ECLI:NL:RBNNE:2025:4975

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
3 december 2025
Publicatiedatum
5 december 2025
Zaaknummer
LEE 25/4085 en 25/4086
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstandsuitkering en schending van inlichtingenverplichting door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Westerkwartier

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 3 december 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Westerkwartier. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de intrekking van zijn bijstandsuitkering en de afwijzing van zijn aanvraag voor bijzondere bijstand. Het college had op 26 maart 2025 besloten om eisers recht op bijstandsuitkering per 1 februari 2025 in te trekken, omdat eiser zijn inlichtingenverplichting zou hebben geschonden. Eiser had niet gereageerd op verzoeken om bankafschriften en andere informatie. Na een hoorzitting en verdere correspondentie heeft het college de bezwaren van eiser ongegrond verklaard. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening behandeld en is tot de conclusie gekomen dat het college bij de beoordeling van de zaak niet alle relevante informatie heeft betrokken. De rechtbank oordeelt dat de intrekking van de uitkering en de afwijzing van de aanvraag niet op de juiste gronden zijn gebaseerd. De rechtbank stelt vast dat het college de rekeningafschriften van een kinderrekening van eisers dochter niet heeft meegenomen in de beoordeling, wat leidt tot een motiveringsgebrek en strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel. De rechtbank komt tot de conclusie dat het beroep van eiser gegrond is en herroept de besluiten van het college. Eiser heeft recht op bijstand vanaf 1 februari 2025 en het college moet de bijstand na betalen. De rechtbank wijst het verzoek om voorlopige voorziening af en bepaalt dat het college het griffierecht aan eiser moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: LEE 25/4085 (voorlopige voorziening) en 25/4086 (beroep)
uitspraak van de voorzieningenrechter van 3 december 2025 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[naam 1 uit woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. E.J. Efdé),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Westerkwartier, het college
(gemachtigde: R. Tellinga).

Procesverloop

1. Met het besluit van 26 maart 2025 heeft het college met ingang van 1 februari 2025 eisers recht op een algemene bijstandsuitkering en op bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering ingetrokken.
1.1.
Met het besluit van 30 april 2025 heeft het college eisers aanvraag om een bijstandsuitkering van 2 april 2025 afgewezen.
2. Eiser is tegen beide besluiten opgekomen. Met het bestreden besluit van
12 september 2025 heeft het college de bezwaarschriften van eiser ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld en om een voorlopige voorziening verzocht.
2.1.
Het college heeft op het verzoek om een voorlopige voorziening gereageerd met een verweerschrift.
2.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 12 november 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn gemachtigde en de gemachtigde van het college.
2.3.
Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak beslist hij ook op het beroep van eiser daartegen. [1]

