ECLI:NL:RBNNE:2025:5003

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
9 december 2025
Publicatiedatum
9 december 2025
Zaaknummer
18/406920-24
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag door halfbroer met mes in gezamenlijke woning

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Nederland op 9 december 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag op zijn halfbroer. De feiten vonden plaats op 24 december 2024 in een stacaravan in Midden-Drenthe, waar de verdachte en het slachtoffer samen verbleven. Tijdens een ruzie, die escaleerde in een vuistgevecht, heeft de verdachte het slachtoffer met een mes meerdere keren gestoken en gesneden, wat leidde tot ernstige verwondingen, waaronder een klaplong en een aderlijke bloeding. De rechtbank verwierp het beroep op noodweer en noodweerexces, oordelend dat de verdachte opzet had om het slachtoffer te doden. De rechtbank veroordeelde de verdachte tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vijf jaar en legde een maatregel op voor gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking, zoals bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht. Daarnaast werd een gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij uitgesproken, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18/406920-24
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 9 december 2025 in de zaak van het Openbaar Ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1985 te [geboorteplaats] , zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans gedetineerd te [verblijfplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 25 november 2025. Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. S. de Goede, advocaat te Breda. Het Openbaar Ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. R. Janssens.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij, op of omstreeks 24 december 2024 te [plaats] , gemeente Midden-Drenthe, in een (sta)caravan nummer [nummer] op de camping [camping] , gevestigd aan de [adres] alhier, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een persoon genaamd [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, immers heeft verdachte deze [slachtoffer] , meermalen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de hals, in het (achter)hoofd, onder/in zijn (linker)oksel, in zijn (linker) onderarm, in zijn bovenarm en/of in de rug (tussen de schouderbladen), althans in het lichaam gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het ten laste gelegde, in die zin dat verdachte het volle opzet heeft gehad om aangever om het leven te brengen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat niet kan worden bewezen dat verdachte vol opzet had op het doodsteken van aangever [slachtoffer] . Evenmin kan worden bewezen dat sprake was van
de voor voorwaardelijk opzet vereiste aanvaarding van het aanmerkelijke risico op de dood, waarbij van belang is dat verdachte niet doelbewust heeft ingestoken op aangever. Gelet op dit alles, dient vrijspraak te volgen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1.
​Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 26 december 2024, opgenomen op pagina 11 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100- 2024350424 d.d. 26 maart 2025, inhoudend als verklaring van [slachtoffer]:
[verdachte] is mijn halfbroer. We zaten in de woonkamer. Op een bepaald moment kregen we ruzie. Het ging heel snel van woord naar woord en toen met elkaar vechten. Dat heb ik gevoeld, een mes in mijn lichaam. Ik heb zelf gezien dat [verdachte] een mes pakte uit de keuken. [verdachte] heeft tijdens het steken gezegd: “ik maak je af”. Ik voelde de eerste keer pijn in mijn nek aan de linker zijde. Ik wist dat de pijn kwam van het mes. Aan mijn rug en ribben heb ik verwondingen van het mes, messteken.
2. ​
​Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 december 2024, opgenomen op pagina 39 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [verbalisant]:
Op 24 december 2024, werd ik gestuurd naar een steekpartij aan de [adres] te [plaats] . Dit betreft camping de [camping] . De locatie van het steekincident zou stacaravan nummer [nummer] betreffen. Ik zag dat buiten de stacaravan, bij de voordeur een manspersoon stond. Ik zag dat deze manspersoon, naar later bleek verdachte [verdachte] op blote voeten stond, een sportbroek aanhad en een donkerkleurige hoody aan had. Ik zag dat [verdachte] kennelijk onder invloed was vanwege zijn spraak met dubbele tong
en zijn grote pupillen. Ik zag dat [verdachte] verwondingen had aan zijn gezicht en enkele kleine verwondingen aan zijn knokkels. Ik vroeg vervolgens in het Engels aan [verdachte] wat er was gebeurd. Ik hoorde hem zeggen dat hij alleen thuis was met het slachtoffer.
3. ​
​Een afzonderlijk opgemaakt forensisch geneeskundig rapport met een letselverslag van forensisch arts
M.S.P Löwik, inhoudend onder meer:
Datum onderzoek: 26 december 2024
Betrokkene: [slachtoffer] , geboren [geboortedatum] 1988

