ECLI:NL:RBNNE:2025:4728

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
6 november 2025
Publicatiedatum
18 november 2025
Zaaknummer
LEE 25/2975 en LEE 25/2976
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van exploitatievergunningen voor coffeeshops op grond van de Wet Bibob

Op 6 november 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres, de eigenaar van twee coffeeshops in Groningen, en de burgemeester van de gemeente Groningen. De zaak betreft de intrekking van exploitatievergunningen voor de coffeeshops op basis van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob). Eiseres was het niet eens met deze intrekking en heeft beroep ingesteld, alsook verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er ernstige aanwijzingen zijn dat eiseres betrokken is geweest bij strafbare feiten, waaronder het verstrekken van softdrugs aan minderjarigen en het handelen in strijd met de Algemene wet inzake rijksbelastingen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester terecht de vergunningen heeft ingetrokken, gezien het patroon van wetsovertredingen en het gevaar dat de vergunningen zouden worden gebruikt voor strafbare activiteiten. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, en het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard. De voorzieningenrechter concludeerde dat de intrekking van de vergunningen evenredig was aan de ernst van de feiten en dat er geen aanleiding was om de intrekking te heroverwegen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: LEE 25/2975 en LEE 25/2976
uitspraak van de voorzieningenrechter van 6 november 2025 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[naam 1] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. A.A. Westers),
en

de Burgemeester van de gemeente Groningen, verweerder

(gemachtigden: mr. J. Keur en mr. C.T. Brontsema).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de intrekking van de exploitatievergunningen en de expliciete verklaringen die aan eiseres zijn verstrekt voor de bedrijfsvoering van de coffeeshops [coffeeshop 1] en [coffeeshop 2] te Groningen. Eiseres is het niet eens met de intrekkingen. Zij heeft daarom beroep ingesteld (LEE 25/2976) en verzocht om een voorlopige voorziening (LEE 25/2975). Zij voert een aantal gronden aan. Aan de hand van deze gronden beoordeelt de voorzieningenrechter het beroep en het verzoek.
1.1.
De voorzieningenrechter komt in deze uitspraak tot het oordeel dat verweerder terecht tot de intrekking is overgegaan
.Eiseres krijgt dus geen gelijk en het beroep is ongegrond. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Omdat de voorzieningenrechter uitspraak doet op het beroep, wijst hij het verzoek om een voorlopige voorziening af.

Totstandkoming van het bestreden besluit en procesverloop

2.1.
Sinds 1 januari 1989 staan [coffeeshop 2] en Soft-Shop [coffeeshop 1] (hierna: de coffeeshops), met eiseres als eigenaar, geregistreerd in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel. Aan eiseres zijn voor de bedrijven exploitatievergunningen en expliciete verklaringen (voorheen gedoogbeschikkingen) voor verkoop van softdrugs verleend.
2.2.
Op 17 november 2021 is de woning van eiseres doorzocht. Hierbij is een bedrag aan contant geld van € 94.477,40 aangetroffen.
2.3.
Op 8 september 2022 is de woning van eiseres doorzocht. Hierbij is een bedrag aan contant geld van € 147.165,00 aangetroffen. Op dezelfde dag zijn de beide coffeeshops doorzocht. In [coffeeshop 1] is 11.383 gram wiet en 6.689 gram hasj aangetroffen. In [coffeeshop 2] is 1.860 gram wiet en 481 gram hasj aangetroffen.
2.4.
Bij primair besluit van 31 oktober 2022 heeft verweerder [coffeeshop 2] voor de duur van één maand gesloten. Bij primair besluit van 28 november 2022 heeft verweerder [coffeeshop 1] voor de duur van drie maanden gesloten. Bij besluiten op bezwaar van 21 februari 2023 heeft verweerder deze besluiten gehandhaafd. Bij uitspraak van 31 januari 2024 heeft de rechtbank de beroepen hiertegen ongegrond verklaard.
2.5.
Op 12 oktober 2023 hebben eiseres en de Belastingdienst een vaststellingsovereenkomst betreffende de belastingjaren 2019 tot en met 2022 gesloten. Bij strafbeschikking van 9 april 2024, onherroepelijk geworden op 1 mei 2024, is aan eiseres een taakstraf van 80 uren voor het opzettelijk onjuist doen van de aangiften inkomstenbelasting over de tijdvakken 2019 tot en met 2022 opgelegd.
