ECLI:NL:RBNNE:2025:5118

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
2 december 2025
Publicatiedatum
11 december 2025
Zaaknummer
18-336272-24
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van poging tot doodslag door geweld op de openbare weg

Op 2 december 2025 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een poging tot doodslag. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 21 oktober 2024 in Leeuwarden, waar de verdachte samen met een medeverdachte het slachtoffer van zijn fiets trok en vervolgens met kracht op het hoofd stampte. De rechtbank heeft het jeugdstrafrecht toegepast en de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 323 dagen, waarvan 270 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, en een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen jeugddetentie. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer, gezien de aard van de geweldshandelingen. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding toegewezen tot een bedrag van 3.335,84 euro, bestaande uit materiële en immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft de verdachte hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de schade.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18-336272-24
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 2 december 2025 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 18 november 2025.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. R.G. Knegt, advocaat te Leeuwarden. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door de officier van justitie mr. D.P. Menting.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 21 oktober 2024 te Leeuwarden, in de gemeente Leeuwarden, op de openbare weg, [adres] , aldaar,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf
om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] , terwijl die [slachtoffer] op [adres] fietste,
  • achter die (fietsende) [slachtoffer] is aangerend en/of (vervolgens)
  • van zijn fiets heeft getrokken en/of geslagen, waardoor hij op de grond terecht is gekomen en/of
  • met een kettingslot, althans met een hard voorwerp, tegen het hoofd en/of het lichaam heeft geslagen en/of
  • meermalen, althans eenmaal, (met kracht)(en met geschoeide voet) tegen/op het hoofd heeft geschopt en/of getrapt en/of gestampt en/of
  • meermalen, althans eenmaal, (met kracht)(en met geschoeide voet) tegen een of meer ander(e) de(e)len van het lichaam heeft geschopt/getrapt/ gestampt en/of heeft geslagen en/of gestompt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 21 oktober 2024 te Leeuwarden, in de gemeente Leeuwarden, op de openbare weg, [adres] , aldaar,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, terwijl die [slachtoffer] op [adres] fietste,
  • achter die (fietsende) [slachtoffer] is aangerend en/of (vervolgens)
  • van zijn fiets heeft getrokken en/of geslagen, waardoor hij op de grond terecht is gekomen en/of
  • met een kettingslot, althans met een hard voorwerp, tegen het hoofd en/of het lichaam heeft geslagen en/of
  • meermalen, althans eenmaal, (met kracht)(en met geschoeide voet) tegen/op het hoofd heeft geschopt en/of getrapt en/of gestampt en/of
  • meermalen, althans eenmaal, (met kracht)(en met geschoeide voet) tegen/op een of meer ander(e) de(e)len van het lichaam heeft geschopt/getrapt/gestampt en/of heeft geslagen en/of gestompt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 21 oktober 2024 te Leeuwarden, in de gemeente Leeuwarden,op of aan de openbare weg, [adres] , aldaar,
openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer] door in vereniging, terwijl die [slachtoffer] op [adres] fietste,
  • achter die (fietsende) [slachtoffer] aan te rennen en/of (vervolgens)
  • die [slachtoffer] van de fiets te trekken en/of te slaan, waardoor die [slachtoffer] op de grond terecht kwam en/of
  • meermalen, althans eenmaal, met een kettingslot, althans met een hard voorwerp, tegen het lichaam te slaan en/of
  • meermalen, althans eenmaal, (met kracht)(en met geschoeide voet) tegen/op het hoofd te trappen en/of te schoppen en/of te stampen en/of
  • meermalen, althans eenmaal, (met kracht)(en met geschoeide voet) tegen/op een of meerdere ander(e) de(e)l(en) van het lichaam te trappen en/of te schoppen en/of te stampen en/of te slaan en/of te stompen,
terwijl dit door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel, te weten (onder meer) een of meer wond(en) op beide benen en/of hoofd, althans enig letsel, voor die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair en subsidiair ten laste gelegde. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
