ECLI:NL:RBNNE:2025:759

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
5 maart 2025
Publicatiedatum
3 maart 2025
Zaaknummer
C/19/143243 / HA ZA 23-34
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • E.A.Th. van Wijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van notaris en zijn praktijkvennootschap in financieringsconstructie met derden

In deze civiele procedure heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 5 maart 2025 uitspraak gedaan in een zaak waarin [bedrijf 1] B.V. vorderingen heeft ingesteld tegen verschillende gedaagden, waaronder notaris [gedaagde] en zijn praktijkvennootschap [bedrijf 2]. De zaak betreft een financieringsconstructie waarbij [bedrijf 1] een bedrag van € 1.000.000,- heeft gestort op een derdengeldrekening, met de verwachting dat dit bedrag veilig zou worden beheerd en terugbetaald. De rechtbank heeft vastgesteld dat [gedaagde] als notaris tekort is geschoten in zijn zorgplicht door geen schriftelijke depotovereenkomst op te stellen en door cheques op zijn eigen naam te accepteren. Echter, de rechtbank heeft geoordeeld dat [bedrijf 1] onvoldoende bewijs heeft geleverd dat de schade het gevolg is van de tekortkomingen van [gedaagde]. De vorderingen van [bedrijf 1] zijn afgewezen, en de rechtbank heeft geoordeeld dat de gedaagden niet aansprakelijk zijn voor de schade die [bedrijf 1] heeft geleden. De rechtbank heeft ook de vorderingen in de vrijwaringszaak afgewezen, omdat de voorwaarden voor de vrijwaring niet zijn vervuld. De proceskosten zijn toegewezen aan de gedaagden, aangezien [bedrijf 1] in het ongelijk is gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Assen
Zaaknummer: C/19/143243 / HA ZA 23-34
Vonnis van 5 maart 2025
in de zaak van
[bedrijf 1] B.V.,
te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [bedrijf 1] ,
advocaat: mr. D.R. Corbeek,
eiser in de hoofdzaak,
tegen

1.[gedaagde] ,

te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. A.A.L. Oving,
2.
NOTARISPRAKTIJK [bedrijf 2],
te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [bedrijf 2]
advocaat: mr. A.A.L. Oving,
3.
[gedaagde 2],
te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [gedaagde 2] ,
advocaat: mr. M.J. Elkhuizen,
4.
[bedrijf 3] B.V.,
te [woonplaats] ,
niet verschenen,
5.
[gedaagde 3],
te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [gedaagde 3] ,
advocaat: mr. M.J.G. Boender-Lamers,
allen gedaagden in de hoofdzaak,
en in de zaak van

1.[gedaagde 2] ,

te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [gedaagde 2] ,
advocaat: mr. M.J. Elkhuizen,
eiser in de vrijwaringsprocedure,
tegen

2.[gedaagde] ,

te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. A.A.L. Oving,
gedaagde in de vrijwaringsprocedure

1.De procedure in de hoofdzaak

1.1.
De volgende processtukken maken deel uit van de hoofdzaak:
- de dagvaarding van [bedrijf 1]
- de conclusie van antwoord van [gedaagde] en [bedrijf 2]
- de conclusie van antwoord van [gedaagde 2]
- de conclusie van antwoord van [gedaagde 3]
- de conclusie van repliek van [bedrijf 1]
- de conclusie van dupliek van [gedaagde] en [bedrijf 2]
- de conclusie van dupliek van [gedaagde 2]
- de conclusie van dupliek van [gedaagde 3]
- de akte uitlaten producties van [bedrijf 1]
- het rolbericht van 20 november 2024 waarin [bedrijf 1] de vordering jegens [bedrijf 3] B.V. intrekt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De procedure in de vrijwaringszaak

