Uitspraak
Rechtbank NOORD-NEDERLAND
[verzoeker 1] ,
[verzoeker 2] ,
Rechtbank Noord-Nederland
In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 13 februari 2025 uitspraak gedaan op verzoeken van twee besloten vennootschappen, [verzoeker 1] en [verzoeker 2], om een afkoelingsperiode af te kondigen op basis van de Wet Homologatie Onderhands Akkoord (WHOA). Beide vennootschappen verkeerden in financiële problemen, mede als gevolg van de coronapandemie, en hadden belastingschulden bij de Belastingdienst. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeken zijn ingediend na de deponering van de startverklaringen en dat de vennootschappen een besloten akkoordprocedure hebben gekozen. Tijdens de zitting is gebleken dat de belangen van de gezamenlijke schuldeisers niet gediend zijn bij een afkoelingsperiode, omdat de pandhouders hun rechten kunnen uitoefenen op de uitstaande vorderingen. De rechtbank concludeert dat niet is aangetoond dat de afkoelingsperiode noodzakelijk is voor de voortzetting van de onderneming en dat de belangen van de schuldeisers niet wezenlijk worden geschaad. Daarom heeft de rechtbank de verzoeken afgewezen.