ECLI:NL:RBNNE:2025:5117

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
2 december 2025
Publicatiedatum
11 december 2025
Zaaknummer
18-336294-24
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van poging tot doodslag en andere geweldsdelicten met veroordeling tot gevangenisstraf en bijzondere voorwaarden

Op 2 december 2025 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een poging tot doodslag, poging tot zware mishandeling en mishandeling. De verdachte heeft samen met een medeverdachte op 21 oktober 2024 in Leeuwarden het slachtoffer van zijn fiets getrokken en met kracht op het hoofd gestampt, wat leidde tot ernstige verwondingen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, en heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder opname in een zorginstelling en ambulante behandeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is door psychische aandoeningen, waaronder ADHD en FASD. De rechtbank heeft ook vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waaronder schadevergoeding voor immateriële en materiële schade. De uitspraak benadrukt de ernst van het geweld en de impact op de slachtoffers, evenals de noodzaak van behandeling voor de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18-336294-24
ter terechtzitting gevoegde parketnummers 18-327969-24 en 18-279369-25
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 2 december 2025 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] ,
thans gedetineerd in de [instelling 1] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 18 november 2025.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. P. Bollema, advocaat te Leeuwarden. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door de officier van justitie mr. D.P. Menting.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Parketnummer 18-336294-24
hij op of omstreeks 21 oktober 2024 te Leeuwarden, in de gemeente Leeuwarden, op de openbare weg, [instelling 1] , aldaar,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer 1] , terwijl die [slachtoffer 1] op [instelling 1] fietste,
  • achter die (fietsende) [slachtoffer 1] is aangerend en/of (vervolgens)
  • van zijn fiets heeft getrokken en/of geslagen, waardoor hij op de grond terecht is gekomen en/of
  • met een kettingslot, althans met een hard voorwerp, tegen het hoofd en/of het lichaam heeft geslagen en/of
  • meermalen, althans eenmaal, (met kracht) (en met geschoeide voet) tegen/op het hoofd heeft geschopt en/of getrapt en/of gestampt en/of
  • meermalen, althans eenmaal, (met kracht) (en met geschoeide voet) tegen een of meer ander(e) de(e)len van het lichaam heeft geschopt/getrapt/gestampt en/of heeft geslagen en/of gestompt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 21 oktober 2024 te Leeuwarden, in de gemeente Leeuwarden, op de openbare weg, [instelling 1] , aldaar,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, terwijl [slachtoffer 1] op [instelling 1] fietste,
  • achter die (fietsende) [slachtoffer 1] is aangerend en/of (vervolgens)
  • van zijn fiets heeft getrokken en/of geslagen, waardoor hij op de grond terecht is gekomen en/of
  • met een kettingslot, althans met een hard voorwerp, tegen het hoofd en/of het lichaam heeft geslagen en/of
  • meermalen, althans eenmaal, (met kracht) (en met geschoeide voet) tegen/op het hoofd heeft geschopt en/of getrapt en/of gestampt en/of
  • meermalen, althans eenmaal, (met kracht) (en met geschoeide voet) tegen/op een of meer andere de(e)len van het lichaam heeft geschopt/getrapt/gestampt en/of heeft geslagen en/of gestompt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 21 oktober 2024 te Leeuwarden, in de gemeente Leeuwarden, op of aan de openbare weg, [instelling 1] , aldaar,openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer 1] door in vereniging, terwijl die [slachtoffer 1] op [instelling 1] fietste,
  • achter die (fietsende) [slachtoffer 1] aan te rennen en/of (vervolgens) - van de fiets te trekken en/of te slaan, waardoor die op de grond terecht kwam en/of
  • meermalen, althans eenmaal, met een kettingslot, althans met een hard voorwerp, tegen het lichaam te slaan en/of
  • meermalen, althans eenmaal, (met kracht) (en met geschoeide voet) tegen/op het hoofd te trappen en/of te schoppen en/of te stampen en/of
  • meermalen, althans eenmaal, (met kracht) (en met geschoeide voet) tegen een of meerdere ander(e) de(e)l(en) van het lichaam te trappen en/of te schoppen en/of te stampen en/of te slaan en/of te stompen,
terwijl dit door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel, te weten (onder meer) een of meer wond(en) op beide benen en/of hoofd, althans enig letsel, voor die [slachtoffer 1] ten gevolge heeft gehad.