2.1.
De volgende processtukken maken deel uit van de vrijwaringszaak:
- het incidenteel vonnis van 5 juli 2023 en de daarin vermelde processtukken;
- de dagvaarding met producties in vrijwaring
- de conclusie van antwoord in vrijwaring
- de conclusie van repliek in vrijwaring
- de conclusie van dupliek in vrijwaring.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
3. De feiten in de hoofdzaak en in de vrijwaringszaak [1]
3.1.
[bedrijf 1] is de persoonlijke holding van de heer [naam 3] (hierna: [naam 3] ). [naam 3] is oud-notaris.
3.2.
[gedaagde] is (inmiddels) oud-notaris en [bedrijf 2] is zijn praktijkvennootschap. Ook [gedaagde 2] is (inmiddels) oud-notaris. [gedaagde] en [gedaagde 2] vormden samen via hun praktijkvennootschappen de maatschap Notariaat [bedrijf 4] (hierna: de maatschap ). [gedaagde] is met ingang van 1 februari 2016 gedefungeerd. Datzelfde jaar is de maatschap opgehouden te bestaan en is de besloten vennootschap Notariaat [bedrijf 4] B.V. opgericht, welke in 2022 is overgenomen door [bedrijf 5] B.V.
3.3.
[gedaagde 3] is per 1 maart 2022 beëdigd als notaris en is opvolger van het protocol van [gedaagde] en [gedaagde 2] .
3.4.
[naam 3] werkte samen met Manhattan Investment AG (hierna: Manhattan). Dit betreft een Zwitserse vennootschap, vertegenwoordigd door de heer [naam1] (hierna: [naam1] ). Manhattan was omstreeks 2014 op zoek naar financiering.
3.5.
[gedaagde] is op 1 augustus 2014 mede-bestuurder geworden van Stichting Derdengelden TB Belastingadviseurs (hierna: Stichting TB). Van deze stichting was mevrouw [naam 2] reeds bestuurder. Stichting TB is opgericht bij akte, verleden voor [gedaagde] . Het kantooradres van de Stichting TB was het kantooradres van [gedaagde] .
3.6.
[naam 3] , [naam1] , [gedaagde] en [naam 2] hebben op enig moment overlegd over een financieringsconstructie.
3.7.
[naam 3] heeft zowel op 14 als 15 oktober 2014 ten behoeve van Manhattan een bedrag van € 500.000,- overgemaakt naar de derdengeldrekening van de [bedrijf 4] .
3.8.
Bij e-mail van 20 oktober 2014 heeft [naam 3] aan onder meer [gedaagde] en [naam1] een bijlage genaamd “Inleg Agrement” gestuurd, met de begeleidende tekst:
“Bijgaand doe ik u de getekende “Inleg”Agrement toekomen.
Er is denk ik genoeg heen en weer gemaild om de bedoeling van partijen te weten met deze overeenkomst en de daarmee samenhangende zaken.
Ik hoop dat er vandaag tot een ondertekening van alle notariële akten gekomen kan worden.
Ik heb er alle vertrouwen in dat notaris [gedaagde] de belangen van alle partijen goed heeft waargenomen en zal waarnemen.
Dank aan hem voor het reeds verrichte werk,
Op naar de “overname” van [naam 6] .
Groeten,
[naam 3] ”
3.9.
De bijgevoegde “Inleg Agreement” betrof een overeenkomst tussen [bedrijf 1] en Manhattan, waarin onder meer het volgende staat omschreven: :

Whereas:[…] [2]
- [naam 3] is willing and able to furnish Manhattan with € 1.000,000 of the necessary funds for this “earnest money” by means of “Inleg”;
- Parties have reached an agreement about the terms and conditions for this “Inleg”;
- Parties want to further stipulate these terms and conditions in this agreement;
Therefore have agreed as follows:
[..]
1.a [naam 3] will provide Manhattan with an “Inleg” in the amount of € 1.000.000[…]
.
b. [naam 3] has transferred the “Inleg” to the escrow account of the civil law notary office [bedrijf 4] notariaat, hereafter referred to as “the Notary”, in Emmen , the Netherlands, with its escrow account at Rabobank[…]
.
c. The Notary will transfer the “Inleg” to a dedicated bank account at a Dutch bank established by TBB [Stichting TB, toelichting Rechtbank], the lender for the loan of € 5.750,000 to Manhattan, as part of the total loan of € 7.500.000, hereafter referred to as “the Loan”.
d. [naam 3] will be -from the moment of transfer of the “Inleg” as mentioned in the previous paragraph – co-signatory of this dedicated bank account, jointly with the Notary and with a representative of TBB.
e. Payments and other legal actions from this dedicated account can be made only with the consent of all three co-signatories.
f. Manhattan[…]
will not become owner of the “Inleg”
[…]
g. The “Inleg” will not leave the capital of [naam 3] then after the whole loan comes about.
Verder staat in het document omschreven dat [naam 3] in termijnen zijn inleg terug zal ontvangen op een door [naam 3] aan te geven bankrekeningnummer en dat Manhattan [naam 3] daarbovenop een bedrag van € 300.000 zal betalen.
3.10.
Op 27 oktober 2014 heeft [gedaagde] bij brief de voorwaarden van een financiering door Stichting TB uiteengezet. In het kort zou Manhattan via relaties een ‘inleg’ van € 1.500.000,- op de derdengeldrekening van de maatschap storten, in ruil voor een lening van Stichting TB aan Manhattan van € 7.500.000,-. De brief is opgesteld op briefpapier van de maatschap . In de brief is onder meer vermeld:
“Mijn collega notaris bij Notariaat [bedrijf 4] , Mr. [gedaagde 2] , maakt bij deze overeenkomst een akte van depot op”.
3.11.
Op enig moment wordt besloten de financiering niet via Stichting TB te laten verlopen.
3.12.
Bij e-mail van 17 november 2014 heeft [gedaagde] het volgende aan [naam 3] geschreven:

Geachte heer [naam 3] ,In afwachting van de van de zijde van mevrouw [naam 2] te nemen stappen staande gelden, door u gefourneerd[…]
nog op de derdenrekening van Notariaat [bedrijf 4] .
Naar ik van mevrouw [naam 2] heb begrepen wordt er een rekening geopend in Luxemburg op naam van Manhattan- [naam 3] , over welke rekening mevrouw [naam 2] en ondergetekende kunnen beschikken (gezamenlijke bevoegdheid, waar u in een later stadium aan toegevoegd wordt, zodat de tekeningsbevoegdheid bij deze drie personen komt te liggen).
Ik heb maandag a.s. vrijgemaakt om naar Luxemburg te gaan, indien nodig; mogelijk kan één en ander met een machtiging van mijn kant worden afgewikkeld.
[…]
Tenslotte benadruk ik nog maar eens dat ik, zoals u weet, in dezen lijdelijk ben: mijn persoon komt enkel in beeld ter waarborging van de gelden, gestort door casu quo via u en de heer [naam 7] .
3.13.
Op 4 december 2014 heeft [naam 3] per e-mail het volgende aan [gedaagde] geschreven:

Zoals vandaag met en bij u op kantoor besproken met de heer [naam1] , de heer [naam 4] en de heer [naam 5] geef ik u mijn toestemming om de gelden over te maken naar de nieuw geopende notariële derdengeldrekening bij de Regiobank met nummer [rekeningnummer 1] . De deal met TB wordt overgenomen door Castrum Financial Service / de heer [naam 5] / de heer [naam 4] .
Van de heer [naam 5] als directeur van de regiobank ontvang ik nog de bevestiging dat de geopende rekening een notariële derdengeldrekening is.[…]”
3.14.
De heer [naam 5] (hierna: [naam 5] ) was (tevens) bestuurder van de Luxemburgse vennootschap Castum Financial Services S.A. (hierna: Castrum). Ook de heer [naam 4] (hierna: [naam 4] ) was namens Castrum betrokken.
3.15.
Op 5 december 2014 heeft [gedaagde] vanaf een derdengeldrekening op naam van de maatschap een bedrag van € 1.000.000,- overgeboekt naar het door [naam 3] genoemde rekeningnummer bij de Regiobank met nummer [rekeningnummer 1] . Dit bedrag is diezelfde dag teruggestort naar de derdengeldrekening, met de vermelding “
begunstigde komt niet overeen”.
3.16.
Bij e-mail van 8 december 2014 heeft [gedaagde] aan [naam 3] geschreven:

Van de zijde van de heer [naam 5] wordt mij gevraagd om gelden ten behoeve van Manhattan Investments B.V. over te boeken.Ik heb zojuist van de heer [naam 4] een tweetal cheques ontvangen van elk 5.000.000,00 HK dollars als garantie.
Gaarne verneem ik van u of ik tot uitboeking kan overgaan.
3.17.
[naam 3] heeft hier diezelfde dag op geantwoord:

Geachte heer [gedaagde] ,Als vervolg op mijn vorige mail geef ik u aan dat er geen wijziging is in het risico profiel plaatsvindt.De termijn is komen te vervallen.
3.18.
Later die dag om 22:24 uur heeft [naam 3] in navolging op de bovenstaande e-mails nogmaals een e-mail gestuurd aan [gedaagde] , [naam 5] , [naam 4] en [naam1] met de volgende tekst:

Geachte heer [gedaagde] ,Ik heb nog geen bericht van u ontvangen of er een wijziging in het risico profiel plaatsvindt.De cheques moeten incasseerbaar zijn tot een miljoen euro.Mocht u een andere mening toegedaan zijn, dan verneem ik dat graag van u.Ik heb de cheques niet gezien dus ik vertrouw daarom geheel op u
3.19.
Bij aparte e-mail van 22:26 uur diezelfde dag heeft [gedaagde] aan [naam 3] geschreven:

Geachte heer [naam 3] ,Aan mij zijn uitgereikt door de heer [naam 4] in persoon, uitgeschreven in mijn bijzijn, twee (u bekende) cheques ad HKG 5.000.000,00 per stuk.”
3.20.
[gedaagde] heeft op 8 december 2014 een bedrag van € 1.000.000,- van de derdengeldrekening van de maatschap overgemaakt naar de bankrekening van de Regiobank met nummer [rekeningnummer 1] . Deze rekening stond op zijn naam.
3.21.
Vervolgens heeft [gedaagde] op instructie van Manhattan vanaf deze rekening diezelfde dag een bedrag van € 300.000,- overgemaakt naar Glorycoast SGPS SA en een bedrag van € 200.000,- naar Stichting Superfund. Omstreeks 15 december 2014 heeft [gedaagde] wederom op instructie van Manhattan vanaf deze rekening een bedrag van € 300.000,- overgemaakt naar Glorycoast SGPS SA en een bedrag van € 200.000,- naar Stichting Superfund.
3.22.
Bij e-mail van 28 december 2014 heeft [gedaagde] aan [naam 3] en [naam1] de conceptakten toegestuurd van de overeenkomst van geldlening tussen Castrum en Manhattan, een concept depotakte ten behoeve van Manhattan en een concept akte voor het vestigen van een pandrecht aan Castrum op rechten van Manhattan uit een rechtsverhouding tussen haar en een partij genaamd Itau Unibanco Holding S.A. In de concept-geldleningsakte staat onder meer dat Manhattan de geldlening opneemt in vier termijnen, namelijk € 500.000,- op 8 december 2014, € 500.000,- op 15 december 2014, € 1.500.000,- op 16 januari 2015 en € 1.000.000 op 16 februari 2015.
3.23.
Op 14 april 2015 heeft [gedaagde] de akte van geldlening gepasseerd. Hierin stond onder meer:

waarbij bedongen is door schuldeiser en met schuldenaar overeengekomen dat de laatste een eigen inleg pleegt ten bedrage van één miljoen euro (€ 1.000.000,00), middels overboeking naar eenderdenrekeningten name van mij, notaris (in die zin dat deze gelden worden gestortop een rekening ten name van schuldenaar, met mij, notaris, als enig tekeningsbevoegde), welke rekening inmiddels is geopend bij de Regiobank te Gennep[…],
gesteld onder beheer van mij, notaris,afgedekt door een door schuldenaar en schuldeiser onvoorwaardelijk geaccepteerde contragarantie van schuldeiser(door de heer [naam 4] , aan schuldenaar en schuldeiser genoegzaam bekend) door middel van een cheque vanHong Kong dollar (HKD) 10.000.000,00 (zegge: tien miljoen Hong Kong dollar), hetgeen bij de ten tijde van het uitbrengen van de offerte geldende wisselkoers van HKD 1,00= € 0,1053 overeenkomt met de somma van ongeveeréén miljoen drieënvijftig duizend euro (€ 1.053.000,00). Zodra de overeengekomen lening volledig is verstrekt (conform bovenstaand schema op éénendertig januari tweeduizend vijftien) ontvangt de inlegger van schuldeiser voormelde eigen inleg terug en wordt de contragarantiecheque van HKD tien miljoen aan schuldeiser teruggegeven.
De schuldenaar heeft zich jegens de inlegger verbonden aan de laatste een premie ten bedrage vandriehonderdduizend euro (€ 300.000,00)te betalen, boven en naast het bedrag van de inleg adéén miljoen euro (€ 1.000.000,00), weshalve de inlegger alsdan (uiterlijk per één februari tweeduizend vijftien) in totaal ontvangt de somma vanéén miljoen driehonderdduizend euro (€ 1.300.000,00).”[onderstreept door rechtbank]
3.24.
Op 14 april 2015 heeft [gedaagde] een volmacht afgegeven aan [naam1] om de twee cheques van elk HKD 5.000.000,00, die op naam van [gedaagde] stonden, te innen en dit bedrag te storten op de bankrekening bij de Regiobank met nummer [rekeningnummer 1] . [gedaagde 2] heeft deze volmacht gelegaliseerd.
3.25.
Bij brief van 29 december 2015 heeft de gemachtigde van [bedrijf 1] [gedaagde] en [gedaagde 2] aansprakelijk gesteld en gevorderd dat een bedrag van € 1.000.000,- wordt overgemaakt aan [bedrijf 1] , vermeerderd met rente. Daarbij heeft de gemachtigde van [bedrijf 1] geschreven:

Inmiddels is duidelijk dat aan de overeenkomst[doelend op de overeenkomst van geldlening, toevoeging rechtbank]
en de daaraan gelieerde overeenkomsten geen uitvoering is gegeven. E.e.a. is ook in de Quote van deze week beschreven.”
3.26.
[gedaagde] en [gedaagde 2] hebben bij e-mail van 8 januari 2016 iedere aansprakelijkheid van de hand gewezen en onder meer gewezen op de schadebeperkingsplicht van [bedrijf 1] .
3.27.
Zowel [naam 3] als [naam1] hebben op 14 november 2017 bij de Kamer voor het Notariaat in het ressort Arnhem -Leeuwarden (hierna: de Kamer) klachten ingediend tegen (onder meer) de handelwijze van [gedaagde] en [gedaagde 2] bij de financieringsconstructie met Castrum.
3.28.
De Kamer heeft bij beslissing van 10 oktober 2018 een groot deel van de klachten jegens [gedaagde] gegrond verklaard. Onder meer heeft zij [gedaagde] verweten dat hij geen schriftelijke depotovereenkomst heeft opgesteld met betrekking tot de gelden van [bedrijf 1] op de derdengeldrekening. Ook had, uitgaande van de geldleningsakte van 14 april 2015 de rekening bij de Regiobank op naam van Manhattan moeten staan, met [gedaagde] als enige tekenbevoegde, en niet op naam van [gedaagde] . De Kamer heeft [gedaagde] verder verweten dat in de akte die hij op 14 april 2015 heeft gepasseerd, feitelijke onjuistheden stonden. Verder heeft de Kamer geoordeeld dat niet eenduidig kan worden vastgesteld welke afspraken partijen hebben gemaakt met betrekking tot de controle van de cheques, maar dat [gedaagde] in elk geval aan partijen had moeten mededelen dat hij de cheques niet had gecontroleerd. Ook had [gedaagde] volgens de Kamer geen cheques mogen accepteren die op zijn naam stonden (en niet op die van [bedrijf 1] , omwille van wie de zekerheid was bedoeld). De Kamer heeft de klacht van [bedrijf 1] dat het geldbedrag is overgeboekt zonder dat de onderliggende geldleningsovereenkomst definitief was, ongegrond verklaard omdat [naam 3] zelf toestemming heeft gegeven voor het overboeken van de gelden. Ook heeft [naam 3] volgens de Kamer volledige wetenschap gehad van - en instemming gegeven voor - de volmacht voor het innen van de cheques door [naam1] , zodat hieromtrent aan [gedaagde] volgens de Kamer geen verwijt valt te maken.
3.29.
De Kamer heeft de klacht jegens [gedaagde 2] ongegrond verklaard. Het Gerechtshof Amsterdam heeft op 2 maart 2020 in reactie op het beroep van [naam1] tegen de ongegrondverklaring van zijn (gelijke) klacht, de klacht alsnog gegrond bevonden en geoordeeld dat [gedaagde 2] nadere vragen had moeten stellen en terughoudendheid had moeten betrachten bij het legaliseren van de handtekening van [gedaagde] , omdat het ging om een ongebruikelijke transactie waarbij voor een op het eerste gezicht aanzienlijk bedrag cheques in ongebruikelijke valuta zouden worden geïnd ten behoeve van een notaris in privé.
3.30.
Op 31 oktober 2022 heeft [bedrijf 1] [gedaagde 3] als ambtsopvolger van de derdengeldrekening van de maatschap aangesproken tot betaling van € 1.000.000,-. Bij brief van 18 november 2022 heeft [gedaagde 3] aan [bedrijf 1] geantwoord dat hij geen gelden voor haar op de derdengeldrekening houdt. Ook heeft [gedaagde 3] aansprakelijkheid van de hand gewezen.

