ECLI:NL:RBNNE:2025:4766

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
6 november 2025
Publicatiedatum
21 november 2025
Zaaknummer
24/2636
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag immateriële schadevergoeding door Instituut Mijnbouwschade Groningen

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland op 6 november 2025, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om vergoeding van immateriële schade als gevolg van mijnbouw beoordeeld. Eiseres had op 12 juli 2023 een aanvraag ingediend, die door het Instituut Mijnbouwschade Groningen op 26 juli 2023 werd afgewezen. Het bestreden besluit van 30 april 2024 bevestigde deze afwijzing. Eiseres stelde dat haar persoonlijke omstandigheden onvoldoende waren meegenomen in de beoordeling en dat de methodiek van het Instituut onzorgvuldig was toegepast. De rechtbank oordeelde dat de methode van het Instituut correct was toegepast en dat de persoonlijke omstandigheden van eiseres voldoende waren gewogen. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was, waardoor het besluit van het Instituut in stand bleef. Eiseres kreeg geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 24/2636

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 november 2025 in de zaak tussen

[naam], uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. R.J.A. Steenbergen),
en

Instituut Mijnbouwschade Groningen, het Instituut

(gemachtigden: mr. R.D. Langezaal en mr. R. Hoogeveen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om vergoeding van immateriële schade.
1.1.
Eiseres heeft op 12 juli 2023 een aanvraag gedaan om vergoeding van immateriële schade. Het Instituut heeft met het besluit van 26 juli 2023 de aanvraag van eiseres afgewezen. Met het bestreden besluit van 30 april 2024 is het Instituut bij het besluit van 26 juli 2023 gebleven. Op 11 juni 2024 heeft eiseres beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
1.2.
Het Instituut heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 14 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigden van het Instituut.
1.4.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om partijen de kans te geven een maatwerktraject op te starten.
1.5.
Op 14 mei 2025 hebben partijen de rechtbank bericht dat het maatwerktraject is gestaakt.
1.6.
Naar aanleiding van de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 3 september 2025 over de gehanteerde ondergrens voor het aannemen van een persoonsaantasting, zijn partijen in de gelegenheid gesteld om hierover een standpunt in te nemen. Partijen hebben hierop een reactie gegeven.
1.7.
De rechtbank heeft bepaald dat een nader onderzoek ter zitting achterwege blijft en heeft het onderzoek gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het besluit waarin het Instituut de aanvraag van eiseres om immateriële schadevergoeding heeft afgewezen. Zij doet dit aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
Wat is het toetsingskader
3. Een vergoeding van immateriële schade ten gevolge van gaswinning kent zijn oorsprong in een civiele procedure. De Hoge Raad heeft daarbij in zijn arrest van 19 juli 2019 [1] gesteld dat de rechter kan oordelen dat de aard en de ernst van de aansprakelijkheidsvestigende gebeurtenis met zich meebrengt dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor bewoners van een bepaald gebied boven het Groningenveld zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen en dat de rechter daarbij aannemelijk kan achten dat de door deze aantasting in de persoon geleden schade voor deze bewoners ten minste een bepaald bedrag beloopt. Daarbij kunnen de aard en de ernst van de aansprakelijkheidsvestigende gebeurtenis en de gevolgen daarvan worden aangemerkt als aantasting in de persoon op andere wijze in de zin van artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek (BW). Het Instituut heeft, gelet op het grote aantal aanvragen, een methode ontwikkeld waarbij de persoonsaantasting niet door de aanvrager hoeft te worden aangetoond, maar het Instituut dit op basis van objectieve gegevens en een vragenlijst vaststelt en een forfaitair bedrag toekent als een persoonsaantasting kan worden aangenomen.