2.6.
Op 25 juli 2024 heeft het Landelijk Bureau Bibob (LBB) op verzoek van verweerder adviezen uitgebracht over de aan eiseres verleende vergunningen voor de coffeeshops. Verweerder had om deze adviezen gevraagd op grond van artikel 9 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob).
2.7.
Bij brief van 4 oktober 2024 heeft verweerder aan eiseres het voornemen bekend gemaakt om over te gaan tot intrekking van de exploitatievergunningen en de expliciete verklaringen. Bij brief van 18 oktober 2024 en in een gesprek op 29 oktober 2024 heeft eiseres haar zienswijze hierop gegeven.
2.8.
Op 22 oktober 2024 heeft verweerder een controle laten plaatsvinden op aanwezigheid en/of verkoop aan minderjarigen door middel van inzet van een minderjarige
mystery guest. Bij beide coffeeshops werd de minderjarige toegelaten en werd aan deze persoon softdrugs verkocht. Identificatie werd niet gevraagd. Bij brief van 2 december 2024 aan eiseres heeft verweerder gesteld dat dit een overtreding oplevert van artikel 4, derde lid, van het Besluit experiment gesloten coffeeshopketen. Om die reden geeft verweerder eiseres een formele waarschuwing, met de opmerking dat bij een volgende overtreding verdere bestuurlijke maatregelen zullen worden getroffen.
2.9.
Bij primair besluit van 14 januari 2025 heeft verweerder de exploitatievergunningen en de expliciete verklaringen voor beide coffeeshops ingetrokken. Bij uitspraak van 13 februari 2025 (LEE 25/282) heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank bij wijze van voorlopige voorziening de werking van het primaire besluit geschorst.
2.10.
Blijkens een brief van het Openbaar Ministerie (OM) aan verweerder van 1 april 2025, heeft het OM op 27 april 2023 besloten tot een sepot van de zaak over het aantreffen bij de doorzoeking van 8 september 2022 van ongeveer 18 kilo softdrugs in [coffeeshop 1] (2.3.), dat meer is dan de gedoogde voorraadgrens van 500 gram. In de brief licht de officier van justitie toe dat is besloten tot een sepot wegens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs omdat, na een miscommunicatie, door de politie geen aanvullend onderzoek is verricht en omdat dat nader onderzoek ook niet verricht zal worden.
2.11.
Bij besluit op bezwaar van 22 juli 2025 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard en de intrekking van de exploitatievergunningen en de expliciete verklaringen voor beide coffeeshops gehandhaafd. Hiertegen heeft eiseres op 21 augustus 2025 beroep ingesteld en de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
2.12.
Verweerder heeft op het verzoek om een voorlopige voorziening gereageerd met een verweerschrift.
2.13.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 27 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, bijgestaan door haar gemachtigde en door [naam 2] , administrateur, en de gemachtigden van verweerder.
2.14.
Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak beslist hij ook op het beroep van eiseres daartegen. [1]

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3. De wettelijke regels en beleidsregels die van belang zijn voor deze zaak, staan in de bijlage bij deze uitspraak.
4.1.
Verweerder baseert de intrekking in de eerste plaats op artikel 3, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet Bibob (de b-grond). Verweerder stelt dat er een ernstig gevaar is dat eiseres de vergunningen en verklaringen mede zal gebruiken om strafbare feiten te plegen omdat sprake is van feiten en omstandigheden die wijzen op en ernstig doen vermoeden dat eiseres herhaaldelijk en recent strafbare feiten heeft gepleegd. Dit betreft handelen in strijd met de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) in de periode van 1 januari 2019 tot en met 17 augustus 2023, het handelen in strijd met de Opiumwet op 8 september 2022, het verschaffen van toegang en het verstrekken van softdrugs aan minderjarigen in [coffeeshop 1] op 22 oktober 2024, het verschaffen van toegang en het verstrekken van softdrugs aan minderjarigen in [coffeeshop 2] op 22 oktober 2024 en het aantreffen van een stroomstootwapen in [coffeeshop 2] op 8 september 2022.