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Totstandkoming van het bestreden besluit
3. Vanaf 30 november 2022 ontvangt eiser een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (PW). Ook ontvangt hij bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering. Op 30 januari 2025 start het college een onderzoek naar de rechtmatigheid van de uitkering. Bij brief van 30 januari 2025 verzoekt het college aan eiser om vóór
13 februari 2025 onder meer over de periode van 1 oktober 2024 tot 1 februari 2025 rekeningafschriften van alle bankrekeningen die op zijn naam staan in te leveren. Eiser heeft hierop niet gereageerd.
3.1.
Met het besluit van 13 februari 2025 heeft het college het recht op uitkering per
1 februari 2025 opgeschort. Het college verzoekt eiser op dezelfde datum om voor
27 februari 2025 afschriften in te leveren van zijn bankrekening dat eindigt op [nummer 1] ‘
over de periode van 0,00 tot en met‘.
3.2.
Eiser overlegt vervolgens de informatie die het college bij brief van 30 januari 2025 heeft verzocht. De ontvangen rekeningafschriften roepen vragen op bij het college. Het college stelt vast dat eiser zijn inlichtingenverplichting geschonden heeft. Het college verzoekt eiser op 27 februari 2025 om voor 13 maart 2025 de nodige informatie in te dienen, waaronder gegevens van een voor het college tot dan onbekende kinderrekening. Ook schort het college eisers uitkering per 1 februari 2025 (nogmaals) op, omdat het college meer gegevens nodig heeft om eisers recht op bijstand vast te kunnen stellen.
3.3.
Na telefonisch contact krijgt eiser een hersteltermijn van het college. De gegevens die eiser vervolgens inlevert zijn volgens het college onvoldoende en onjuist. Op 18 maart 2025 verzoekt het college om nieuwe gegevens en continueert het de opschorting van eisers uitkering. Het college ontvangt geen reactie van eiser. Daarop volgt het besluit onder 1. Het college kan vooral vanwege ontbrekende bankafschriften over de maand februari 2025 niet langer vaststellen of eiser in bijstandsbehoeftige omstandigheden verkeert. Op 15 april 2025 maakt eiser bezwaar. Op de hoorzitting van 18 juni 2025 is het bezwaarschrift behandeld.
4. Op 2 april 2025 vraagt eiser (opnieuw) een bijstandsuitkering aan. Met het besluit van 30 april 2025 wijst het college de aanvraag af. Eiser maakt op 28 mei 2025 bezwaar. Dit bezwaarschrift is op de hoorzitting van 14 juli 2025 behandeld.
5. Met het bestreden besluit van 12 september 2025 verklaart het college de bezwaren van eiser ongegrond. Het college neemt het advies van de commissie bezwaarschriften van 11 september 2025 over.
Wat beoordeelt de rechtbank?
6. De rechtbank beoordeelt de intrekking van eisers uitkering per 1 februari 2025 en de afwijzing van eisers aanvraag van 2 april 2025. De rechtbank doet dat mede aan de hand van de beroepsgronden van eiser. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep gegrond is. Zij legt hierna uit waarom.
Een volledige heroverweging ontbreekt
7. De rechtbank is van oordeel dat het college bij de volledige heroverweging in bezwaar ten onrechte de van de ING ontvangen rekeningafschriften niet heeft betrokken. Daarmee is sprake van een motiveringsgebrek. Het is eveneens in strijd met het zorgvuldigheidbeginsel.
7.1.
Gebleken is dat eiser langere tijd gebruik heeft gemaakt van een kinderrekening van ING die eindigt op [nummer 2] op naam van eisers jongste dochter. Van het gebruik van deze kinderrekening heeft eiser het college niet ingelicht. Het college komt hier achter door het op 30 januari 2025 aangevangen onderzoek. Op verzoek van het college heeft eiser rekeningafschriften van de kinderrekening overgelegd over de periode van 1 oktober 2024 tot 1 februari 2025. Het college twijfelt niet aan de juistheid van de rekeningafschriften over deze periode. Op het daaropvolgende verzoek van het college heeft eiser rekeningafschriften over de periode vóór 1 oktober 2024 en ná 1 februari 2025 overgelegd. Het college zet vraagtekens bij de juistheid van deze rekeningafschriften. Eiser heeft deze onduidelijkheid niet weg kunnen nemen.
7.2.
Tijdens de bezwaarprocedures heeft het college bij de ING rekeningafschriften van de kinderrekening opgevraagd. Deze heeft het college op 16 en 29 juli 2025 ontvangen. Het college heeft de rekeningafschriften niet betrokken bij de totstandkoming van het bestreden besluit. Het onderzoek van het college naar deze rekeningafschriften was op het moment van het bestreden besluit nog niet afgerond. Wel merkt het college op dat deze rekeningafschriften geen reden vormen om de intrekking en afwijzing van eisers uitkering aan te passen. Het college stelt daarnaast dat in de periode vanaf 30 november 2022 tot
1 oktober 2024 aanzienlijke bedragen op deze kinderrekening zijn bijgeschreven.
Inlichtingenverplichting