Parketnummer 18-327969-24
hij, op of omstreeks 16 mei 2024 te [plaats] , gemeente Opsterland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
  • die [slachtoffer 2] meermalen, althans eenmaal (met kracht) met zijn tot vuist(en) gebalde hand(en) in en/of tegen het gezicht en/of het hoofd heeft geslagen en/of gestompt en/of
  • die [slachtoffer 2] tegen zijn heup, althans het lichaam heeft geschopt en/of
  • een stoel, althans een voorwerp, op/tegen die [slachtoffer 2] heeft gegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 16 mei 2024 te [plaats] , gemeente Opsterland, [slachtoffer 2] heeft mishandeld door
  • die [slachtoffer 2] meermalen, althans eenmaal (met kracht) met zijn tot vuist(en) gebalde hand(en) in en/of tegen het gezicht en/of het hoofd heeft geslagen en/of gestompt en/of
  • die [slachtoffer 2] tegen zijn heup, althans het lichaam te schoppen en/of
  • een stoel, althans een voorwerp, op/tegen die [slachtoffer 2] te gooien.
Parketnummer 18-279369-25
1.
hij op of omstreeks 14 oktober 2025 te [plaats] , in de gemeente Opsterland, in de/een locatie van begeleid wonen, gelegen aan of bij [adres] , aldaar, [slachtoffer 3] en/of (zijn, verdachtes, begeleider) [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] heeft mishandeld, door
  • die [slachtoffer 3] meermalen (met)(een) meubelstuk(ken) en/of (met) (een) ander(e)(zwaar/zware) voorwerp(en), tegen het lichaam te gooien/slaan en/of (met kracht) met zijn tot vuisten gebalde hand(en) op/tegen het hoofd te slaan en/of te stompen en/of
  • die [slachtoffer 4] (met kracht) met zijn tot vuisten gebalde hand(en) tegen het lichaam te slaan en/of te stompen en/of tegen het lichaam te schoppen en/of te trappen en/of
- die [slachtoffer 5] een tosti-ijzer, althans een zwaar voorwerp, tegen/op het hoofd te gooien;
2.
hij op of omstreeks 14 oktober 2025 te [plaats] , in de gemeente Opsterland, in een locatie van begeleid wonen gelegen aan of bij [adres] , aldaar, opzettelijk en wederrechtelijk (ondermeer) een tafel en/of eetstoelen en/of een papierversnipperaar en/of een koffiezetapparaat en/of een houten kast en/of een koffiepot en/of een tosti-ijzer en/of planten, in elk geval enig(e) goed(eren), dat/die geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [instelling 2] , toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het ten laste gelegde onder parketnummer 18-336294-24 primair, onder parketnummer 18-327969-24 primair en onder parketnummer 18-279369-25 feiten 1 en 2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde onder parketnummer 18-336294-24 primair en subsidiair en onder parketnummer 18-327969-24 primair. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Parketnummer 18-336294-24
Er zijn geen aanwijzingen in het dossier dat er sprake was van vol opzet op de dood van aangever [slachtoffer 1] of op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Er was ook geen sprake van voorwaardelijk opzet, nu er geen aanmerkelijke kans was dat aangever door de handelingen zou komen te overlijden of daardoor zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Er kan namelijk niet vastgesteld worden hoe hard verdachte heeft geschopt tegen het hoofd van aangever. De getuigen die er niet direct bij betrokken waren, stonden op een te grote afstand en die getuigenverklaringen bevatten tegenstrijdigheden. Daarbij kon aangever direct na de geweldshandelingen opstaan.
Parketnummer 18-327969-24
Er was geen sprake van vol opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij aangever [slachtoffer 2] . Ook was er geen sprake van voorwaardelijk opzet, nu niet vastgesteld kan worden dat verdachte de nek van aangever heeft gegrepen of de keel van aangever heeft afgeknepen.