Letselbeschrijving

Hoofd

Letsel 1: Aan de linker achterzijde van het hoofd, circa 2 cm boven het oor en 2 cm achter het oor, is een halfronde streepvormige huidonderbreking met een lengte van circa 12 cm, scherpe wondranden en 14 hechtingen zichtbaar. Het betreft een gehechte snijwond.
Letsel 2: Aan de linkerzijde van het aangezicht, ter hoogte van de ogen en 1 cm naast het linkeroog, is een streepvormige S-vormige huidonderbreking met scherpe wondranden, een lengte van circa 3 cm en 4 hechtingen zichtbaar. Het betreft een gehechte snijwond.
Letsel 3: Aan de linkerzijde van het aangezicht, aan de binnenzijde van het linkeroog 0,5 cm onder het oog, is een horizontale oogvormige huidonderbreking met scherpe wijkende wondranden zichtbaar met een lengte van circa 0,7 cm. Het betreft een snij -of steekwond.

Hals

Letsel 5: Aan de linkerzijde van de hals, circa 0,5 cm links van het midden, is een horizontale streepvormige huidonderbreking met scherpe wondranden, een lengte van 4 cm, 5 hechtingen en een buisje aan de buitenzijde. Het betreft een gehechte snij- of steekwond.

Rug

Letsel 6: Aan de bovenzijde van de rug, circa 10 cm boven de okselplooi en links van het midden, is een verticale streepvormige huidonderbreking met een lengte van circa 2,3 cm en 3 hechtingen zichtbaar. Aan de rechterzijde is een blauwpaarse huidverkleuring zichtbaar met een afmeting van circa 0,5 x 3 cm. Het betreft een gehechte snij- of steekverwonding met bloeduitstorting.
Letsel 7: Aan de rechter bovenzijde van de rug, circa 10 cm boven de okselplooi en 1 cm rechts van het midden, is een diagonale streepvormige huidbeschadiging met een lengte van circa 15 cm zichtbaar, met een huidonderbreking met rafelige wondranden van circa 0,5 x 1 cm zichtbaar en daaronder een blauwpaarse huidverkleuring van circa 3 x 0,5 cm. Het betreft een krasletsel met snij- of steekwond en bloeduitstorting.
Linkerarm
Letsel 10: Aan de binnenzijde van de linker oksel is een streepvormige huidbeschadiging met scherpe wondranden, een lengte van minimaal 6 cm en minimaal 8 hechtingen zichtbaar. Het betreft een gehechte snij- of steekwond.

Aanvullende medische informatie:

Er werd medische informatie opgevraagd bij het UCMG.
Bij lichamelijk onderzoek werd een dwarse steekverwonding in de hals geconstateerd, waarbij bij ademhalingen belletjes werden geobserveerd, waarvoor betrokkene met spoed geopereerd moest worden. In de hals werd een aderlijke bloeding aangetroffen welke gehecht werd. Er werden meerdere verwondingen aan de linker oksel, bovenarm en onderarm geconstateerd, welke gehecht werden op de operatiekamer. Er werd een klaplong geconstateerd bij een steekverwonding op de rug.
Vaststelling
De rechtbank stelt op grond van het procesdossier en hetgeen ter terechtzitting is besproken de volgende feiten en omstandigheden vast.
Verdachte en aangever [slachtoffer] verbleven op Kerstavond 2024 samen in een stacaravan. Zij kregen ruzie. Na woordelijke onenigheid, ontstond er een gevecht. Verdachte heeft een mes gepakt en daarmee zijn halfbroer meerdere keren gestoken en gesneden. Aangever liep daarbij zeven steek- en snijwonden op, onder meer in zijn hals, linkerarm en gezicht, en op zijn achterhoofd en rug. In het ziekenhuis bleek dat aangever onder meer een aderlijke bloeding en een klaplong had opgelopen.
Bewijsoverwegingen
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Opzet
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte naar de uiterlijke verschijningsvorm van zijn handelen het volle opzet gehad aangever met een mes dood te steken. Hij heeft aangever meerdere keren met een mes in zijn hoofd, hals en bovenlichaam gestoken en gesneden, en heeft daarbij vitale lichaamsdelen (ader in de hals en long) verwond. Het toebrengen van de horizontale snij-/steekwond in de hals, toont naar het oordeel van de rechtbank aan dat het handelen van verdachte was gericht op het doorsnijden van de keel van aangever. Het staat voor de rechtbank buiten enige twijfel vast dat het toegebrachte letsel aan de halsader en een van de longen tot de dood had kunnen leiden.
Het verweer dat het opzet van verdachte niet vol op de dood was gericht, verwerpt de rechtbank op grond van bovenstaande overwegingen. Aan bespreking van het subsidiaire verweer met betrekking tot het voorwaardelijk opzet komt de rechtbank daarom niet toe.
Gelet op de voorgaande overwegingen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde poging tot doodslag op
[slachtoffer] .