Verweerder baseert de intrekking in de tweede plaats op de grondslag ‘slecht levensgedrag’ als bedoeld in artikel 2:26a, eerste lid aanhef en onder b, van de Algemene Plaatselijke Verordening Groningen 2021 (APVG) en artikel 7, tweede lid, aanhef en onder e, van Bijlage 1 bij de Nota integraal drugsbeleid 2024 (Nota).
4.2.
Als gronden van beroep heeft eiseres aangevoerd dat de feiten waarop de Bibob-adviezen gebaseerd zijn, al lang bekend waren bij verweerder, dat er geen wettelijke grondslag is voor de intrekking van de expliciete verklaringen, dat de strafbare feiten onvoldoende zwaarwichtig zijn voor een ingrijpend besluit van volledige intrekking, dat waarschuwingen niet ten grondslag kunnen worden gelegd aan de intrekking, dat de gestelde vondst van een stroomstootwapen niet ten grondslag kan worden gelegd aan de intrekking nu het Bureau Bibob heeft geoordeeld dat het vermoeden te zwak is om mee te wegen, dat geen sprake is van slecht levensgedrag van verzoekster, ook gezien de Verklaringen Omtrent het Gedrag van 12 maart 2024 en 24 maart 2025. Verder is de intrekking niet evenwichtig gezien de voorgeschiedenis en de omstandigheid dat een grote handelshoeveelheid nu wel is toegestaan. Ten slotte hebben partijen constructief overleg gevoerd over het verbinden van voorwaarden aan de vergunningen en de verklaringen.
Grondslagen
5.1.
Het aantreffen in beide coffeeshops van te grote handelshoeveelheden softdrugs op 8 september 2022 (2.3.) is ten grondslag gelegd aan de tijdelijke sluitingen van beide coffeeshops (2.4.). De voorzieningenrechter overweegt dat uit het wettelijk stelsel niet volgt dat deze feiten niet ook in de Bibob-beoordeling kunnen worden betrokken. Verder zijn de sluitingen niet gebaseerd geweest op de overige feiten die verweerder aan de intrekking ten grondslag heeft gelegd en waren deze feiten, los van de vraag of dat in deze zaak relevant is, verweerder nog niet bekend tijdens de sluitingen. De beroepsgrond dat de feiten al bekend waren bij verweerder slaagt daarom niet.
5.2.
Eiseres heeft betoogd, onder verwijzing naar een overweging van de voorzieningenrechter in de uitspraak van 13 februari 2025, dat het verschaffen van toegang en het verstrekken van softdrugs aan minderjarigen niet aan de intrekking ten grondslag kan worden gelegd. De voorzieningenrechter volgt dit betoog niet. In de vorige verzoekprocedure lag het primaire besluit voor ter beoordeling en dat besluit was niet gebaseerd op het feit van toelaten van en verstrekken aan een minderjarige. Bij de heroverweging in bezwaar kan het bestuursorgaan nieuwe feiten ten grondslag leggen aan het besluit, zoals verweerder in dit geval ook gedaan heeft in het nu bestreden besluit op bezwaar. Dit is niet in strijd met artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dat handelt over de heroverweging.
5.3.
De beroepsgrond dat er geen wettelijke grondslag is voor de intrekking van de verklaringen slaagt evenmin. De bevoegdheid tot verstrekking en intrekking van een expliciete verklaring is opgenomen in Bijlage 1 van verweerders Nota integraal drugsbeleid 2024 (artikelen 2 en 7, tweede lid). De bevoegdheid van de burgemeester tot het stellen van deze regels is gebaseerd op artikel 6, derde lid, van de Wet experiment gesloten coffeeshopketen en artikel 12 van het Besluit experiment gesloten coffeeshopketen.
Intrekkingsgronden
6. In de uitspraak van 26 maart 2025 [2] heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) overwogen dat op grond van artikel 3, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet Bibob het bestuursorgaan een gegeven beschikking kan intrekken indien ernstig gevaar bestaat dat de beschikking mede zal worden gebruikt om strafbare feiten te plegen. Op grond van artikel 3, derde lid, aanhef en onder a, van de Wet Bibob wordt de mate van dat gevaar vastgesteld op basis van feiten en omstandigheden die erop wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden, dat de betrokkene in relatie staat tot strafbare feiten die zijn gepleegd bij activiteiten die overeenkomen of samenhangen met activiteiten waarvoor de beschikking wordt aangevraagd dan wel is gegeven. Bij de exploitatie van een coffeeshop moet het dan gaan om feiten die vallen buiten de grenzen van wat expliciet wordt gedoogd. Feiten die vallen binnen wat wordt gedoogd, mogen niet ten grondslag worden gelegd aan het standpunt dat zich een ernstig gevaar voordoet.