Oordeel van de rechtbank
Parketnummer 18-336294-24
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter terechtzitting van 18 november 2025 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik was op 21 oktober 2024 in Leeuwarden samen met [medeverdachte] betrokken bij een geweldsincident op de openbare weg. Ik heb twee keer met de onderkant van mijn voet op het hoofd van aangever gestampt. Ik stampte van boven naar beneden door mijn been op te tillen. Ik denk wel dat ik daarbij een sprong maakte. Aangever lag op dat moment op de grond onder zijn fatbike. Ik had op dat schoenen aan.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 21 oktober 2024, opgenomen op pagina 44 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer NN1R024117 d.d. 12 november 2024, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 1] :
Op 21 oktober 2024 kwam ik aan bij [instelling 1] in Leeuwarden. Ik zag dat een groepje personen op mij af kwam rennen. Ik zag en voelde dat [medeverdachte] mij van mijn fiets af trok. Ik voelde hoe ik opzettelijk en met kracht aan mijn rechterschouder en rugtas van mijn fiets af werd getrokken. Ik kwam hierdoor ten val op de grond. Ik werd door [medeverdachte] (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte] ) en een onbekende man geslagen en geschopt. Ik werd opzettelijk en met kracht meerdere keren tegen mijn hoofd aan getrapt. Ik werd door beide personen tegen verschillende plekken tegen mijn hoofd aan getrapt. [medeverdachte] was de persoon die mij opzettelijk en met kracht, hard, vol recht van voren met zijn rechtervoet tegen mijn mond aan trapte.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 28 oktober 2024, opgenomen op pagina 133 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige] :
Over een voorval op 21 oktober 2024 te Leeuwarden verklaar ik het volgende. Jongens pakten geld van [naam 1] af. Ik heb [medeverdachte] toen verteld wat er was gebeurd. Toen kwamen [naam 2] , [medeverdachte] (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte] ) en [verdachte] (de rechtbank begrijpt: [verdachte] ) en zijn we daarheen gegaan. Toen zagen we een jongen aankomen. [medeverdachte] trok de jongen van de fatbike, waardoor hij op de grond lag. [verdachte] trapte op het hoofd van die jongen. Hij tilde één been op. Hij stampte.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Om tot een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde te komen, dient de rechtbank te beoordelen of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan (het medeplegen van) een poging tot doodslag. De rechtbank is van oordeel dat op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet kan worden vastgesteld dat verdachte vol opzet (opzet als bedoeling) had op het om het leven brengen van aangever, zodat zij dient te beoordelen of er dan sprake is geweest van voorwaardelijk opzet.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg aanwezig is als verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten, dat wil zeggen om een reële, niet onwaarschijnlijke kans.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat medeverdachte [medeverdachte] aangever van zijn fiets heeft getrokken, waardoor aangever op de grond terechtkwam. Terwijl aangever onder zijn fatbike op de grond lag, heeft verdachte twee keer met de onderkant van zijn schoen met kracht gestampt op het hoofd van aangever.
De rechtbank overweegt dat het een feit van algemene bekendheid is dat het hoofd een kwetsbaar en vitaal onderdeel van het lichaam is. Een verwonding aan het hoofd of de hersenen kan snel tot de dood
leiden. Verdachte moet zich daarvan bewust zijn geweest. Door met geschoeide voet te stampen op het hoofd van aangever, op de wijze zoals verdachte dat heeft gedaan te weten met kracht, van boven naar beneden, terwijl aangever onder zijn fiets op de grond lag was er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een reële, niet onwaarschijnlijke kans dat aangever ten gevolge daarvan zou komen te overlijden. Dat het letsel in het onderhavige geval relatief beperkt is gebleven, is naar het oordeel van de rechtbank niet aan verdachte te danken geweest.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de verrichte geweldshandelingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op de dood van aangever dat het, behoudens contra-indicaties, waarvan in onderhavig geval niet is gebleken, niet anders kan zijn dan dat verdachte die kans bewust heeft aanvaard.
