ECLI:NL:RBNNE:2025:4833

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
28 november 2025
Publicatiedatum
27 november 2025
Zaaknummer
10-076492-25
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van een gewelddadige winkeloverval door een minderjarige verdachte

In deze zaak heeft de minderjarige verdachte zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van een gewelddadige winkeloverval. De overval vond plaats op 14 februari 2025 in Papendrecht, waarbij de winkelier door medeverdachten met messen werd bedreigd. De verdachte heeft zelf vitrines ingeslagen met een hamer en telefoons gestolen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 210 dagen, waarvan 159 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank heeft rekening gehouden met de jonge leeftijd van de verdachte en zijn verminderde toerekenbaarheid, zoals blijkt uit psychologische rapportages. De rechtbank heeft ook bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder behandeling en begeleiding door de jeugdreclassering. De vordering van de benadeelde partijen is toegewezen, waarbij de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade. De rechtbank heeft de wettelijke rente over de schadevergoeding toegewezen vanaf de datum van de schade.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 10-076492-25
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 28 november 2025 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 14 november 2025.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. A.F.M. den Hollander, advocaat te Rotterdam. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. J.G.F. van Boven.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 14 februari 2025 te Papendrecht tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, zes, althans een of meer telefoons, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [bedrijf] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
  • met een afgedekt gelaat/gezicht voornoemde winkel te betreden en/of
  • zich dreigend aan die [slachtoffer] op te dringen en/of
  • ( daarbij/vervolgens) een of meer mes(sen) aan die [slachtoffer] te tonen/voor te houden en/of
  • ( vervolgens) voornoemd(e) mes(sen) op die [slachtoffer] te richten en/of
  • ( vervolgens) (met voornoemde messen en/of een hamer) de vitrine kapot te slaan (om de telefoons toe te kunnen eigenen) en/of
  • de vlucht van die [slachtoffer] te beletten en/of
  • ( daarbij/vervolgens) die [slachtoffer] (dreigend) de woorden toe te voegen: "Je moet je mond houden!" en/of "Niet gillen!" en/of "Niets zeggen!" en/of "Stil! Ik ga alles opruimen en mijn tas vullen!", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het ten laste gelegde.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van het bewijs gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, waarbij hij er op wijst dat verdachte heeft gesteld dat er in de gestolen doosjes geen telefoons zaten.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank volstaat ten aanzien van het hierna bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte het hierna bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 14 november 2025;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 14 februari 2025, opgenomen op pagina 1 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer RT6R025023 (onderzoek: OVERTOOM) d.d. 13 april 2025, inhoudende de verklaring van [slachtoffer] .
Met betrekking tot het hiervoor weergegeven standpunt overweegt de rechtbank dat zij uitgaat van de aangifte en dus dat er in de gestolen doosjes wel degelijk telefoons zaten. De verklaring van verdachte is op dit punt niet aannemelijk geworden.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 14 februari 2025 te Papendrecht tezamen en in vereniging met anderen, zes telefoons, die geheel aan [bedrijf] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
  • met een afgedekt gelaat/gezicht voornoemde winkel te betreden en
  • zich dreigend aan die [slachtoffer] op te dringen en
  • daarbij een of meer messen aan die [slachtoffer] te tonen en
  • vervolgens voornoemde messen op die [slachtoffer] te richten en
  • vervolgens met een hamer de vitrine kapot te slaan om de telefoons toe te kunnen eigenen en
  • de vlucht van die [slachtoffer] te beletten en
  • daarbij die [slachtoffer] dreigend de woorden toe te voegen: "Je moet je mond houden!" en "Niet gillen!" en/ "Niets zeggen!" en "Stil! Ik ga alles opruimen en mijn tas vullen!".