6.1.
Ter zitting heeft eiseres gesteld dat het op 8 september 2022 in [coffeeshop 2] aangetroffen voorwerp geen stroomstootwapen was maar een aansteker die in een fopwinkel was aangeschaft. In de bijlage, pagina 34-35, bij het Bibob-advies betreffende deze coffeeshop concludeert het LBB over de aangetroffen kleine taser dat het vermoeden dat eiseres zich schuldig heeft gemaakt aan enig strafbaar feit te zwak is. De voorzieningenrechter overweegt dat uit het dossier niet duidelijk wordt wat voor voorwerp is aangetroffen. De redenering van verweerder dat het moet gaan om een stroomstootwapen omdat de politie het heeft vernietigd terwijl een nepwapen teruggegeven zou zijn, is niet sluitend. Door de vernietiging kan niet meer worden vastgesteld om wat voor voorwerp het is gegaan. Daarom oordeelt de voorzieningenrechter dat verweerder ten onrechte een mogelijke overtreding van de Wet wapens en munitie aan de intrekking ten grondslag heeft gelegd.
6.2.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder terecht het handelen in strijd met de Awr in de fiscale jaren 2019, 2020, 2021 en 2022 aan de intrekking ten grondslag gelegd. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat het gaat om ernstige overtredingen wat betreft de omzetbelasting, de loonbelasting en de inkomstenbelasting die gedurende vier jaar zijn voortgezet.
6.3.
Ook het handelen in strijd met de Opiumwet op 8 september 2022 is naar het oordeel van de voorzieningenrechter terecht aan de intrekking ten grondslag gelegd. Het gaat om het aantreffen van hoeveelheden drugs in beide coffeeshops die aanmerkelijk groter waren dan de gedoogde handelshoeveelheden. Uit het videomateriaal van de doorzoeking door de politie van [coffeeshop 1] blijkt dat de drugs op verdekte plekken opgeslagen waren in een ruimte die bovendien slechts te betreden was via een verborgen trapopgang.
6.4.
Het verschaffen van toegang en het verstrekken van softdrugs aan minderjarigen is eveneens terecht aan de intrekking ten grondslag gelegd. Dat de reactie van verweerder hierop beperkt is gebleven tot een waarschuwing, doet niet af aan het feit dat deze overtredingen in beide coffeeshops zijn geconstateerd.
6.5.1.
De voorzieningenrechter overweegt dat deze acht afzonderlijke feiten duiden op een patroon van wetsovertredingen door eiseres, ook nog eind 2024 toen eiseres bekend was met het voornemen tot intrekking. Redelijkerwijs heeft verweerder kunnen concluderen dat er een ernstig gevaar bestaat dat de vergunningen en verklaringen mede gebruikt zullen worden om strafbare feiten te plegen.
6.5.2.
Dat overtredingen van de Awr in de vorm van het aanhouden van contant geld dat niet in aangiftes is vermeld en overtredingen van de Opiumwet door het aanhouden van te grote handelsvoorraden minder voor de hand liggen nu de exploitatie plaatsvindt in het kader van het experiment gesloten coffeeshopketen, vormt geen reden om dit gevaar niet aan te nemen. Gezien genoemd patroon hoeft verweerder er niet vanuit te gaan dat eiseres in de toekomst geen overtredingen meer zal begaan. De overtredingen bestonden bovendien niet slechts uit het aanhouden van een iets te grote handelshoeveelheid of het beschikbaar hebben van een bescheiden bedrag aan contant geld en kwamen dus niet voort uit de praktische problemen die het gedoogsysteem met zich meebrachten.
6.5.3.
Het recente verstrekken van Verklaringen Omtrent het Gedrag aan eiseres behoeft, gezien het Bibob-toetsingskader, niet tot een andere conclusie te luiden.
6.5.4.
Verweerder was bevoegd de vergunningen in te trekken. Uit artikel 7, tweede lid, aanhef en onder f van Bijlage 1 van de Nota integraal drugsbeleid 2024 volgt dat na intrekking van de vergunning ook de verklaringen ingetrokken kunnen worden omdat de coffeeshophouder daar geen gebruik meer van kan maken.