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 24 december 2024 te [plaats] , gemeente Midden-Drenthe, in een (sta)caravan nummer [nummer] op de camping [camping] , gevestigd aan de [adres] alhier, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een persoon genaamd [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, deze [slachtoffer] , meermalen met een mes in de hals, in het (achter)hoofd, onder/in zijn (linker) oksel, in zijn (linker) onderarm, in zijn bovenarm en in de rug (tussen de schouderbladen), heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
poging tot doodslag.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat het feit niet strafbaar is, nu het is gepleegd uit noodweer. Verdachte werd uit het niets aangevallen door het slachtoffer, terwijl verdachte in de keuken stond en het slachtoffer plotseling naast hem kwam staan. Het slachtoffer was de agressor. Verdachte mocht zich verdedigen tegen deze ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van zijn lijf. Van een aanval door verdachte was geen sprake. Hij moest zich tegen het slachtoffer verdedigen, en kon zich aan diens aanval niet onttrekken, mede omdat verdachte ten val was gekomen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte geen gerechtvaardigd beroep op noodweer toekomt.
Oordeel van de rechtbank
Voor een geslaagd beroep op noodweer, moet allereerst sprake zijn van een noodweersituatie. De rechtbank is van oordeel dat een noodweersituatie niet aannemelijk is gemaakt noch geworden. Verdachte heeft steeds verklaard dat hij zich niet kan herinneren wat er precies is gebeurd. De verklaringen van verdachte over wat hij zich nog wel van het gebeuren herinnert, waaronder niet eerder dan ter terechtzitting dat hij op de grond was gevallen en in het nauw was gedreven door het slachtoffer, zijn telkens wisselend van inhoud en strekking. Daarentegen heeft het slachtoffer bij herhaling consistent verklaard over de toedracht en het verloop van het gevecht en het steekincident. Diens verklaringen acht de rechtbank daarom betrouwbaar.
Op grond van de verklaringen van het slachtoffer neemt de rechtbank aan dat verdachte de confrontatie heeft opgezocht en het gevecht is begonnen, toen hij erg in de war, boos en agressief was, mogelijk door het gecombineerde gebruik van alcohol, (meth)amfetamine en zijn medicatie tegen schizofrenie.
Het beroep op noodweer wordt verworpen.
Het feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte niet strafbaar is, en dat hij moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat hij handelde in noodweerexces.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte evenmin een gerechtvaardigd beroep op noodweerexces toekomt.
Oordeel van de rechtbank
Ook voor een geslaagd beroep op noodweerexces is een noodweersituatie vereist. Nu de rechtbank hierboven al tot het oordeel is gekomen dat een noodweersituatie niet aannemelijk is geworden, kan van noodweerexces evenmin sprake zijn. Daarom laat de rechtbank het beroep op noodweerexces verder onbesproken.
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaren, mede op basis van licht verminderde toerekeningsvatbaarheid. Daarnaast heeft hij oplegging
gevorderd van de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (op grond van artikel 38z Wetboek van Strafrecht).
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor een deels voorwaardelijke gevangenisstraf die de duur van twee jaren niet te boven gaat, met bijzondere voorwaarden.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de volgende factoren:
  • de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde,
  • de omstandigheden waaronder dit is begaan,
  • de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting,
  • de Pro Justitia rapportages van psycholoog drs. A.J. Klumpenaar d.d. 3 oktober 2025 en van psychiater
dr. C.J.F. Kemperman d.d. 9 oktober 2025,
  • het advies van Tactus reclassering d.d. 13 november 2025,
  • het uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 30 oktober 2025,
  • de vordering van de officier van justitie, en
  • het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag op zijn halfbroer, in hun gezamenlijke woning, waar het slachtoffer zich juist veilig had moeten kunnen voelen.