3.1.
Een aanvraag voor vergoeding van immateriële schade wordt door het Instituut getoetst aan vier bouwstenen, te weten (1) de locatie, (2) de veiligheidssituatie, (3) de omvang van de fysieke schade en (4) de duur van de schadeafhandeling. Deze bouwstenen worden vervolgens onderverdeeld in situaties waaraan punten (ook wel ‘aanwijzingen’) zijn verbonden op een schaal van nul tot en met vier - van geen tot zeer sterke aanwijzing voor een persoonsaantasting (bij locatie is het maximaal aantal punten twee). Hoe meer punten, hoe hoger de forfaitaire vergoeding. Er kan geen vergoeding, € 1.500,-, € 3.000,- of maximaal € 5.000,- per persoon worden toegekend. Naast deze bouwstenen kan een aanvrager ervoor kiezen de PIA in te vullen. Dit is een vragenlijst om de persoonlijke ervaring en beleving van aardbevingen mee te kunnen wegen. Profiel 1 = tot licht ervaren leed; profiel 2 = enigszins ernstig ervaren leed; profiel 3 = ernstig ervaren leed; profiel 4 = bijzonder ernstig ervaren leed. In sommige gevallen kan de uitkomst van de PIA het toe te kennen bedrag aan schadevergoeding naar boven corrigeren, met dien verstande dat het maximumbedrag € 5.000,- blijft. Dit laat zich als volgt in een tabel vertalen.
3.2.
Het tweede lid van artikel 4.1a van de werkwijze bepaalt dat het Instituut, in afwijking van de gestandaardiseerde methode, een aanvraag beoordeelt aan de hand van de individuele omstandigheden van het geval, indien de aanvrager in zijn aanvraag of later stelt dat een correcte toepassing van de gestandaardiseerde methode naar zijn oordeel tot onvoldoende schadevergoeding zou leiden (maatwerk).
Zorgvuldigheid van het genomen besluit
4. Eiseres stelt dat het Instituut het besluit op onzorgvuldige wijze heeft genomen. De beoordeling van bouwsteen 1 (de locatie van de woning) en bouwsteen 3 (de omvang van de schade) is volgens eiser onvoldoende gemotiveerd. Ook de wijze waarop het profiel van de PIA wordt meegewogen in het besluit is voor eiser onvoldoende duidelijk geworden. Er wordt door het Instituut volgens eiseres slechts een algemene toelichting gegeven. Ook heeft eiseres, noch haar gemachtigde, een uitnodiging voor een hoorzitting ontvangen.
4.1.
Het Instituut stelt zich op het standpunt dat het, naast een algemene toelichting op de regeling, uitvoerig heeft toegelicht hoe in de situatie van eiseres tot het besluit is gekomen. Het Instituut merkt voorts op dat in de ontvangstbevestiging van het bezwaarschrift aan eiseres de mogelijkheid is geboden om een hoorzitting te laten plaatsvinden. Ook heeft de mogelijkheid van een hoorzitting in de digitale mijnbouwschade-omgeving van eiseres gestaan. Noch eiseres noch haar gemachtigde heeft gedurende de bezwaarprocedure kenbaar gemaakt van het recht op horen gebruik te willen maken.
4.2.
De rechtbank oordeelt dat in het bestreden besluit voldoende wordt gemotiveerd hoe de methodiek van het Instituut is toegepast op de situatie van eiseres.
4.3.
De rechtbank overweegt voorts dat uit de stukken blijkt dat de uitnodiging voor de hoorzitting aan eiseres is gezonden, maar dat dit niet (ook) aan de gemachtigde is gestuurd. De rechtbank is evenwel van oordeel dat, nu eiseres ter zitting voldoende in de gelegenheid is gesteld om haar standpunten naar voren te brengen, zij niet in haar belangen is geschaad. Een eventuele schendig van de hoorplicht kan daarom met toepassing van artikel 6:22 Awb kan worden gepasseerd. [2] De rechtbank komt tot de conclusie dat het bestreden besluit op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Beoordeling van de bouwstenen