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en die diefstal gemakkelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een jeugddetentie van 210 dagen, waarvan 160 dagen voorwaardelijk met aftrek van voorarrest en een proeftijd van twee jaren. Hij heeft daarbij gevorderd dat aan verdachte de bijzondere voorwaarden worden opgelegd zoals geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming. Voor die bijzondere voorwaarden en het toezicht vordert hij de dadelijke uitvoerbaarheid. Daarnaast vordert hij dat aan verdachte een taakstraf wordt opgelegd van 100 uren.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor een onvoorwaardelijke jeugddetentie gelijk aan het voorarrest, een voorwaardelijke straf met een kortere proeftijd en oplegging van de bijzondere voorwaarden, maar zonder een contactverbod met medeverdachte [medeverdachte] . Daarnaast vindt hij een taakstraf niet passend, gelet op de intensiteit van de bijzondere voorwaarden en omdat verdachte naar school gaat en werk heeft.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages van de psycholoog van 17 juni 2025, de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 29 oktober 2025 en Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering (hierna: de jeugdreclassering) van 3 november 2025, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van 10 oktober 2025, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van een winkeloverval. De winkelier is hierbij door enkele medeverdachten met messen bedreigd en verdachte zelf heeft enkele vitrines ingeslagen met
een hamer, om vervolgens de doosjes met telefoons weg te nemen. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke geweldsdelicten zich nog gedurende lange tijd angstig en onveilig kunnen voelen en/of psychische gevolgen van de gebeurtenis kunnen ondervinden, hetgeen ook is gebleken uit de onderbouwing van het verzoek tot schadevergoeding van het slachtoffer. Bovendien zorgt een dergelijk feit voor gevoelens van angst, onveiligheid en onrust in de samenleving.
Persoonlijke omstandigheden
Uit het rapport van de psycholoog is gebleken dat bij verdachte sprake is van onder meer een posttraumatische stressstoornis, een ontremd sociaal contactstoornis en mogelijk een oppositionele- opstandige stoornis. In het dagelijks leven ervaart verdachte hierdoor functionele beperkingen (emotieregulatieproblemen en grens- en regeloverschrijdend gedrag) wat kan uitmonden in impulsief en roekeloos, maar ook verbaal of fysiek gewelddadig gedrag. Het is aannemelijk dat de functionele beperkingen als gevolg van de combinatie, complexiteit en ernst van de stoornissen van invloed zijn geweest op de ten laste gelegde feiten en dat het feit in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend. Om het als matig ingeschatte risico op herhaling van gewelddadig gedrag in te perken is intensieve behandeling en begeleiding nodig. Geadviseerd wordt om aan verdachte een GBM op te leggen voor een jaar met de mogelijkheid van verlenging met een jaar.
Uit het rapport van de jeugdreclassering en de op zitting gegeven toelichting blijkt dat verdachte zich tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis aan de afspraken heeft gehouden, zich begeleidbaar opstelt en goed meewerkt aan hulpverlening van onder andere [instelling 1] en [instelling 2] . Het is van belang dat deze ingezette behandeling en begeleiding wordt voortgezet. Ook de Raad ziet de bereidheid van verdachte om mee te werken en de positieve stappen voorwaarts die hij maakt. De Raad adviseert de rechtbank daarom aan verdachte een voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen, met bijzondere voorwaarden waarin hulpverlening gewaarborgd blijft. Een GBM wordt niet haalbaar geacht vanwege de zorgen die er zijn over de opvoeding waarbij sprake is van onmacht in het pedagogisch handelen van moeder.
De rechtbank neemt de conclusies van de deskundigen in grote lijnen over, ook die van de psycholoog over de verminderde toerekenbaarheid van verdachte.
Straf
Voor het medeplegen van een gewelddadige overval op een winkel is een jeugddetentie van zeven maanden, zoals geëist, in beginsel passend. De rechtbank houdt echter ook rekening met de jonge leeftijd van verdachte, het feit dat hij verminderd toerekeningsvatbaar is en al een hele tijd in een schorsing loopt met strenge voorwaarden. Verdachte heeft laten zien dat hij meewerkt en zich goed aan de afspraken kan houden. De rechtbank acht het van groot belang dat de ingezette behandeling en hulpverlening voortgezet wordt om het gevaar voor herhaling in de toekomst te beperken.
Alles afwegende zal de rechtbank volstaan met het opleggen van 210 dagen jeugddetentie (met aftrek van voorarrest) waarvan 159 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Aan het voorwaardelijke deel van de straf, zullen de door de Raad geadviseerde bijzondere voorwaarden worden gekoppeld, met uitzondering van het contactverbod, waarvoor de rechtbank onvoldoende grond ziet.