Verdachte heeft het slachtoffer in een ruzie en na een vuistgevecht meerdere keren gestoken en gesneden met een mes, waardoor het slachtoffer ernstig gewond is geraakt. De veelheid aan toegebrachte wonden en met name de steek-/snijwond in de hals duiden op een brute en bijna fatale afslachting. Het slachtoffer heeft doodsangsten uitgestaan. Verdachte heeft de lichamelijke integriteit van zijn halfbroer op grove en schokkende wijze geschonden. Slachtoffers van dergelijk gewelddadig gedrag kunnen daarvan lange tijd psychische en lichamelijke gevolgen ondervinden. De geestelijke en lichamelijke gevolgen voor het slachtoffer in deze zaak zijn ingrijpend en duren nog voort, zo blijkt uit zijn vordering tot schadevergoeding. De nu beperkte functionaliteit van zijn linkerhand, is mogelijk onherstelbaar. Het slachtoffer kan zijn werk niet meer uitvoeren.
Persoon van verdachte
Naar de persoon van verdachte hebben de reclassering, de psycholoog en de psychiater onderzoek gedaan. Hun bevindingen luiden als volgt, zakelijk weergegeven.
Reclassering
Op basis van de afgenomen drugstest is vastgesteld dat verdachte voorafgaand aan het tenlastegelegde amfetamine of methamfetamine had gebruikt. Ook heeft verdachte aangegeven alcohol te hebben gedronken. Verdachte kwam in het verleden in Polen meermaals voor verschillende delicten met justitie in aanraking, zoals stalking, inbraken en drugsdelicten. Verdachte is reeds in Polen in 2019 gediagnosticeerd met schizofrenie. Verdachte heeft vooral last van auditieve hallucinaties, waarbij stemmen hem vertellen wat hij moet doen.
Verdachte woonde ten tijde van het ten laste gelegde in een chalet in [plaats] . Een maand voor de tenlastelegging kwam ook zijn halfbroer (slachtoffer) naar Nederland om te werken. Hij trok in bij verdachte. Dit zorgde bij verdachte voor de nodige stress en onrust.
Er is sprake van enige mate van probleembesef en inzicht. Zo is verdachte medicatietrouw en weet hij dat middelengebruik een slechte invloed heeft op zijn psychisch functioneren.
Het risico op recidive wordt ingeschat als gemiddeld. Behandeling is noodzakelijk om dat gevaar te beperken.
Psycholoog
Bij verdachte is sprake van een psychische stoornis: schizofrenie. Ten tijde van het tenlastegelegde was verdachte psychotisch ontregeld, passend bij de schizofrenie. Hij heeft daarbij met name last van auditieve hallucinaties waarbij de stemmen nare dingen over hem zeggen. Ook is hij bij een psychotische ontregeling snel boos en agressief. Op de avond van het tenlastegelegde was verdachte blijkens het
proces-verbaal behoorlijk in de war. In die zin is er sprake van een gelijktijdigheidsverband: verdachte was op de avond waarop het tenlastegelegde plaatsvond psychiatrisch niet stabiel waarbij deze psychiatrische destabilisatie verder versterkt werd door het gebruik van alcohol. De oorzaak van de psychotische ontregeling ligt vermoedelijk in de overvraging en overprikkeling bij
verdachte sinds de komst van zijn halfbroer naar Nederland.
Voor het ontstaan van de ruzie en de vechtpartij zijn er geen aanwijzingen dat psychotische vertekeningen van de werkelijkheid een rol hebben gespeeld. Zowel aangever als verdachte geven aan dat de ruzie ontstaat door een meningsverschil over geld waarbij ook geluidsoverlast door muziek vermoedelijk een rol heeft gespeeld. In die zin wordt het gedrag van verdachte op dat moment niet volledig gestuurd door psychotische overtuigingen.
Desalniettemin is de indruk dat verdachte minder controle had over zijn gedrag dan gebruikelijk vanwege zijn psychotische ontregeling op dat moment. Het is niet duidelijk wat verdachte precies dacht en deed tijdens die vechtpartij maar hij was evident niet psychiatrisch stabiel. Hierdoor had hij meer moeite om zijn agressieve impulsen onder controle te houden dan gebruikelijk.
Samenvattend lijkt de aanleiding van de vechtpartij niet in een psychotische vertekening van de werkelijkheid te liggen maar had verdachte vanwege zijn psychotische ontregeling op dat moment, welke versterkt is door het middelengebruik (alcohol en amfetamine), minder controle over zijn gedrag dan gebruikelijk. Geadviseerd wordt om verdachte het tenlastegelegde in verminderde mate toe te rekenen.
Het risico op recidive is hoog op het moment dat verdachte psychotisch ontregeld is. In een situatie waarin verdachte nu verkeert (weinig stress maar wel met nog steeds aanwezige stemmen) wordt de kans op recidive als laag tot matig ingeschat. Ook als hij weer terugkeert in de maatschappij.