4.Het geschil in de hoofdzaak

4.1.
[bedrijf 1] vordert - samengevat - bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, dat de rechtbank
primair
I voor recht verklaart dat [bedrijf 1] rechthebbende is op het saldo van de derdengeldrekening van de maatschap met bankrekeningnummer [rekeningnummer 2] en dat haar aandeel in dit vorderingsrecht € 1.000.000,- bedraagt, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 december 2014 tot aan de dag van algehele voldoening;
II voor recht verklaart dat [bedrijf 1] in het geval voornoemde derdengeldrekening niet meer bestaat, rechthebbende is op het saldo van de huidige, dan wel opvolgende derdengeldrekening van het kantoor van notaris [gedaagde 3] , en dat haar aandeel in dit vorderingsrecht € 1.000.000,- bedraagt, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 december 2014 tot aan de dag van algehele voldoening;
III [gedaagde 3] , in zijn rol als notaris en beheerder van voormelde derdengeldrekening, veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 1.000.000,- van de derdengeldrekening aan [bedrijf 1] , vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 december 2014 tot aan de dag van algehele voldoening;
IV voor het geval de rechtbank de vordering onder I, II en III afwijst, voor recht verklaart dat [gedaagde] , [gedaagde 2] , [bedrijf 2] en [bedrijf 3] B.V. hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade die [bedrijf 1] heeft geleden en hen hoofdelijk veroordeelt tot betaling aan [bedrijf 1] van een bedrag van € 1.000.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 december 2014 tot en met de dag van algehele voldoening, en vermeerderd met buitengerechtelijke kosten ad € 6.775,-;
V voor het geval de rechtbank de vordering onder I en II, of II en III toewijst, maar [bedrijf 1] niet binnen twee maanden na het vonnis in dezen het bedrag van € 1.000.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 december 2014 tot de dag van algehele voldoening heeft ontvangen, voor recht verklaart dat [gedaagde] , [gedaagde 2] , [bedrijf 2] en [bedrijf 3] B.V. alsdan hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade die [bedrijf 1] heeft geleden en [gedaagde] , [gedaagde 2] , [bedrijf 2] en [bedrijf 3] B.V. hoofdelijk veroordeelt tot betaling aan [bedrijf 1] van een bedrag van € 1.000.000,- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 december 2014 tot en met de dag van algehele voldoening, en vermeerderd met de buitengerechtelijke kosten af € 6.775,-;
subsidiair
I voor recht verklaart dat [gedaagde] , [gedaagde 2] , [bedrijf 2] en [bedrijf 3] B.V. hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade die [bedrijf 1] heeft geleden,
II [gedaagde] , [gedaagde 2] , [bedrijf 2] en [bedrijf 3] B.V. hoofdelijk veroordeelt tot betaling aan [bedrijf 1] van een bedrag van € 1.000.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 december 2014 tot de dag van algehele voldoening en vermeerderd met de buitengerechtelijke kosten ad € 6.775,-;
in alle gevallen,
III gedaagden veroordeelt in de kosten van deze procedure, en in de nakosten van € 131,- zonder betekening en € 199,- in geval van betekening, laatstbedoeld bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente indien en voor zover gedaagden dit bedrag niet binnen twee weken, althans binnen (de wettelijk vereiste termijn van) twee dagen, althans binnen een door de rechtbank redelijk geachte termijn na betekening van het te wijzen vonnis heeft voldaan.
4.2.
[gedaagde] en [bedrijf 2] voeren verweer. Zij concluderen tot niet-ontvankelijkheid van [bedrijf 1] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [bedrijf 1] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [bedrijf 1] in de kosten van deze procedure, vermeerderd met de nakosten en de wettelijke rente wanneer niet binnen veertien dagen aan het vonnis is voldaan.
4.3.
[gedaagde 2] voert eveneens verweer. Hij concludeert tot nietigverklaring van de dagvaarding, dan wel tot niet-ontvankelijkheid van [bedrijf 1] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [bedrijf 1] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [bedrijf 1] in de kosten van deze procedure, vermeerderd met de nakosten.
4.4.
[gedaagde 3] voert eveneens verweer. Hij concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [bedrijf 1] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [bedrijf 1] in de kosten van deze procedure, vermeerderd met de nakosten en de wettelijke rente wanneer niet binnen veertien dagen aan het vonnis is voldaan.
4.5.
Op de stellingen en verweren van partijen wordt, voor zover nodig, bij de beoordeling in de hoofdzaak nader ingegaan.