Tot slot is de rechtbank ook van oordeel dat er sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachte, zodat er sprake is van medeplegen. Immers, verdachte en medeverdachte zijn gezamenlijk naar [instelling 1] gegaan om het gestolen geld terug te krijgen en er is door beiden gezamenlijk en gelijktijdig fors geweld uitgeoefend, waaronder stampen op het hoofd en trappen tegen het gezicht van aangever die zij ten onrechte aanzagen voor de dief.
De rechtbank verwerpt derhalve de verweren van de raadsman en acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Parketnummer 18-32769-24
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter terechtzitting van 18 november 2025 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik heb op 16 mei 2024 in [plaats] een stoel op aangever gegooid. Daarna ben ik op hem afgerend en heb ik zijn neus kapot geslagen. Het kan wel dat ik hem tegen zijn heup heb geschopt.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 27 mei 2024, opgenomen op pagina 7 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2024128968 d.d. 10 december 2024, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 2] :
Op 16 mei 2024 in [plaats] zag ik dat [verdachte] een stoel pakte en ik zag dat hij op mij afkwam. Ik voelde dat de stoel op mijn enkel terechtkwam. Ik voelde harde klappen tegen mijn gezicht. Ik voelde hevige pijn aan mijn neus. Ik zag dat hij met twee gebalde vuisten op mij af kwam lopen. Ik voelde weer een harde klap op mijn neus. Ik voelde weer een klap tegen mijn gezicht en ik zag dat [verdachte] weer boven mij ging staan en weer voelde ik klappen.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Verdachte heeft bekend dat hij in zijn woorden de neus van aangever kapot heeft geslagen. Aangever heeft verklaard dat verdachte hem meermaals en hard op zijn gezicht en neus heeft geslagen waardoor deze op twee plaatsen gebroken was en gezet moest worden. Door aldus te handelen heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangever zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. De rechtbank acht derhalve het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Parketnummer 18-279369-25
De rechtbank acht de feiten 1 en 2 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Deze opgave luidt als volgt:
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 14 oktober 2025, opgenomen op pagina 53 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2025279778 d.d. 16 oktober 2025, inhoudend de verklaring van verdachte;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 14 oktober 2025, opgenomen op pagina 12 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 3] .
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 14 oktober 2025, opgenomen op pagina 21 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 4] .
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 14 oktober 2025, opgenomen op pagina 35 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 5] .
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 14 oktober 2025, opgenomen op pagina 41 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 4] namens [instelling 2] .

Bewezenverklaring

Parketnummer 18-336294-24
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 21 oktober 2024 te Leeuwarden op de openbare weg, [instelling 1] , tezamen en in vereniging met een ander,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer 1] , terwijl die [slachtoffer 1] op [instelling 1] fietste,
  • achter die fietsende [slachtoffer 1] is aangerend en vervolgens
  • van zijn fiets heeft getrokken, waardoor hij op de grond terecht is gekomen en
  • meermalen, met kracht en met geschoeide voet, tegen en op het hoofd heeft getrapt en gestampt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Parketnummer 18-327969-24
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij, op 16 mei 2024 te [plaats] ,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
  • die [slachtoffer 2] meermalen met kracht met zijn tot vuisten gebalde handen tegen het gezicht heeft gestompt en
  • die [slachtoffer 2] tegen zijn heup heeft geschopt en
  • een stoel tegen die [slachtoffer 2] heeft gegooid,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Parketnummer 18-279369-25
De rechtbank acht het onder 1 en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op 14 oktober 2025 te [plaats] in een locatie van begeleid wonen, gelegen aan [adres] , [slachtoffer 3] en zijn, verdachtes, begeleider [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] heeft mishandeld, door
  • die [slachtoffer 3] meermalen met meubelstukken tegen het lichaam te gooien en met kracht met zijn tot vuisten gebalde handen tegen het hoofd te stompen en
  • die [slachtoffer 4] met kracht met zijn tot vuisten gebalde handen tegen het lichaam te stompen en tegen het lichaam te trappen en
  • die [slachtoffer 5] een tosti-ijzer tegen het hoofd te gooien;
2.
hij op 14 oktober 2025 te [plaats] in een locatie van begeleid wonen gelegen aan [adres] , opzettelijk en wederrechtelijk een koffiezetapparaat en een koffiepot en planten, die aan [instelling 2] toebehoorden, heeft vernield en/of onbruikbaar gemaakt.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Parketnummer 18-336294-24
Het primair bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van poging tot doodslag.