Geadviseerd wordt om het medicatiebeleid voor de aanwezige schizofrenie verder te optimaliseren en verdachte behandeling c.q. begeleiding aan te bieden in het goed leren omgaan met zijn psychiatrische klachten en de noodzaak zich te onthouden van middelengebruik. Behandeling dient eerst in een kliniek te starten en daarna ambulant te worden vervolgd. Een hulpverleningstraject in het kader van bijzondere voorwaarden bij een (deels) voorwaardelijke straf kan worden overwogen.
Psychiater
Verdachte lijdt aan schizofrenie. Tijdens het tenlastegelegde was verdachte fors psychotisch ontregeld, terwijl hij ook onder invloed was van alcohol en (meth)amfetamine. De combinatie van de schizofrene psychose en het middelengebruik, met een verwardheid, stemmingswisselingen en impulsief gedrag lijkt enige vermindering van de wilscontrole te hebben veroorzaakt. Aan de andere kant had verdachte eerder ook ervaren dat hij door alcoholgebruik agressief kon worden, maar niet in zo sterke mate. Geadviseerd wordt het tenlastegelegde in enigszins verminderde mate toe te rekenen.
Het gevaar voor herhaling zonder behandeling en begeleiding wordt als matig ingeschat.
Om het gevaar te beperken wordt een klinische behandeling op medium beveiligingsniveau, zoals in een FPA geadviseerd, met daarna een ambulante behandeling via een forensische polikliniek. Dit kan plaatsvinden in het kader van een voorwaardelijk strafdeel of voorwaardelijke invrijheidsstelling.
Conclusie van de rechtbank
De rechtbank kan zich verenigen met de conclusies van de deskundigen. Op grond van de doorwerking van zijn schizofrenie in combinatie met middelengebruik en stress is de rechtbank van oordeel dat het bewezenverklaarde verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend. De rechtbank weegt dit gegeven strafverminderend mee.
Straf
Gelet op de ernst van het feit en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer alsmede gelet op de omstandigheden waaronder het feit is begaan, is de rechtbank van oordeel dat een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf de enige passende sanctie is.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren passend en geboden. Gelet op de hoogte van de straf is een gedeeltelijk voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden niet aan de orde.
De rechtbank zal, in het bijzonder gelet op de adviezen van de deskundigen (de psychiater en psycholoog) geen TBS met voorwaarden opleggen, zoals door de reclassering is geadviseerd.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Maatregel
De rechtbank acht het voorkomen van herhaling van groot belang. Gelet op de problematiek van verdachte en het hiermee samenhangende recidiverisico, acht de rechtbank het noodzakelijk dat de mogelijkheid bestaat om verdachte langdurig onder toezicht te stellen. Om deze reden zal de rechtbank aan verdachte ook de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht opleggen.
Aan de voorwaarden voor het opleggen van de maatregel is voldaan, nu
- verdachte wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor een misdrijf dat gericht is
tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van personen, te weten de poging tot doodslag op zijn
halfbroer,
  • op dit misdrijf naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van meer dan vier jaar is gesteld, en
  • de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen de oplegging van deze
maatregel eist.
Benadeelde partij
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van 14.041,87 ter vergoeding van materiële schade en 20.000,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan. Daarnaast is verzocht om de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van zowel de geleden materiële schade (tot een bedrag van 3.041,87) als de geleden immateriële schade (tot een bedrag van 10.000,-) kan worden toegewezen. De vordering dient te worden toegewezen met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel en de wettelijke rente.
Met betrekking tot nog niet geleden, toekomstige materiële en immateriële schade acht de officier van justitie de vordering niet-ontvankelijk.
Standpunt van de verdediging
Materiële schade