8. Het college heeft de uitkering opgeschort en ingetrokken op grond van artikel 54, eerste en vierde lid, van de PW. Het college verwijt eiser dat hij zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden. Dit standpunt van het college blijkt eveneens uit hetgeen op de zitting besproken is. Eiser kan echter niet herstellen dat hij het college niet heeft geïnformeerd over de door hem gebruikte kinderrekening. Ook als hij dat later wel (alsnog) zou melden, maakt dat de vaststelling van de eerdere schending van de inlichtingenverplichting immers niet ongedaan. [2] Het bestreden besluit onder 1 is dus niet gebaseerd op de juiste grondslag.
Schorsing en intrekking
9. Opmerking verdient dat eiser op 1 februari 2025 niet in verzuim was. Het college kon de uitkering daarom niet per die datum opschorten op grond van artikel 54, eerste lid, van de PW. Het college heeft op 27 februari 2025 vastgesteld dat eiser de informatie die het college bij brief van 30 januari 2025 had opgevraagd heeft verstrekt, maar dat het college meer gegevens nodig heeft om eisers recht op bijstand vast te kunnen stellen, waarvoor eiser een termijn krijgt. Gelet hierop kan het college ook per 27 februari 2025 eisers uitkering niet opschorten. Eiser is immers niet in verzuim als de nog te verstrekken gegevens of bewijsstukken eerst in het opschortingsbesluit worden gevraagd. Voorts merkt de rechtbank op dat opschortings- en intrekkingsbesluiten belastende besluiten zijn, zodat de bewijslast bij het college ligt.
10. Het beroep slaagt. De overige gronden hoeven daarom geen bespreking meer.
Beroepsmatige rechtsbijstand?
11. Eiser is niet bijgestaan door een derde die hem beroepsmatig rechtsbijstand heeft verleend als bedoeld in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Daarbij is het volgende van belang.
11.1.
De kosten voor verleende rechtsbijstand komen alleen voor vergoeding in aanmerking als die rechtsbijstand door een derde beroepsmatig is verleend. [3] Van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand is sprake als het verlenen van rechtsbijstand voor de rechtsbijstandverlener een vast onderdeel van een duurzame, op het vergaren van inkomen gerichte, taakuitoefening vormt. Dit is vaste rechtspraak. [4]
11.2.
De gemachtigde van eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij beroepsmatig rechtsbijstand verleent. Het college stelt dat de gemachtigde van eiser niet beroepsmatig rechtsbijstand verleent. Onder meer uit raadpleging van openbare bronnen zoals rechtspraak.nl en het Handelsregister blijkt niet dat de gemachtigde van eiser beroepsmatig als gemachtigde optreedt. De gemachtigde van eiser heeft op de zitting gesteld dat hij juridisch advies geeft en procedures voert om zijn inkomen uit pensioen aan te vullen. Maar hij heeft zijn standpunt niet onderbouwd. Dat de rechtbank eerder een proceskostenvergoeding heeft toegekend, leidt niet tot een andere uitkomst. Aan die toekenning is immers niet expliciet een beoordeling voorafgegaan waaruit blijkt dat hij beroepsmatig rechtsbijstand verleent.
11.3.
Niet aannemelijk is geworden dat de gemachtigde van eiser aan het in 11.1 vermelde criterium voldoet. Dat betekent dat van beroepsmatig verleende bijstand, zoals bedoeld in artikel 1, aanhef en onder a. van het Bpb, geen sprake is.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is gegrond. De rechtbank ziet aanleiding het besluit van 26 maart 2025 te herroepen. De schorsing en intrekking van eisers uitkering kan niet in stand blijven. Dit betekent dat eiser vanaf 1 februari 2025 weer recht op bijstand heeft. Als gevolg daarvan wordt ook het bestreden besluit van 30 april 2025 herroepen. Het college dient de bijstand na te betalen, voor zover het college dat nog niet heeft gedaan. Omdat het beroep gegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
13. Omdat het beroep gegrond is, moet het college het in beroep en in het verzoek om een voorlopige voorziening betaalde griffierecht aan eiser vergoeden. Eiser heeft geen proceskosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 12 september 2025;
- herroept de besluiten van 26 maart 2025 en 30 april 2025;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af;
- bepaalt dat het college het griffierecht van in totaal € 106,- aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. O.J.J.C. Koopmans, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 3 december 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.

Voetnoten

1.Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
2.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 29 september 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3333.
3.Artikel 8:75 van de Awb en artikel 1, aanhef en onder a, van het Bpb.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 3 februari 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:276.