Parketnummer 18-327969-24
Het primair bewezen verklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling.
Parketnummer 18-279369-25
Het bewezen verklaarde levert op:
mishandeling, meermalen gepleegd;
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen en onbruikbaar maken.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, met de bijzondere voorwaarden als geadviseerd door de reclassering, met de toevoeging dat de klinische opname duurt voor de periode van maximaal één jaar en met uitzondering van de zinsnede met betrekking tot het innemen van medicijnen. Verder heeft de officier van justitie gevorderd om de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren en om een maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de beste situatie zou zijn dat verdachte zo snel mogelijk naar een kliniek kan, maar dat is gebleken dat het langer gaat duren tot dat een passende kliniek is gevonden. De raadsman heeft aangegeven de eis in dat licht bezien passend te vinden, maar dat de rechtbank ook kan overwegen om de zaak voor drie maanden aan te houden om te kijken of de reclassering in die tijd een passende kliniek kan vinden.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportages van de psycholoog en de reclassering, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich op 21 oktober 2024 schuldig gemaakt aan het medeplegen van een poging tot doodslag. Samen met medeverdachte [medeverdachte] en andere personen is hij naar [instelling 1] in Leeuwarden gegaan om verhaal te halen over geld dat gestolen zou zijn van de vriendin van medeverdachte. Aangever [slachtoffer 1] , die overigens niets met dat vermeende incident te maken had, kwam op dat moment daar aanfietsen op zijn fatbike. Medeverdachte en verdachte zijn op dat moment direct achter aangever aangerend, hebben hem van de fiets getrokken en hebben, terwijl aangever op de grond onder zijn fatbike lag, op zijn hoofd gestampt en geschopt. Dat het letsel relatief beperkt is gebleven, is niet aan verdachte te danken geweest. Verdachte heeft door zijn handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangever. Het is daarnaast een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke geweldsincidenten zich nog gedurende langere tijd angstig en onveilig kunnen voelen en/of nadelige psychische gevolgen van het gebeurde kunnen ondervinden. Dat dit in de onderhavige zaak ook het geval is, blijkt onder meer uit de slachtofferverklaring die ter terechtzitting door de moeder van aangever is voorgedragen. Bovendien heeft dit geweld op de openbare weg plaatsgevonden, waardoor meerdere omstanders daarvan getuige zijn geweest. Dergelijk geweld in de openbaarheid veroorzaakt gevoelens van onrust en onveiligheid in de maatschappij.
Verdachte had zich daarvoor op 16 mei 2024 schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling. Hierbij heeft hij meermalen met kracht op het gezicht van aangever [slachtoffer 2] gestompt, waardoor deze uiteindelijk ook een gebroken neus heeft opgelopen. Hiermee heeft verdachte tevens een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangever. Uit de onderbouwing bij het verzoek tot schadevergoeding blijkt daarbij dat dit geweld lichamelijke en psychische klachten ten gevolge heeft gehad voor aangever.
Tot slot heeft verdachte zich, terwijl hij zich in de schorsing van zijn voorlopige hechtenis bevond, op 14 oktober 2025 schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn inmiddels ex-vriendin en medewerkers van de woonlocatie waar verdachte verbleef. Hierbij heeft hij ook goederen vernield. Uit de onderbouwingen bij de verzoeken tot schadevergoeding blijkt dat ook dit geweld een behoorlijke impact heeft gehad op aangevers [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] die daar als begeleider bij waren.
Persoon van verdachte
Uit het psychologisch onderzoek Pro Justitia van 28 april 2025, opgesteld door drs. L. Aa, GZ-psycholoog blijkt het volgende.