De getuigenverklaringen bevatten tegenstrijdigheden, waardoor het onduidelijk is wie geweld heeft gebruikt en welk geweld dat is geweest. Daarbij was er geen aanmerkelijke kans op de dood van of op zwaar lichamelijk letsel bij aangever [slachtoffer] , nu niets gezegd kan worden over de aard, intensiteit en gerichtheid van de trappen tegen het hoofd. Ook was de uiterlijke verschijningsvorm niet gericht op de dood, nu verdachte en medeverdachte stopten, kort nadat het geweld was gestart.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter terechtzitting van 18 november 2025 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik was op 21 oktober 2024 met [medeverdachte] in Leeuwarden. Ik trok aangever aan zijn jas of tas terwijl hij fietste, waardoor hij ten val is gekomen. Hij lag op de grond, met zijn fiets bovenop hem.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 21 oktober 2024, opgenomen op pagina 44 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer NN1R024117 d.d. 12 november 2024, inhoudend als verklaring van [slachtoffer] :
Op 21 oktober 2024 kwam ik aan bij [adres] in Leeuwarden. Ik zag dat een groepje personen op mij af kwam rennen. Ik zag en voelde dat [verdachte] (de rechtbank begrijpt: [verdachte] ) mij van mijn fiets af trok. Ik voelde hoe ik opzettelijk en met kracht aan mijn rechterschouder en rugtas van mijn fiets af werd getrokken. Ik kwam hierdoor ten val op de grond. Ik werd door [verdachte] en een onbekende man geslagen en geschopt. Ik werd opzettelijk en met kracht meerdere keren tegen mijn hoofd aan getrapt. Ik werd door beide personen tegen verschillende plekken tegen mijn hoofd aan getrapt. Ik hoorde [getuige] (de rechtbank begrijpt: [getuige] ) vervolgens zeggen: “o, maar je bent het helemaal niet”, of woorden van gelijke strekking. [verdachte] was de persoon die kort hierop mij opzettelijk en met kracht, hard, vol recht van voren met zijn rechtervoet tegen mijn mond aan trapte.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 28 oktober 2024, opgenomen op pagina 133 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige] :
Over een voorval op 21 oktober 2024 te Leeuwarden verklaar ik het volgende. [verdachte] (de rechtbank begrijpt: [verdachte] ) trok de jongen van de fatbike, waardoor hij op de grond lag. [medeverdachte] (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte] ) trapte op het hoofd van die jongen. Hij tilde één been op. Hij stampte.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 22 oktober 2024, opgenomen op pagina 95 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [medeverdachte] :
[getuige] (de rechtbank begrijpt: [getuige] ) belde [verdachte] , omdat zij beroofd was van 15 euro. Toen zijn wij daarheen gegaan. [verdachte] heeft hem van de fiets getrokken en toen is die jongen hard op de grond gevallen. Ik heb hem toen twee keer op zijn hoofd geschopt. Het zijn twee trappen geweest.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Om tot een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde te komen, dient de rechtbank te beoordelen of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan (het medeplegen van) een poging tot doodslag. De rechtbank is van oordeel dat op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet kan worden vastgesteld dat er vol opzet (opzet als bedoeling) was op het om het leven brengen van aangever, zodat zij dient te beoordelen of er dan sprake is geweest van voorwaardelijk opzet.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg aanwezig is als verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten, dat wil zeggen om een reële, niet onwaarschijnlijke kans.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte en medeverdachte, naar aanleiding van het gestolen geld, gezamenlijk naar [adres] zijn gegaan. Ter plaatse zagen zij aangever fietsen. Verdachte heeft vervolgens aangever van zijn fiets, een fatbike, getrokken, waardoor aangever op de grond terechtkwam. Terwijl aangever onder zijn fatbike op de grond lag, heeft medeverdachte [medeverdachte] twee keer gestampt op het hoofd van aangever. Daarna heeft verdachte ook nog eenmaal getrapt tegen het gezicht van aangever.
De rechtbank overweegt dat het een feit van algemene bekendheid is dat het hoofd een kwetsbaar en vitaal onderdeel van het lichaam is. Een verwonding aan het hoofd of de hersenen kan snel tot de dood leiden. Door met kracht te stampen op het hoofd van aangever, terwijl hij onder zijn fatbike op te grond lag, was er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een reële, niet onwaarschijnlijke kans dat aangever ten gevolge daarvan zou komen te overlijden. Dat het letsel in het onderhavige geval relatief beperkt is gebleven, is naar het oordeel van de rechtbank niet aan verdachte en medeverdachte te danken geweest.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de verrichte geweldshandelingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op de dood van aangever dat het niet anders kan zijn dan dat die kans bewust is aanvaard. Dat het geweld van korte duur was, doet hier naar het oordeel van de rechtbank niet aan af en is dus ook niet te beschouwen als een contra-indicatie.