6.6.
Gezien het voorgaande laat de voorzieningenrechter onbesproken of verweerder terecht ‘slecht levensgedrag’ aan de intrekking ten grondslag heeft gelegd.
Evenredigheid
7.1.
Eiseres heeft aangevoerd dat de intrekking onevenredig is omdat zij de twee coffeeshops reeds sinds 1989 exploiteert, omdat in het kader van het experiment gesloten coffeeshopketen grotere handelshoeveelheden zijn toegestaan en omdat tussen partijen constructief overleg gaande was over het verbinden van voorwaarden aan de vergunningen en verklaringen.
7.2.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter leiden deze omstandigheden niet tot onevenredigheid in de zin van artikel 3, vijfde lid, van de Wet Bibob en van artikel 3:4, tweede lid, van de Awb. Ook hierbij is doorslaggevend dat sprake is van een patroon van wetsovertredingen. De intrekking is evenredig met de mate van gevaar en de ernst van de strafbare feiten. In redelijkheid heeft verweerder kunnen concluderen dat geen sprake was van een mindere mate van gevaar waardoor het zou volstaan om, overeenkomstig artikel 3, zevende lid, van de Wet Bibob, aan de vergunningen voorschriften te verbinden. De intrekking is gezien de hierboven genoemde omstandigheden geschikt, noodzakelijk en evenwichtig.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de intrekking van de exploitatievergunningen en de expliciete verklaringen in stand blijft. Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H.A. Hulst, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 6 november 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 3:4
1. Het bestuursorgaan weegt de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen af, voor zover niet uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid een beperking voortvloeit.
2. De voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
Artikel 7:11
1. Indien het bezwaar ontvankelijk is, vindt op grondslag daarvan een heroverweging van het bestreden besluit plaats.
2. Voor zover de heroverweging daartoe aanleiding geeft, herroept het bestuursorgaan het bestreden besluit en neemt het voor zover nodig in de plaats daarvan een nieuw besluit.
Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur
Artikel 3
1. Voorzover bestuursorganen bij of krachtens de wet daartoe de bevoegdheid hebben gekregen, kunnen zij weigeren een aangevraagde beschikking te geven dan wel een gegeven beschikking intrekken, indien ernstig gevaar bestaat dat de beschikking mede zal worden gebruikt om:
  • a. uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten, of
  • b. strafbare feiten te plegen.
(…)
3. Voorzover het ernstig gevaar als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel b, betreft, wordt de mate van het gevaar vastgesteld op basis van:
  • a. feiten en omstandigheden die erop wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden dat de betrokkene in relatie staat tot strafbare feiten die zijn gepleegd bij activiteiten die overeenkomen of samenhangen met activiteiten waarvoor de beschikking wordt aangevraagd dan wel is gegeven,
  • b. ingeval van vermoeden de ernst daarvan,
  • c. de aard van de relatie en
  • d. het aantal van de gepleegde strafbare feiten.
4. De betrokkene staat in relatie tot strafbare feiten als bedoeld in het tweede en derde lid, indien:
  • a. hij deze strafbare feiten zelf heeft begaan,
  • (…)
5. De weigering dan wel intrekking, bedoeld in het eerste lid, vindt slechts plaats indien deze evenredig is met:
  • a. de mate van het gevaar en
  • b. voorzover het ernstig gevaar als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, betreft, de ernst van de strafbare feiten.
6. Eenzelfde bevoegdheid tot weigering dan wel intrekking als bedoeld in het eerste lid hebben bestuursorganen, indien feiten en omstandigheden erop wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden dat ter verkrijging of behoud van de aangevraagde dan wel gegeven beschikking een strafbaar feit is gepleegd. De weigering dan wel intrekking vindt slechts plaats, indien deze tenminste evenredig is met, ingeval van vermoedens, de ernst daarvan en met de ernst van het strafbare feit.