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de volgende posten geleden materiële schade: daggeldvergoeding ( 210,-), verlies arbeidsvermogen ( 1.982,44) en apotheek ( 46,21). Ten aanzien van de reiskosten heeft de verdediging betoogd de oorspronkelijke, op 9 februari 2025 door aangever ondertekende, vordering van de benadeelde partij ( 419,-) toe te wijzen (zoals vermeld onder 4A van die oorspronkelijke vordering, te weten 314,- + 105,-). De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van toekomstige materiële schade niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Immateriële schade
De vordering van de benadeelde partij ten aanzien van immateriële schade dient volgens de verdediging niet-ontvankelijk te worden verklaard, nu gedetailleerde informatie over de omvang en gevolgen van het bewezenverklaarde ontbreekt. Subsidiair kan een bedrag van maximaal 1.250,- worden toegewezen.
Oordeel van de rechtbank
Materiële schade
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. De vordering - ingediend bij schrijven van 12 november 2025-, waarvan de posten daggeldvergoeding ( 210,-), verlies arbeidsvermogen ( 1.982,44) en apotheek ( 46,21) namens verdachte niet zijn betwist, zal daarom worden toegewezen. Met de verwijzing namens benadeelde naar de Richtlijn Kilometervergoeding van de Letselschade Raad vindt de rechtbank de definitieve vordering van de reiskosten voor een bedrag van 803,22 voldoende onderbouwd en toewijsbaar.
Aan vergoeding voor materiële schade zal de rechtbank de som van 3.041,87 toewijzen.
Immateriële schade
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde immateriële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen
verklaarde. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de benadeelde partij in de gezamenlijke woonruimte is aangevallen, ernstig gewond is geraakt en doodsangsten heeft uitgestaan. Benadeelde heeft een revalidatietraject doorlopen en staat nog onder behandeling van een fysiotherapeut, is nog altijd bang voor verdachte, en kampt met lichamelijke restverschijnselen van het toegebrachte letsel. De aard en ernst van het lichamelijke letsel bestaat blijkens de onderbouwing van de vordering uit steekletsel met bloedverlies, een klaplong en schade aan armspieren en zenuwen. De aard en ernst van de psychische klachten bestaan uit onder meer uit herbelevingen en nachtmerries, waarvoor benadeelde door een psychiater wordt behandeld, ook met medicatie.
Voor de bepaling van de hoogte van de schadevergoeding zoekt de rechtbank aansluiting bij de Rotterdamse schaal waarin smartengeldbedragen bij letsel en andere persoonsaantastingen zijn geordend. Het ernstige letsel en psychische leed van het slachtoffer maken dat de rechtbank toewijzing van een bedrag van 10.000,- billijk acht.
De totale toe te wijzen vergoeding ( 13.041,87) wordt vermeerderd met wettelijke rente vanaf 24 december 2024.
Voor hetgeen overigens is gevorderd als vergoeding voor geleden (al dan niet toekomstige) materiële en immateriële schade, is de rechtbank van oordeel dat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans niet de vordering worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
Veroordeling in de kosten
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 38z, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Legt aan verdachte op
de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking, zoals bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht
.

Benadeelde partij

Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer]toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte om aan
[slachtoffer]te betalen:
  • het bedrag van 13.041,87 (zegge: dertienduizendeenenveertig euro en zevenentachtig cent);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 24 december 2024 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Verklaart de vordering van
[slachtoffer]voor het overige niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van
[slachtoffer]aan de Staat te betalen een bedrag van 13.041,87 (zegge: dertienduizendeenenveertig euro en zevenentachtig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 december 2024 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit 3.041,87 aan materiële schade en
10.000,- aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 97 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. van der Werff, voorzitter, mr. R. Depping en
mr. A. van den Oever, rechters, bijgestaan door mr. D. Flanderijn, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 9 december 2025.
Mr. Van der Werff is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.