ECLI:NL:RBNNE:2025:5119

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
9 december 2025
Publicatiedatum
11 december 2025
Zaaknummer
18-232675-24
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zaak van verkrachting door gebrek aan bewijs

In de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte, die beschuldigd werd van medeplegen van verkrachting en medeplichtigheid aan verkrachting, heeft de rechtbank Noord-Nederland op 9 december 2025 uitspraak gedaan. De verdachte, geboren in 2001, werd bijgestaan door advocaat mr. J.D. Nijenhuis, terwijl het openbaar ministerie vertegenwoordigd was door officier van justitie mr. H. Mous. De tenlastelegging betrof een incident op 4 oktober 2023 in Sneek, waarbij de verdachte en een medeverdachte zouden hebben geprobeerd een slachtoffer te dwingen tot seksuele handelingen. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 30 maanden, maar de verdediging pleitte voor vrijspraak wegens gebrek aan bewijs.

De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende overtuigend steunbewijs was om de beschuldigingen te onderbouwen. De verklaringen van de betrokkenen waren tegenstrijdig en het letsel dat bij het slachtoffer was vastgesteld, werd als te gering beschouwd om de beschuldigingen te ondersteunen. De rechtbank oordeelde dat de emotionele reacties van het slachtoffer, zoals waargenomen door getuigen, niet als voldoende bewijs konden dienen. Daarom werd de verdachte integraal vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten.

Daarnaast had het slachtoffer zich als benadeelde partij gevoegd met een vordering tot schadevergoeding, maar omdat het feit niet bewezen was, werd de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering. De rechtbank bepaalde dat zowel de verdachte als de benadeelde partij hun eigen proceskosten moesten dragen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18-232675-24
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 9 december 2025 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 2001 te [geboorteplaats] , wonende te [adres ] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 18 november 2025.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. J.D. Nijenhuis, advocaat te Leeuwarden. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door de officier van justitie mr. H. Mous.
Tenlastelegging
Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 4 oktober 2023 te Sneek, gemeente Súdwest-Fryslân tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten
-(onverhoeds) haar gezicht en/of been aan te raken en/of
-in haar arm te knijpen en/of aan haar arm te trekken en/of
-haar bij haar lichaam vast te pakken en/of haar (vervolgens) op het bed te doen plaatsnemen en/of haar aldaar op het bed vast te houden en/of
-haar aan haar haren vast te houden en/of te trekken
[slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten het brengen van de penis van medeverdachte [medeverdachte] in haar vagina;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte] op of omstreeks 4 oktober 2023 te Sneek, gemeente Súdwest-Fryslân tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten
-(onverhoeds) haar gezicht en/of been aan te raken en/of
-in haar arm te knijpen en/of aan haar arm te trekken en/of
-haar bij haar lichaam vast te pakken en/of haar (vervolgens) op het bed te doen plaatsnemen en/of haar aldaar op het bed vast te houden en/of
-haar aan haar haren vast te houden en/of te trekken
[slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten het brengen van zijn penis in haar vagina,
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 4 oktober 2023 te Sneek, gemeente Súdwest-Fryslân opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door
-die [slachtoffer] bij haar lichaam en/of haren vast te houden en/of te zeggen tegen medeverdachte stop hem er maar in, althans woorden van gelijke strekking.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde met uitzondering van het eerste gedachtestreepje tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en de geadviseerde bijzondere voorwaarden. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de verklaring van aangeefster betrouwbaar en in de kern consistent is.
Daarbij is er voldoende steunbewijs, in de vorm van letsel en twee getuigen, die verklaren over de emotie die zij een dag na het feit hebben waargenomen bij aangeefster. De verklaringen van verdachte en medeverdachte zijn aan de andere kant volkomen ongeloofwaardig.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde, wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat zij wordt geconfronteerd met drie uiteenlopende verklaringen. De vraag is of de rechtbank op basis van het voorhanden zijnde dossier kan vaststellen wat heeft plaatsgevonden op 4 oktober 2023.
De rechtbank stelt vast dat op 4 oktober 2023 seks heeft plaatsgevonden tussen aangeefster en medeverdachte. De rechtbank is echter van oordeel dat er onvoldoende overtuigend steunbewijs in het dossier voorhanden is om vast te stellen dat er sprake is geweest van dwang en wat daarbij de rol van verdachte en medeverdachte is geweest. Hiertoe overweegt zij in de eerste plaats dat de verklaringen van de aanwezige personen volstrekt tegenstrijdig zijn. Zedenzaken kenmerken zich in het algemeen door het feit dat slechts twee personen aanwezig waren bij de (beweerdelijke) seksuele handelingen, maar de omstandigheid dat in het onderhavige geval drie personen aanwezig waren, heeft niet geleid tot meer duidelijkheid over wat heeft plaatsgevonden. Daarom dient de rechtbank te kijken naar het overige mogelijke steunbewijs.
Bij aangeefster is letsel vastgesteld, maar de rechtbank overweegt dat het letsel dat afkomstig zou zijn van de dwang slechts gering is en onvoldoende om het door aangeefster geschetste scenario aan te nemen. Ook de getuigenverklaringen van getuigen [getuige 1] en [getuige 2] zijn naar het oordeel van de rechtbank niet aan te merken als doorslaggevend steunbewijs, nu getuigen de emotie bij aangeefster pas respectievelijk één dag en (vermoedelijk) twee dagen na het vermeende feit hebben waargenomen. De rechtbank acht dit niet dusdanig kort erna om het in dit geval te kunnen gebruiken als steunbewijs voor verkrachting.
Nu er onvoldoende overtuigend steunbewijs in het dossier voorhanden is, acht de rechtbank het ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan integraal zal worden vrijgesproken.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van 2.087,83 ter vergoeding van materiële schade en 9.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
De rechtbank acht het feit niet bewezen waaruit de schade zou zijn ontstaan. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.

Uitspraak

De rechtbank
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair en subsidiair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk is in de vordering.
Bepaalt dat verdachte en de benadeelde partij ieder de eigen proceskosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Dijkstra, voorzitter, mr. M. Brinksma en mr. H.C.L. Vreugdenhil, rechters, bijgestaan door mr. S. Runia, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 9 december 2025.