Geconcludeerd is dat bij verdachte ADHD en FASD (Fetal Alcohol Spectrum Disorder) zijn vastgesteld. De aandoening FASD heeft een sterke invloed op zijn cognitieve, sociaal en emotionele functioneren. Verder zijn enkele kenmerken van een borderline persoonlijkheidsstoornis zichtbaar. Er kan gesproken worden van een verstoorde en bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling. Omdat zijn stoornissen een rol hebben gespeeld in het plegen van het ten laste gelegde en hij daardoor enigszins in zijn wilsvrijheid beperkt was, wordt geadviseerd verdachte het ten laste gelegde in verminderde mate toe te rekenen.
De psycholoog schat het recidiverisico in als matig, nu er wel enkele beschermende factoren aanwezig zijn. Als verdachte zich in een situatie bevindt met antisociale mensen, kan hij echter weer overgaan tot antisociaal gedrag. Om de kans op recidive te verlagen is het van belang dat hij wordt behandeld voor zijn verstoorde persoonlijkheidsontwikkeling. Geadviseerd wordt om behandeling plaats te laten vinden binnen het kader van bijzondere voorwaarden.
De rechtbank acht verdachte op basis van dit deskundigenadvies ten tijde van het plegen van het bewezen verklaarde verminderd toerekeningsvatbaar.
Uit het reclasseringsadvies van 11 november 2025, opgesteld door het Leger des Heils, blijkt dat het psychosociaal functioneren verreweg de belangrijkste delictgerelateerde factor is. Verdere risicofactoren zijn middelengebruik en de LVB-problematiek. [instelling 2] was niet een passende plek voor verdachte, nu zij niet de juiste ondersteuning kan bieden die verdachte nodig heeft. De reclassering schat het recidiverisico in als hoog en acht behandeling in een ambulant kader niet toereikend om tot mogelijke gedragsverandering te komen, gelet op het verloop van het schorsingstoezicht, de ernst van het delictgedrag en het hoge risico op herhaling en op letselschade. De reclassering ziet derhalve een klinische opname als enige mogelijkheid en adviseert een (deels) voorwaardelijke straf met de volgende bijzondere voorwaarden: meldplicht bij de reclassering, opname in een zorginstelling, een ambulante behandeling en meewerken aan middelencontroles. Daarbij adviseert de reclassering tevens om de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
De ter terechtzitting aanwezige deskundigen hebben het advies bevestigd en gesteld dat er nog geen geschikte plaats voor een behandeling van verdachte in beeld is. Tot dusver is hij steeds afgewezen en de vraag is of er op tijd een plaats voor hem gevonden zal zijn.
Tot slot heeft de rechtbank acht geslagen op het uittreksel uit de justitiële documentatie van 6 november 2025, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Op te leggen straf
Gelet op de hierboven genoemde omstandigheden en de aard en ernst van het bewezen verklaarde, is de rechtbank van oordeel dat de eis van de officier van justitie passend is. Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, passend en geboden.
De rechtbank zal aan het voorwaardelijk strafdeel de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden verbinden, met de aanvulling dat de klinische opname maximaal een jaar zal duren en zonder de zinsneden die zien op het innemen van medicijnen, in de hoop en met de verwachting dat de voor verdachte noodzakelijke zorg geboden kan worden zodat hij niet onbehandeld terug zal keren in de maatschappij.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan misdrijven die zijn gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon, te weten het medeplegen van poging tot doodslag, de poging tot zware mishandeling en de mishandelingen. Gelet op het meest recente reclasseringsrapport is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte zonder hulp en bijstand wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. De rechtbank zal daarom bepalen dat de hierna op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht te stellen bijzondere voorwaarden en het hierop uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.
De rechtbank ziet tot slot aanleiding om, zoals gevorderd door de officier van justitie, een maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht op te leggen. Aan de vereisten voor oplegging van voornoemde maatregel is voldaan. Het risico op recidive wordt ingeschat als hoog en door oplegging van deze maatregel wordt de mogelijkheid gecreëerd om verdachte ook na afloop van de proeftijd onder toezicht te stellen indien dat in verband met alsdan bestaande risicos noodzakelijk is. De rechtbank overweegt daar nog bij niet zeker is dat verdachte voor de ommekomst van zijn straf behandeld is.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

Benadeelde partijen

De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
[slachtoffer 1] , tot een bedrag van 2.245,84 ter zake van materiële schade en 1.750,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
[slachtoffer 2] , tot een bedrag van 1.750,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
[slachtoffer 4] , tot een bedrag van 568,49 ter vergoeding van materiële schade en 1.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
[slachtoffer 5] , tot een bedrag van 44,58 ter zake van materiële schade en 525,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
[instelling 2] , tot een bedrag van 30.241,70 ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van [instelling 2] heeft de officier van justitie zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard, nu niet is gebleken dat de persoon die de vordering heeft ingediend gemachtigd is om een verzoek tot schadevergoeding in te dienen. Subsidiair
heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de vordering van [instelling 2] niet-ontvankelijk moet worden verklaard, nu behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren.
