot de ernst van de aanranding. Zoals reeds overwogen gaat de rechtbank uit van de verklaring van aangever wat betreft de vaststelling van de feiten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte de confrontatie opgezocht met aangever en is niet gebleken dat er sprake is geweest van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van het lijf van verdachte, en dus evenmin van een noodweersituatie waarin verdachte zich noodzakelijkerwijs moest verdedigen. Het beroep op noodweer slaagt derhalve niet. De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Strafmotivering
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van feiten 1 primair, 2 en 3 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 500 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 184 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor oplegging van een gevangenisstraf van kortere duur dan het reeds ondergane voorarrest, nu verdachte first offender is en het recidiverisico door de reclassering wordt ingeschat als laag. De raadsman heeft verzocht in strafmatigende zin rekening te houden met de complexe onderlinge verhouding tussen verdachte en aangeefster en de proceshouding van verdachte.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de omtrent verdachte opgemaakte rapportages, het uittreksel uit de justitiële documentatie van 30 september 2025, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich op 2 januari 2025 schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling door met een mes in de richting van de buik en het bovenlichaam van aangever [slachtoffer 1] te steken, waarbij aangever uiteindelijk twee keer is geraakt in zijn arm en letsel heeft opgelopen. Uit het dossier en hetgeen ter terechtzitting is besproken volgt dat verdachte kennelijk een conflict had met aangever. Verdachte heeft op 2 januari 2025 meerdere dreigende spraakberichten gestuurd naar aangever, heeft hem opgezocht, is de confrontatie aangegaan en heeft overdag en in het openbaar met een mes in de richting van aangever gestoken. De rechtbank rekent verdachte dit feit zwaar aan. Verdachte heeft met zijn handelswijze inbreuk gemaakt op de lichamelijk integriteit van aangever. Een dergelijk feit brengt, naast het persoonlijk leed voor het slachtoffer, ook gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving teweeg. Het idee dat mensen een mes bij zich dragen en dit bij de minste of geringste aanleiding daadwerkelijk gebruiken, veroorzaakt serieuze onrust in de maatschappij. De rechtbank neemt het verdachte voorts kwalijk dat hij geen verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn daad en door met zijn niet aannemelijk geworden beroep op zelfverdediging de schuld op aangever heeft geprobeerd af te wentelen.
Verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan het stalken van zijn (ex-)vrouw in de periode van 1 maart 2024 tot en met 2 januari 2025 en het overtreden van twee locatieverboden aan verdachte opgelegd in het kader van de situatie met zijn (ex-)vrouw in de periode van 31 december 2024 tot en met 2 januari 2025. Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting volgt dat verdachte vanaf maart 2024 niet meer samenwoont met aangeefster, zijn (ex-)vrouw, en dat hij haar vanaf dat moment is gaan stalken. Hij belde haar veelvuldig, stuurde haar veelvuldig berichten, verscheen bij haar werk en wachtte haar daar op en stond veelvuldig bij de ingang van het vakantiepark waar zij woonachtig was. Er zijn
meerdere hulpverleners betrokken geweest bij de situatie tussen verdachte en zijn
(ex-)vrouw, die zich allen ernstig zorgen maakten over de veiligheid van aangeefster. Verdachte heeft met zijn gedragingen over een langere periode stelselmatig een forse inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster, hetgeen de rechtbank hem zeer kwalijk neemt.
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van de feiten maakt dat oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur passend en geboden is.
Persoon van de verdachte
Verdachte is een 54-jarige man afkomstig uit de voormalige Sovjet-Unie. Hij verblijft sinds 2022 met zijn gezin in Nederland, waar hij als vluchteling is aangekomen. Omtrent verdachte is een psychiatrisch rapport opgemaakt. Het psychiatrisch onderzoek kon echter slechts in zeer beperkte mate plaatsvinden, nu verdachte geen medewerking heeft verleend aan het onderzoek. De psychiater kan geen uitspraken doen over toerekeningsvatbaarheid, risicos, behandelbehoefte of passende interventies binnen het strafrechtelijk kader. Uit het reclasseringsadvies van 28 oktober 2025 volgt dat de reclassering tevens onvoldoende zicht heeft op het psychosociaal functioneren van verdachte en derhalve de risicos onvoldoende kan inschatten. De reclassering kan geen plan van aanpak opstellen met betrekking tot gedragsverandering en risicobeperking. Reclasseringstoezicht is niet uitvoerbaar.
Op te leggen straf
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen omtrent de ernst van het bewezen verklaarde en de persoon van de verdachte is de rechtbank van oordeel dat oplegging aan verdachte van een gevangenisstraf voor de duur van 406 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden is. Het voorwaardelijk strafdeel dient als waarschuwing aan de verdachte, teneinde te voorkomen dat hij zich nogmaals schuldig maakt aan een (soortgelijk) strafbaar feit.
Benadeelde partij
[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van 162,95 ter vergoeding van materiële schade en 2.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft toewijzing van de vordering tot schadevergoeding gevorderd, vermeerderd met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel. Met betrekking tot de hoogte van het toe te wijzen bedrag aan immateriële schadevergoeding heeft de officier van justitie zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich, gelet op de bepleite vrijspraak, primair op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard moet worden. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat het toe te wijzen bedrag aan immateriële schade verlaagd dient te worden, nu er geen nadere informatie is overgelegd omtrent het eventuele blijvende karakter van de littekens bij aangever.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde materiële schade, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 bewezen verklaarde. De rechtbank is tevens van oordeel dat voldoende aannemelijk is dat de benadeelde partij de gestelde immateriële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 bewezen verklaarde, nu de vordering is onderbouwd met fotos van de littekens op de arm van de benadeelde partij. De vordering zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 januari 2025.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Beslag

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het inbeslaggenomen mes wordt verbeurd verklaard.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen standpunt ingenomen omtrent het inbeslaggenomen mes.
Oordeel van de rechtbank
Het inbeslaggenomen goed, te weten een mes, is vatbaar voor verbeurdverklaring nu het bewezen verklaarde met behulp van dit goed is begaan. De rechtbank zal het mes overeenkomstig de eis van de officier van justitie verbeurdverklaren.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36f, 45, 57, 138, 285b en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder feit 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 406 dagen.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 90 dagen,niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Ten aanzien van feit 1
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte om aan [slachtoffer 1] te betalen:
  • het bedrag van 2.162,95 (zegge: tweeduizend honderdtweeënzestig euro en vijfennegentig cent);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 2 januari 2025 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat te betalen een bedrag van 2.162,95 (zegge: tweeduizend honderdtweeënzestig euro en vijfennegentig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 januari 2025 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit 162,95 aan materiële schade en 2.000,00 aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 31 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Ten aanzien van feit 1

Verklaart verbeurd het inbeslaggenomen, nog niet teruggeven voorwerp, te weten:

- een mes.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.B. Maring, voorzitter, mr. A.S. Venema-Dietvorst en
mr. G. Veenstra, rechters, bijgestaan door mr. T.M. Nijmeijer, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 14 november 2025.
1. Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] d.d. 2 januari 2025, opgenomen op pagina 118 e.v. van
voornoemd dossier.