5. Eiseres stelt dat bouwsteen 3 (de omvang van de schade) op onjuiste wijze is beoordeeld. Er wordt volgens eiseres ten onrechte slechts rekening gehouden met de uitgekeerde schade en niet met de daadwerkelijke schade. Daarmee miskent het Instituut dat er redenen kunnen zijn om schade niet te melden. Ook stelt eiseres dat de schade aan haar woning slechts voor 50% wordt meegeteld, omdat zij huurder is. Daarmee wordt volgens eiseres miskend dat ook een huurder dagelijks wordt geconfronteerd met schade en dat de schade dus net zoveel impact op haar heeft als dat het op een woningeigenaar zou hebben.
5.1.
Het Instituut stelt zich, onder verwijzing naar de uitspraak van de Hoge Raad van 19 juli 2029 [3] , op het standpunt dat een persoonsaantasting moet worden onderbouwd met concrete, objectieve gegevens. Daarom neemt het Instituut alleen vastgestelde schade als gevolg van de gaswinning mee in de beoordeling.
5.2.
De rechtbank volgt het standpunt van het Instituut dat alleen vastgestelde schade die het gevolg van mijnbouw is, moet worden meegewogen in de beoordeling. De rechtbank stelt vast dat het uitgekeerde schadebedrag aan de woning van eiseres € 8.085,27 bedraagt. Ten tijde van het bestreden besluit nam het Instituut in geval van een niet-eigenaar de vergoeding voor fysieke schade voor 50% mee. [4] Omdat eiseres geen eigenaar is van de woning, is in het bestreden besluit uitgegaan van een bedrag van €4.043,- . Volgens de methodiek van het Instituut levert dit één punt op. Op de website van het Instituut is in een nieuwsbericht van 8 september 2025 te lezen dat inmiddels huurders gelijk worden getrokken met huiseigenaren. [5] De rechtbank overweegt dat in de situatie van eiseres ook als het nieuwe beleid wordt toegepast, het aantal punten niet wijzigt. De grens naar een hogere categorie binnen de bouwsteen ‘omvang schade’ wordt bij toepassing van het nieuwe beleid namelijk ook niet gehaald, zoals uit onderstaande tabel blijkt. Het Instituut mocht dus uitgaan van één punt bij bouwsteen 3. Eiseres heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat er meer mijnbouw-gerelateerde schade aan haar woning is die had moeten worden meegenomen in de beoordeling. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Ondergrens
6. Eiseres stelt dat het Instituut geen juiste invulling geeft aan haar taak om schade te vergoeden zoals dit omschreven is in artikel 2, derde lid, van de Tijdelijke Wet Groningen. De door het Instituut gehanteerde ondergrens van twee punten is namelijk niet conform het civiele recht. Eiseres acht het bovendien onredelijk dat de toekenning van twee punten in combinatie met het hoogste PIA-profiel niet tot het aannemen van een persoonsaantasting leidt.
6.1.
Het Instituut licht toe dat alle inwoners van het waardedalingsgebied een schade kunnen melden, en vanwege het in dit gebied geldende bewijsvermoeden de schade in het overgrote deel wordt toegekend, of dat zij zelfs aanspraak kunnen maken op de vaste vergoeding van €5000,- zonder een causaliteitstoets. Hierom is het toekennen van twee punten in de regeling ‘Immateriële schade’ eerder regel dan uitzondering. Volgens het Instituut komt de lat voor het aannemen van een persoonsaantasting ongerechtvaardigd laag te liggen indien er bij twee punten, in combinatie met een bepaalde uitkomst van de PIA een persoonsaantasting zou worden aangenomen.
6.2.