De rechtbank moet vervolgens beoordelen of het door medeverdachte toegepaste geweld tevens voor rekening van verdachte dient te komen. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Verdachte en medeverdachte zijn samen met andere personen op pad gegaan. Verdachte heeft aangever van de fiets getrokken, waardoor medeverdachte de gelegenheid kreeg om tegen het hoofd van aangever te trappen. Verdachte heeft zich vervolgens niet onttrokken aan de situatie en heeft medeverdachte ook niet tegengehouden, maar heeft daarna ook nog tegen het gezicht van aangever getrapt terwijl hij onder zijn fatbike lag. Naar het oordeel van de rechtbank maakt dat dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans op het overlijden van aangever heeft aanvaard en er dus sprake is geweest van voorwaardelijk opzet. De rechtbank is daarbij van oordeel dat de in aanmerking genomen feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien voldoende zijn om te spreken van een voor medeplegen vereiste bijdrage aan het delict van voldoende gewicht. Daarmee acht de rechtbank het ten laste gelegde medeplegen bewezen.
De rechtbank verwerpt derhalve de verweren van de raadsman en acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 21 oktober 2024 te Leeuwarden op de openbare weg, [adres] , tezamen en in vereniging met een ander,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] , terwijl die [slachtoffer] op [adres] fietste,
  • achter die fietsende [slachtoffer] is aangerend en vervolgens
  • van zijn fiets heeft getrokken, waardoor hij op de grond terecht is gekomen en
  • meermalen, met kracht en met geschoeide voet, tegen en op het hoofd heeft getrapt en gestampt terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het primair bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van poging tot doodslag.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het adolescentenstrafrecht moet worden toegepast. Hij heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 323 dagen, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 270 dagen voorwaardelijk, met de bijzondere voorwaarden als geadviseerd door de reclassering, met uitzondering van het contactverbod en de zinsnede met betrekking tot het innemen van medicijnen.
Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een werkstraf van 120 uren.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit om toepassing te geven aan het adolescentenstrafrecht. Daarbij heeft hij meegegeven dat een (onvoorwaardelijke) straf gelijk aan het voorarrest wellicht zou volstaan. Tot slot heeft de raadsman verzocht om de zinsnede in de bijzondere voorwaarden met betrekking tot het innemen van medicijnen niet over te nemen.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportage van de reclassering, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich op 21 oktober 2024 schuldig gemaakt aan het medeplegen van een poging tot doodslag. Samen met medeverdachte [medeverdachte] en andere personen is hij naar [adres] in Leeuwarden gegaan om verhaal te halen over geld dat gestolen zou zijn van de vriendin van verdachte. Aangever [slachtoffer] , die overigens niets met dat vermeende incident te maken had, kwam op dat moment daar aanfietsen. Medeverdachte en verdachte zijn op dat moment direct achter aangever aangerend, hebben hem van de fiets getrokken en hebben, terwijl aangever op de grond lag, op zijn hoofd gestampt en geschopt. Dat het letsel relatief beperkt is gebleven, is niet aan hen te danken geweest.
