ECLI:NL:RBNNE:2025:4963

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
5 december 2025
Publicatiedatum
4 december 2025
Zaaknummer
18.161943.23
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 26-jarige man wegens overtreding van de Opiumwet en de Wet wapens en munitie

Op 5 december 2025 heeft de Rechtbank Noord-Nederland een 26-jarige man veroordeeld voor meerdere overtredingen van de Opiumwet en de Wet wapens en munitie. De man kreeg een gevangenisstraf van 245 dagen opgelegd, waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, en daarnaast een taakstraf van 180 uur. De zaak kwam ter terechtzitting op 21 november 2025, waar de verdachte werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. F. Luinstra, en het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. D.P. Menting.

De tenlastelegging omvatte onder andere het opzettelijk telen, verkopen en aanwezig hebben van cocaïne, alsook het voorhanden hebben van een omgebouwd semi-automatisch gaspistool en munitie. De rechtbank achtte de feiten wettig en overtuigend bewezen, ondanks het verweer van de verdediging dat het wapen niet functioneerde. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich gedurende een periode van zeven maanden schuldig had gemaakt aan drugshandel en het voorhanden hebben van een vuurwapen, wat ernstige gevolgen heeft voor de samenleving.

Bij de strafmotivering hield de rechtbank rekening met de positieve ontwikkelingen in het leven van de verdachte na de feiten, waaronder het naleven van schorsingsvoorwaarden en het succesvol afronden van een behandeling. De rechtbank besloot echter dat de ernst van de feiten een gevangenisstraf rechtvaardigde, maar dat de verdachte niet opnieuw in de gevangenis moest worden geplaatst, gezien zijn inspanningen om zijn leven te verbeteren. De rechtbank legde daarom een gevangenisstraf op die gelijk was aan de duur van het voorarrest, met een taakstraf als aanvulling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18.161943.23
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 5 december 2025 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1999 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] ,
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 21 november 2025. Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. F. Luinstra, advocaat te Utrecht. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. D.P. Menting.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij in of omstreeks de periode van 27 november 2022 tot en met 25 juli 2023 te Winschoten, althans in Nederland, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid cocaïne, in
elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet
2
hij op of omstreeks 25 juli 2023 te Winschoten, althans in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 439,33 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet
3
hij op of omstreeks 25 juli 2023 te Winschoten, gemeente Oldambt, althans in Nederland, een wapen en/of een onderdeel van een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een (omgebouwd) semi automatisch gaspistool en/of een patroonmagazijn, van het merk Ekol, type Volga, kaliber 9mm, zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool voorhanden heeft gehad
4
hij op of omstreeks 25 juli 2023 te Winschoten, gemeente Oldambt, munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 8 stuks (omgebouwde) Centraal Vuur Knalpatronen, van een nog onbekend kaliber voorhanden heeft gehad;
Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor feit 1, 2, 3 en 4.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte van het onder 3 tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken. Zij heeft daartoe aangevoerd dat, nu onduidelijk is of het wapen functioneert, dit niet kan worden aangemerkt als een (omgebouwd) semi-automatisch gaspistool als bedoeld in categorie III, onder 1, van de Wet wapens en munitie.
Oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen
De rechtbank acht feiten 1, 2, 3 en 4 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 21 november 2025;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 25 juli 2023, opgenomen op pagina 22 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2023196736 d.d. 4 september 2023, inhoudend het relaas van verbalisant;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 25 juli 2023, opgenomen op pagina 58 van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen d.d. 9 augustus 2023, opgenomen op pagina 41 van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van onderzoek wapen d.d. 25 augustus 2023, opgenomen op pagina 53 van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant;
deskundigenrapporten afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Justitie en Veiligheid, zaaknummer 2023.08.08.087 (aanvraag 001 t/m 005), d.d. 8 augustus 2023 opgemaakt door ing. P.H. Walinga, op de algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige.
Bewijsoverweging feit 3
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw. Een materiedeskundige van het team Wapens en Explosieven van de politie heeft geconcludeerd dat het wapen naar zijn aard en constructie is bedoeld om projectielen af te schieten door middel van een scheikundige reactie. Daarmee is het wapen aan te merken als een (omgebouwd) semi-automatisch gaspistool als bedoeld in categorie III, onder 1, van de Wet wapens en munitie. Dat het wapen tijdens het onderzoek niet goed functioneerde, doet hieraan naar het oordeel van de rechtbank niet af.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht feiten 1, 2, 3 en 4 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1