Ten aanzien van de overige vorderingen heeft de officier van justitie naar voren gebracht dat deze integraal kunnen worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de vorderingen van benadeelde partijen [slachtoffer 2] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van de benadeelde partij [instelling 2] heeft de raadsman aangegeven dat hij weet dat mevrouw [eigenaar instelling 2] de eigenaresse van [instelling 2] is, maar dat hij wel verzoekt om de vordering niet-ontvankelijk te verklaren, gelet op de omvang en de complexiteit van de vordering. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft de raadsman zich ten aanzien van de hoogte gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, maar hij heeft wel aangevoerd dat er bij de benadeelde partij ook andere problemen lijken te spelen die niet in causaal verband staan met de gedragingen van verdachte.
Oordeel van de rechtbank
1. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] materiële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder parketnummer 18-336294-24 primair bewezen verklaarde. Dit geldt niet ten aanzien van de kosten met betrekking tot de fatbike, aangezien deze kosten onvoldoende onderbouwd zijn. Nu aanhouding van de zaak om dit motiveringsgebrek te herstellen een onevenredige belasting van het strafproces zou opleveren, zal de rechtbank de vordering voor dat deel niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de benadeelde partij dat deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. De vordering zal daarom ten aanzien van de materiële schade worden toegewezen tot een bedrag van 1.585,84.
De benadeelde partij heeft daarnaast vergoeding van immateriële schade gevorderd tot een bedrag van 1.750,00. Deze vordering is naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd. De rechtbank is van oordeel dat toewijzing van het gevorderde bedrag van
1.750,00 billijk is, gelet op de aard en ernst van het geweld, de gevolgen voor de benadeelde partij en de hoogte van de immateriële schadevergoeding die in vergelijkbare zaken wordt opgelegd.
De rechtbank zal de vordering derhalve toewijzen tot een bedrag van 3.335,84, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 21 oktober 2024.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade. De rechtbank zal daarom bepalen dat verdachte de schadevergoeding niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen indien zijn medeverdachte deze al heeft betaald, en andersom.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
2. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij [slachtoffer 2] de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder parketnummer 18-327969-24 primair bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 16 mei 2024.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
3. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij [slachtoffer 4] de gestelde materiële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder parketnummer 18-279369-25 feit 1 bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom voor dat deel integraal worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 14 oktober 2025.