Verdachte en medeverdachte hebben door hun handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangever. Het is daarnaast een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke geweldsincidenten zich nog gedurende langere tijd angstig en onveilig kunnen voelen en/of nadelige psychische gevolgen van het gebeurde kunnen ondervinden. Dat dit in de onderhavige zaak ook het geval is, blijkt onder meer uit de slachtofferverklaring die ter terechtzitting door de moeder van aangever is voorgedragen. Bovendien heeft dit geweld op de openbare weg plaatsgevonden, waardoor meerdere omstanders daarvan getuige zijn geweest. Dergelijk geweld in de openbaarheid veroorzaakt gevoelens van onrust en onveiligheid in de maatschappij.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel uit de justitiële documentatie van 30 september 2025, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Uit het reclasseringsadvies van 29 oktober 2025, opgesteld door het Leger des Heils, blijkt dat verdachte sinds de schorsing van de voorlopige hechtenis met behulp van de hulpverlening hard heeft gewerkt aan het stabiliseren van diverse leefgebieden. Hij beschikt inmiddels over zelfstandige huisvesting, werkt fulltime, heeft zijn schulden afbetaald en bouwt langzaam aan een nieuw (steunend) sociaal netwerk. Er heeft geen behandeling plaatsgevonden en traumas lijken nog wel aanwezig. Verdachte zoekt niet meer zijn toevlucht in alcohol, maar gaat erover in gesprek met zijn ambulant begeleider. Er kan gesteld worden
dat er een zekere basis is gelegd op de praktische leefgebieden, maar de reclassering zegt dit met enige voorzichtigheid, nu deze stabiliteit pas een half jaar bestaat en er nog wel enige zorgen heersen over de onderliggende traumas en of dit in de toekomst nog tot onrust kan leiden in zijn leven.
De reclassering schat het risico op recidive en op letsel in als laag. Zij adviseert toepassing van het jeugdstrafrecht en oplegging van een (deels) voorwaardelijke straf met de volgende bijzondere voorwaarden: begeleiding door de jeugdreclassering, ambulante behandeling, een contactverbod, dagbesteding en aanvullende hulpverlening.
De ter terechtzitting aanwezige deskundigen hebben het advies bevestigd.
Toepassing volwassenenstrafrecht of jeugdstrafrecht
De rechtbank neemt het advies van de reclassering over en zal, zoals door de officier van justitie is gevorderd en door de verdediging is verzocht, het jeugdstrafrecht toepassen.
Op te leggen straf
Gelet op de hierboven genoemde omstandigheden en de aard en ernst van het bewezen verklaarde, is de rechtbank van oordeel dat de eis van de officier van justitie passend is. Alles afwegende acht de rechtbank een jeugddetentie voor de duur van 323 dagen, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 270 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en een taakstraf, bestaande uit een werkstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen jeugddetentie, passend en geboden.
De rechtbank zal aan het voorwaardelijk strafdeel de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden verbinden, met uitzondering van het contactverbod. Ook ziet de rechtbank onvoldoende noodzaak om de ambulante behandeling als bijzondere voorwaarde te stellen, nu de bijzondere voorwaarden bedoeld zijn om het recidiverisico te beperken en de eventuele behandeling niet ziet op klachten die in relatie staan tot het recidiverisico.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van 2.245,84 ter vergoeding van materiële schade en 1.750,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft het standpunt ingenomen dat de vordering van de benadeelde partij integraal kan worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair verzocht om de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren, in verband met het ontijdige tijdstip van indiening van de vordering.
Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat bijlagen niet leesbaar zijn. Ten aanzien van de studievertraging heeft de raadsman subsidiair verzocht de vordering voor dat deel af te wijzen, nu er geen causaal verband is tussen het feit en de schade en het gevorderde bedrag niet is onderbouwd door een betaalbewijs. Ten aanzien van de fatbike heeft de raadsman opgemerkt dat de volledige vervangingswaarde wordt gevorderd en dat een verklaring van een fietsenmaker of begroting van reparatiekosten ontbreekt. Tot slot heeft de raadsman aangevoerd dat er willekeurige verbandmaterialen zijn opgevoerd als kostenpost en dat niet blijkt of deze zijn gekocht, voor welke prijs en of er een causaal verband bestaat.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de rechtbank ter terechtzitting, nadat gebleken was dat de vordering niet tijdig in het dossier van de rechtbank, de officier van justitie en de raadslieden terecht was gekomen, de vordering heeft laten kopiëren en de zitting tijdelijk heeft onderbroken met de bedoeling zoals ter terechtzitting medegedeeld om de vordering te kunnen bestuderen. De raadsman heeft na deze schorsing en voorafgaand aan zijn pleidooi niet aan de rechtbank kenbaar gemaakt dat hij onvoldoende tijd had gekregen om de vordering te bestuderen om daar ter zitting een standpunt over in te kunnen nemen.
Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat de raadsman voldoende in de gelegenheid is gesteld om verweer te voeren tegen de vordering. De rechtbank verwerpt derhalve het verweer van de raadsman dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard dient te worden vanwege het late tijdstip van indiening.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij materiële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het primair bewezen verklaarde. Dit geldt niet ten aanzien van de kosten met betrekking tot de fatbike, aangezien deze kosten onvoldoende onderbouwd zijn. Nu aanhouding van de zaak om dit motiveringsgebrek te herstellen een onevenredige belasting van het strafproces zou opleveren, zal de rechtbank de vordering voor dat deel niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de benadeelde partij dat deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Vaststaat dat de benadeelde partij van de fiets is getrokken en daardoor ten val is gekomen. Dat daarom vergoeding voor de beschadigde broek wordt gevorderd met een afschrijvingspercentage van 25% per jaar, komt de rechtbank dan ook niet onredelijk voor. Die post zal dan ook worden toegewezen.
Ter onderbouwing van de post studievertraging is een brief van [school] bijgevoegd, waaruit blijkt dat de benadeelde partij gedurende een langere periode geen stage heeft kunnen lopen. Hierdoor zal hij één jaar lesgeld moeten betalen, aangezien hij in zijn derde jaar de leeftijd van 18 jaar zal bereiken. De hoogte van het gevorderde bedrag is ook onderbouwd. De rechtbank zal daarom ook deze post toewijzen.
De post voor de verbindmaterialen zal ook worden toegewezen. Dat er letsel is ontstaan door de geweldshandelingen staat naar het oordeel van de rechtbank vast en dat hier verbindingsmiddelen voor zijn gekocht komt de rechtbank ook niet onwaarschijnlijk voor. De hoogte van de kosten is daarbij onderbouwd.
De vordering zal daarom ten aanzien van de materiële schade worden toegewezen tot een bedrag van 1.585,84.
De benadeelde partij heeft daarnaast vergoeding van immateriële schade gevorderd tot een bedrag van 1.750,00. Deze vordering is naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd. De rechtbank is van oordeel dat toewijzing van het gevorderde bedrag van
1.750,00 billijk is, gelet op de aard en ernst van het geweld, de gevolgen voor de benadeelde partij en de hoogte van de immateriële schadevergoeding die in vergelijkbare zaken wordt opgelegd.
De rechtbank zal de vordering derhalve toewijzen tot een bedrag van 3.335,84, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 21 oktober 2024.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade. De rechtbank zal daarom bepalen dat verdachte de schadevergoeding niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen indien zijn medeverdachte deze al heeft betaald, en andersom.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 47 ,77c, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een jeugddetentie voor de duur van 323 dagen.

Bepaalt dat van deze jeugddetentie
een gedeelte, groot 270 dagenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 3 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de
hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
dat de veroordeelde meewerkt aan het toezicht door de jeugdreclassering en zich meldt op afspraken met de jeugdreclassering, zo vaak de jeugdreclassering dat nodig vindt;
dat de veroordeelde zich inspant voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur;
dat de veroordeelde meewerkt aan aanvullende hulpverlening zoals van de Kwajongens of een soortgelijke hulpverleningsinstantie zulks ter beoordeling van de jeugdreclassering. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling en blijft zich melden zolang de jeugdreclassering nodig vindt.
Geeft aan het Leger des Heils, Jeugdbescherming & Reclassering te [adres] , een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het jeugdreclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.

een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 120 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie voor de duur van 60 dagen zal worden toegepast.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, om aan [slachtoffer] te betalen:
  • het bedrag van 3.335,84 (zegge: drieduizend driehonderdvijfendertig euro en vierentachtig eurocent);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 21 oktober 2024 tot de dag van algehele voldoening;
- de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Verklaart de vordering van [slachtoffer] voor het overige niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Legt aan verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat te betalen een bedrag van 3.335,84 (zegge: drieduizend driehonderdvijfendertig euro en vierentachtig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 oktober 2024 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit 1.585,84 aan materiële schade en 1.750,00 aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 43 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte of een mededader voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.M.L. Wolters, voorzitter, mr. H.C.L. Vreugdenhil en
mr. A. Dijkstra, rechters, bijgestaan door mr. S. Runia, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 2 december 2025.