hij in de periode van 27 november 2022 tot en met 25 juli 2023 te Winschoten opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en vervoerd een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2
hij op 25 juli 2023 te Winschoten opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 439,33 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I;
3
hij op 25 juli 2023 te Winschoten, gemeente Oldambt een wapen van categorie III, onder
1 van de Wet wapens en munitie, te weten een (omgebouwd) semi automatisch gaspistool en een patroonmagazijn, van het merk Ekol, type Volga, kaliber 9mm, zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool voorhanden heeft gehad;
4
hij op 25 juli 2023 te Winschoten, gemeente Oldambt, munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 8 stuks (omgebouwde) Centraal Vuur Knalpatronen voorhanden heeft gehad.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van feiten 1, 2, 3 en 4 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk en met een proeftijd van 2 jaar.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit voor de oplegging van een taakstraf met eventueel een voorwaardelijke gevangenisstraf en een proeftijd van 3 jaar. Zij heeft erop gewezen dat er een lange tijd is verstreken sinds de pleegdatum van de feiten en dat verdachte zijn leven een positieve wending heeft gegeven. Zij heeft voorts verzocht toepassing te geven aan het jeugdstrafrecht.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportage van Reclassering Nederland van 7 februari 2025, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De rechtbank stelt voorop dat verdachte ten tijde van de bewezenverklaarde feiten al ouder dan 22 jaar was. Omdat de wet niet de mogelijkheid biedt tot het toepassen van jeugdstrafrecht op personen die ten tijde van het bewezenverklaarde 23 jaar of ouder zijn, zal de rechtbank het verzoek om toepassing van het jeugdstrafrecht passeren.
Verdachte heeft zich gedurende een periode van ruim zeven maanden schuldig gemaakt aan handel in cocaïne. Daarnaast heeft verdachte een omgebouwd gaspistool met munitie voorhanden gehad en is er een hoeveelheid cocaïne bij hem aangetroffen. De handel in harddrugs heeft niet alleen schadelijke gevolgen voor drugsgebruikers, maar draagt ook bij aan diverse andere vormen van criminaliteit.
Drugscriminaliteit heeft daarmee een ontwrichtende en ondermijnende werking in de samenleving. Het voorhanden hebben van een vuurwapen met munitie is bovendien kwalijk en ongewenst, nu dit wapen op enig moment gebruikt kan worden voor het plegen van een ernstig geweldsfeit. Verdachte heeft zich dit alles niet aangetrokken en zich laten leiden door eigen financieel gewin.
De rechtbank heeft in aanmerking genomen dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor een delict uit de Opiumwet. De rechtbank overweegt evenwel dat uit het rapport van Reclassering Nederland volgt dat verdachte zich na het plegen van de bewezenverklaarde feiten heeft ingezet om wat van zijn leven te maken. Hij heeft zich gehouden aan de schorsingsvoorwaarden en is alle afspraken met de reclassering nagekomen. Daarnaast heeft verdachte een ambulante behandeling met positief resultaat afgerond en heeft hij al geruime tijd een baan en inkomen.
Op zichzelf genomen rechtvaardigen de bewezenverklaarde feiten de oplegging van een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank houdt echter ook uitdrukkelijk rekening met het tijdsverloop tussen de ten laste gelegde feiten en de zitting. Het tijdsverloop is zodanig dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 van het EVRM. De rechtbank houdt daarnaast rekening met de jonge leeftijd van verdachte en met het feit dat hij zijn leven een positieve
wending heeft gegeven. Verdachte heeft inmiddels ruim twee jaar lang, in het kader van een schorsing van de voorlopige hechtenis, laten zien dat hij in staat is een leven op te bouwen zonder terug te vallen in de criminaliteit. Gedurende zes maanden van deze schorsing is sprake geweest van elektronisch toezicht op verdachte, wat voor hem een forse inperking van zijn (bewegings)vrijheid heeft meegebracht. De rechtbank acht het daarom, alles afwegend, niet meer wenselijk om aan verdachte een zodanige onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, dat hij terug de gevangenis in zou moeten. De positieve ontwikkelingen zouden daardoor worden doorkruist.
Om de ernst van de feiten te benadrukken, maar ook om verdachte ervan te weerhouden om zich opnieuw in te laten met de handel in harddrugs, acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 245 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden. De onvoorwaardelijke gevangenisstraf is daarmee gelijk aan de duur van het voorarrest, zodat verdachte het onvoorwaardelijke deel reeds heeft uitgezeten. De rechtbank legt aan verdachte daarnaast een taakstraf voor de duur van 180 uren op.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, en 57 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 245 dagen.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 180 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.

een taakstraf voor de duur van 180 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 90 dagen zal worden toegepast.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.O. Thijsen, voorzitter, mr. G.H. Boekaar en mr. O.J. Bosker rechters, bijgestaan door mr. M. Raven, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 5 december 2025.