In haar uitspraak van 3 september 2025 heeft deze rechtbank geoordeeld dat het Instituut de ondergrens zoals het in de regeling voor immateriële schade wordt gehanteerd, in overeenstemming is met de geldende rechtspraak met betrekking tot het aannemen van een persoonsaantasting als bedoeld in artikel 6:106, aanheft en onder b, van het BW. [6] De rechtbank is dan ook van oordeel dat het Instituut in het geval van eiseres, waarin twee punten zijn toegekend in combinatie met een PIA-profiel 4, terecht heeft geconcludeerd dat op basis van de gestandaardiseerde methode de grens voor het aannemen van een persoonsaantasting niet is gehaald. De rechtbank ziet gezien de inhoud van de reactie van partijen op voornoemde uitspraak ook geen grond om hiervan af te wijken. Eiseres heeft in haar reactie niet gemotiveerd waarom voornoemde uitspraak in haar geval toch tot een ander oordeel zou moeten leiden.
Persoonlijke omstandigheden
7. Eiseres stelt voorts dat er onvoldoende rekening is gehouden met haar persoonlijke omstandigheden. Zij brengt naar voren dat er bij het nemen van het besluit geen ruimte is geweest voor haar eigen inbreng. Eiseres betoogt dat de mijnbouwactiviteiten grote impact op haar hebben. Tijdens de zitting heeft eiseres verteld dat de spanningen als gevolg van de aardbevingen ervoor hebben gezorgd dat de chronische ziekte waar zij aan lijdt, is verergerd.
7.1.
Het Instituut stelt zich op het standpunt dat het resultaat van de PIA is meegewogen in de beoordeling. In de situatie van eiseres hebben de antwoorden geleid tot het hoogste profiel, namelijk profiel 4. Een eigen inbreng zou daarom niet hebben geleid tot een andere uitkomst. Het Instituut brengt tevens naar voren dat er bewust gekozen voor een lijst met gesloten vragen is omdat niet iedereen even bekwaam is in het beschrijven van zijn of haar gevoelens. Het Instituut merkt op dat eiseres niet eerder dan op zitting heeft aangevoerd dat er sprake is van een bijzondere medische situatie.
7.2.
De rechtbank is van oordeel dat de persoonlijke omstandigheden van eiseres voldoende zijn meegenomen en op juiste wijze zijn gewogen in de beoordeling. Na schorsing is gebleken dat alle relevante persoonlijke omstandigheden van eiseres in de PIA zijn meegenomen en er geen reden bestaat om maatwerk toe te passen. De rechtbank concludeert dat het Instituut de aanvraag op basis van de beoordeling van de bouwstenen in combinatie met de PIA mocht afwijzen. Het beroep is ongegrond.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het besluit van 30 april 2024 in stand blijft. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.R. Gans, rechter, in aanwezigheid van mr. H.L. Brandes-Boers, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 6 november 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 3:2
Bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.
Artikel 7:2
1. Voordat een bestuursorgaan op het bezwaar beslist, stelt het belanghebbenden in de gelegenheid te worden gehoord.
2. Het bestuursorgaan stelt daarvan in ieder geval de indiener van het bezwaarschrift op de hoogte alsmede de belanghebbenden die bij de voorbereiding van het besluit hun zienswijze naar voren hebben gebracht.
Artikel 6:22
Een besluit waartegen bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld, kan, ondanks schending van een geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, door het orgaan dat op het bezwaar of beroep beslist in stand worden gelaten indien aannemelijk is dat de belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld.

Burgerlijk wetboek

Artikel 6:106
Voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, heeft de benadeelde recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding:
[…]
b. indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast;
[…]

Voetnoten

2.Vgl. de uitspraak van de Raad van State van 22 januari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:204.
4.Artikel 4.5, tweede lid, van de Procedure en werkwijze van het Instituut Mijnbouwschade Groningen.
5.https://www.schadedoormijnbouw.nl/nieuws/2025/09/gelijke-behandeling-van-huurders-en-eigenaren-bij-immateriele-schade.
6.Rb. Noord-Nederland 3 september 2025, ECLI:NL:RBNNE:2025:3822.