Naar het oordeel van de rechtbank is tevens voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij [slachtoffer 4] immateriële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder parketnummer 18-279369-25 feit 1 bewezen verklaarde. De rechtbank stelt de immateriële schade naar billijkheid vast op een bedrag van 525,00 en zal dit deel van de vordering toewijzen tot dat bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 oktober 2025 en zal de vordering voor het overige deel afwijzen.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
4. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij [slachtoffer 5] de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder parketnummer 18-279369-25 feit 1 bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 14 oktober 2025.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde
partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
5. Met betrekking tot de vordering ingediend namens [instelling 2] heeft de officier van justitie heeft zich primair op het standpunt gesteld dat niet gebleken is dat de indiener van de vordering daartoe gemachtigd is en dat de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaard dient te worden. De rechtbank heeft geconstateerd dat zich bij de vordering geen bewijs bevindt waaruit blijkt dat de indiener vertegenwoordigingsbevoegd is om een verzoek tot schadevergoeding in te dienen. De rechtbank zal hier echter geen consequentie aan verbinden, gelet op het standpunt van de raadsman, die heeft aangegeven ermee bekend te zijn dat de indiener van de vordering de eigenaar van [instelling 2] is. De rechtbank is echter van oordeel dat behandeling van de vordering van de benadeelde partij, gelet op de aard, complexiteit en het late tijdstip van indiening van de vordering, een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De rechtbank zal dan ook bepalen dat de vordering in het geheel niet-ontvankelijk is en dat de benadeelde partij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 38z, 45, 47, 57, 287, 300, 302, 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het in de zaak met parketnummer 18-336294-24 primair, in de zaak met parketnummer 18-327969-24 primair en in de zaak met parketnummer 18-279369-25 onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 12 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 3 jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
dat de veroordeelde zich binnen vijf werkdagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij de reclassering van het Leger des Heils, [adres] en/of meewerkt aan huisbezoeken op de locatie van zijn verblijf. De veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
dat de veroordeelde zich laat opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing, waarbij de duur van de klinische opname niet langer duurt dan één jaar. Indien nodig dan werkt de veroordeelde mee aan overbruggingszorg in een zorginstelling die bepaald zal worden door de justitiële instantie die daarvoor verantwoordelijk is, waarbij de opname zolang duurt als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling.
dat de veroordeelde zich aansluitend op de klinische opname ambulant laat behandelen door een instelling voor forensische psychiatrische zorg, te bepalen door de reclassering, waarbij de behandeling de gehele proeftijd duurt of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
dat de veroordeelde meewerkt aan urineonderzoek, ademonderzoek (blaastest) en Elektronische Monitoring (Alcohol Meter) ter controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen, waarbij de reclassering bepaalt hoe vaak en hoe de veroordeelde wordt gecontroleerd.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Beveelt dat voormelde voorwaarden en het uit te oefenen reclasseringstoezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.
Ten aanzien van parketnummer 18-336294-24 primair
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, om aan [slachtoffer 1] te betalen:
  • het bedrag van 3.335,84 (zegge: drieduizend driehonderdvijfendertig euro en vierentachtig eurocent);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 21 oktober 2024 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Verklaart de vordering van [slachtoffer 1] voor het overige niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Legt aan verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat te betalen een bedrag van 3.335,84 (zegge: drieduizend driehonderdvijfendertig euro en vierentachtig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 oktober 2024 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit 1.585,84 aan materiële schade en 1.750,00 aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 43 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte of een mededader voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Ten aanzien van parketnummer 18-327969-24 primair
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte om aan [slachtoffer 2] te betalen:
  • het bedrag van 1.750,00 (zegge: duizend zevenhonderdvijftig euro);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 16 mei 2024 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer 2] aan de Staat te betalen een bedrag van 1.750,00 (zegge: duizend zevenhonderdvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 mei 2024 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 27 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet
op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Ten aanzien van parketnummer 18-279369-25 feit 1
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte om aan [slachtoffer 4] te betalen:
  • het bedrag van 1.093,49 (zegge: duizend drieënnegentig euro en negenenveertig eurocent);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 14 oktober 2025 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Wijst de vordering van [slachtoffer 4] voor het overige af.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer 4] aan de Staat te betalen een bedrag van 1.093,49 (zegge: duizend drieënnegentig euro en negenenveertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 oktober 2025 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit 568,49 aan materiële schade en 525,00 aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 20 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet
op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte om aan [slachtoffer 5] te betalen:
  • het bedrag van 569,58 (zegge: vijfhonderdnegenenzestig euro en achtenvijftig eurocent);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 14 oktober 2025 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer 5] aan de Staat te betalen een bedrag van 569,58 (zegge: vijfhonderdnegenenzestig euro en achtenvijftig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 oktober 2025 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit 44,58 aan materiële schade en 525,00 aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 11 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet
op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Ten aanzien van parketnummer 18-279369-25 feit 2
Verklaart de vordering van [instelling 2] niet-ontvankelijk. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Bepaalt dat [instelling 2] haar eigen proceskosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.M.L. Wolters, voorzitter, mr. H.C.L. Vreugdenhil en
mr. A. Dijkstra, rechters, bijgestaan door mr. S. Runia, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 2 december 2025.