7. Voorzover blijkt dat geen sprake is van ernstig gevaar als bedoeld in het eerste lid, kan het bestuursorgaan bij mindere mate van gevaar aan de beschikking voorschriften verbinden. Deze voorschriften zijn gericht op het wegnemen of beperken van dergelijk gevaar. Het bestuursorgaan heeft eenzelfde bevoegdheid indien sprake is van een ernstig gevaar waarbij de ernst van de strafbare feiten weigering of intrekking van de beschikking niet rechtvaardigt. Het bestuursorgaan kan een op grond van deze bepaling gegeven voorschrift wijzigen. Indien niet wordt voldaan aan een op grond van deze bepaling gegeven voorschrift, kan het bestuursorgaan de beschikking intrekken.
Artikel 9
1. Het Bureau heeft tot taak aan bestuursorganen, voorzover deze bij of krachtens de wet de bevoegdheid hebben gekregen het Bureau daartoe te verzoeken, op verzoek advies uit te brengen over de mate van gevaar, bedoeld in artikel 3, eerste lid, of over de feiten en omstandigheden, bedoeld in artikel 3, zesde lid.
Wet experiment gesloten coffeeshopketen
Artikel 6
(…)
3. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald ten aanzien van welke eisen de burgemeester van een gemeente bevoegd is tot het stellen van nadere regels over de uitvoering van het experiment in die gemeente.
Artikel 6a
1. De burgemeester van een gemeente als bedoeld in artikel 6, eerste lid, bepaalt hoeveel
coffeeshops in zijn gemeente zijn toegestaan.
2. Een coffeeshop wordt aangemerkt als toegestaan, indien daar de verkoop van hennep of
hasjiesj mag plaatsvinden op grond van een expliciete verklaring of bestendige gedragslijn
van de burgemeester.
Besluit experiment gesloten coffeeshopketen
Artikel 4.
(…)
3. Een coffeeshophouder laat jeugdigen tot en met 17 jaar niet toe in de coffeeshop en verkoopt aan deze categorie jeugdigen geen hennep of hasjiesj.
Artikel 12.
De burgemeester van een deelnemende gemeente kan met inachtneming van de artikelen 3 tot en met 11, in het kader en voor de duur van de uitvoering van het experiment ten aanzien van coffeeshophouders nadere regels stellen over:
a.de locatie waar een coffeeshop is toegestaan;
b.de maximaal toegestane handelsvoorraad, bedoeld in artikel 5, tweede lid;
c.de affichering, bedoeld in artikel 9;
d.het voorkomen of beperken van overlast als bedoeld in artikel 10;
e.de tijden gedurende welke een coffeeshop geopend mag zijn voor klanten;
f.de aanwezigheid van het personeel in een coffeeshop;
g.de inrichting van een coffeeshop, waaronder de beveiliging;
h.de opleiding van het personeel en het voorlichtingsmateriaal, bedoeld in artikel 6, tweede lid; en
i.het al dan niet toelaten tot de coffeeshop van anderen dan degenen die hun werkelijke woonplaats hebben in Nederland of verkopen van hennep of hasjiesj aan anderen dan deze personen, voor zover het betreft coffeeshops die gelegen zijn in een gemeente, die niet tevens is aangemerkt als grensgemeente als bedoeld in artikel 2, tweede lid.
Algemene Plaatselijke Verordening Groningen 2021
Artikel 2:26 Exploitatie horecabedrijf
1. Het is verboden een horecabedrijf te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.
Artikel 2:26a Weigerings- en intrekkingsgronden
1.De burgemeester weigert of trekt de vergunning in als:
(…)
b. de aanvrager, respectievelijk de natuurlijke persoon die optreedt als uitvoerend directeur van de rechtspersoon, niet voldoet aan de eisen van zedelijk gedrag als bedoeld in het Alcoholbesluit of in enig opzicht van slecht levensgedrag is;
Beleidsregel Bibob gemeente Groningen 2022
Artikel 1:7 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing
1.De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:
a. indien ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;
b. indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de ontheffing of vergunning, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;
c. indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;
d. indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn;
e. indien de houder dit verzoekt.
Nota integraal drugsbeleid 2024
Bijlage 1 nadere regels coffeeshops
Artikel 2.Toegestane coffeeshops
1. In de gemeente worden maximaal 14 coffeeshops toegestaan.
2. De expliciete verklaring wordt verstrekt voor een specifieke locatie.
Artikel 7
(…)
2. De verklaring kan worden ingetrokken als:
(…)
e. de coffeeshophouder niet meer voldoet aan de eis dat hij/zij niet in enig opzicht van slecht levensgedrag is; (…)

Voetnoten

1.Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.