Benadeelde partij
De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
[bedrijf] , tot een bedrag van 500,00 ter zake van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan;
[slachtoffer] , tot een bedrag van 2150,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat beide vorderingen voldoende zijn onderbouwd en voor toewijzing in aanmerking komen, met dien verstande dat de vorderingen gedeeld moeten worden door de zes verdachten, in plaats van de op te leggen hoofdelijkheid en dat het aantal dagen gijzeling op nul worden gesteld.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de vordering van [bedrijf] gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van de vordering van H. Kaker heeft hij zich op het standpunt gesteld dat vordering onvoldoende is onderbouwd en dat daarom het bedrag moet worden gematigd.
Oordeel van de rechtbank
De vordering van benadeelde partij [bedrijf]
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij [bedrijf] de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen.
De vordering van benadeelde partij [slachtoffer]
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het mede door verdachte gepleegde en bewezenverklaarde feit. De rechtbank ziet in de ernst van het feit en de wijze waarop dit is gepleegd voldoende aanleiding om te komen tot het oordeel dat er bij de benadeelde partij sprake is geweest van aantasting in de persoon 'op andere wijze' als bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank acht, anders dan de raadsman, het gehele gevorderde bedrag billijk en de vordering zal daarom worden toegewezen.
Hoofdelijkheid
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade, waarvan vergoeding wordt gevorderd. Bij de veroordeling tot betaling van beide schadevergoedingen zal ook worden bepaald dat wanneer de schadevergoeding door een of meer medeverdachten is betaald, verdachte dit bedrag niet meer aan een van de benadeelde partijen hoeft te betalen, en andersom.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu vast staat dat verdachte tot de hiervoor genoemde bedragen aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank ten aanzien van beide schadevergoedingen de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed.
Wettelijke rente
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente over de beide schadevergoedingen toewijzen vanaf 14 februari 2025.
Veroordeling in de kosten
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 47, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een jeugddetentie voor de duur van 210 dagen.

Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht.
Bepaalt dat van deze jeugddetentie een gedeelte, groot 159 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden gedurende de proeftijd:
  • dat de veroordeelde meewerkt aan behandeling bij [instelling 1] of een soortgelijke instelling;
  • dat de veroordeelde onderwijs volgt volgens lesrooster en/of een dagbesteding heeft;
  • dat de veroordeelde inzicht geeft in zijn sociale contacten/netwerk zowel offline als online;
  • dat de veroordeelde meewerkt aan de noodzakelijk geachte hulpverlening (van onder meer [instelling
2] ), behandeling en/of diagnostiek indien en zo lang de jeugdreclassering dit nodig acht;
- dat de veroordeelde zich houdt aan een meldplicht en zijn medewerking verleent aan het
reclasseringstoezicht, door de Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering.
Draagt voornoemde instelling op toezicht te houden op de naleving van de bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het jeugdreclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Ten aanzien van benadeelde partij [bedrijf]
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, om aan [bedrijf] te betalen:
  • het bedrag van 500,00 (zegge: vijfhonderd euro);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 14 februari 2025 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, de verplichting op om ten behoeve van [bedrijf] aan de Staat te betalen een bedrag van 500,00 (zegge:
vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 februari 2025 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 0 dagen kan worden toegepast.
Bepaalt dat als verdachte of een mededader voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Ten aanzien van benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, om aan [bedrijf] te betalen:
  • het bedrag van 2150,00 (zegge: tweeduizend honderdvijftig euro);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 14 februari 2025 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, de verplichting op om ten behoeve van [bedrijf] aan de Staat te betalen een bedrag van 2150,00 (zegge: tweeduizend honderdvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 februari 2025 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 0 dagen kan worden toegepast.
Bepaalt dat als verdachte of een mededader voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.B.W. Venema, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. R.B. Maring en mr.
L.S. Wachters, rechters, bijgestaan door mr. J. van der Wiel, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 28 november 2025.
Mrs. Maring en Wachters zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.