5.Het geschil in de vrijwaringszaak

5.1.
[gedaagde 2] vordert - samengevat - bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] , zo mogelijk gelijktijdig met het te wijzen vonnis in de hoofdzaak te veroordelen om binnen vijf dagen na dagtekening van het vonnis in de hoofdzaak, aan [gedaagde 2] te betalen hetgeen waartoe [gedaagde 2] in de hoofdzaak is veroordeeld om aan [bedrijf 1] te betalen, met veroordeling in de kosten in deze vrijwaring, te vermeerderen met de nakosten.
5.2.
[gedaagde] heeft zich primair tegen de vordering verweerd en geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van [gedaagde 2] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [gedaagde 2] in de kosten van de procedure, te vermeerderen met de nakosten en de wettelijke rente wanneer niet binnen veertien dagen aan het vonnis is voldaan. Subsidiair, indien en voor zover [gedaagde] eveneens hoofdelijk is veroordeeld tot betaling van een bedrag waartoe [gedaagde 2] is veroordeeld, heeft [gedaagde] de rechtbank verzocht de vordering van [gedaagde 2] toe te wijzen.

6.De beoordeling in de hoofdzaak

6.1.
[bedrijf 1] heeft de vordering jegens [bedrijf 3] B.V. voorafgaand aan het vonnis ingetrokken en [bedrijf 3] B.V. is in de procedure niet verschenen, zodat de rechtbank hieronder enkel de vordering jegens de overige gedaagden zal beoordelen.
6.2.
De rechtbank stelt in de eerste plaats vast dat uit de onbetwiste stellingen van partijen volgt dat [bedrijf 1] en Manhattan een financieringsconstructie zijn aangegaan. Het achterliggende idee van deze constructie was dat [bedrijf 1] een bedrag van € 1.000.000,- ter beschikking zou stellen aan Manhattan, zodat een derde partij (aanvankelijk Stichting TB, later Castrum) vervolgens een groter bedrag aan Manhattan zou uitlenen. [bedrijf 1] zou vervolgens bovenop zijn inleg een rendement van € 300.000,- van Manhattan ontvangen. [bedrijf 1] heeft -onbetwist- gesteld dat hij zijn inleg van € 1.000.000,- niet van Manhattan terug heeft ontvangen en dat hij ook geen rendement heeft ontvangen. Ook heeft [bedrijf 1] -onbetwist- gesteld dat de cheques geen dekking bleken te bieden. De hoofdzaak draait om de vraag of [gedaagde] en de overige gedaagden hiervoor aansprakelijk zijn.
Primaire vordering
Aanspraak op de derdengeldrekening
6.3.
[bedrijf 1] maakt primair aanspraak op het saldo op de (opvolgende) derdengeldrekening van de maatschap . Daartoe heeft zij gesteld dat [gedaagde] de door haar gestorte € 1.000.000,- (hierna ook: het geldbedrag) vanaf de derdengeldrekening heeft overgeboekt in strijd met de voorwaarden die [naam 3] hiervoor heeft gesteld. [bedrijf 1] verbindt hieraan primair het rechtsgevolg dat het geldbedrag moet worden geacht de derdengeldrekening nooit te hebben verlaten. [gedaagde 3] zou dit bedrag als opvolgend beheerder van de derdengeldrekening aan haar moeten voldoen. Wanneer het geldbedrag niet meer op de derdengeldrekening zou blijken te staan maar [bedrijf 1] nog wel een vordering heeft, zou sprake zijn van een negatieve bewaringspositie op de derdengeldrekening waarvoor [bedrijf 1] een beroep hoopt te kunnen doen op het Kwaliteitsfonds Notariaat. Voor het geval dit niet mogelijk is, is [bedrijf 1] van mening dat [gedaagde] , [bedrijf 2] en [gedaagde 2] aansprakelijk zijn voor de door haar geleden schade.
6.4.
[gedaagde 3] heeft betwist dat [bedrijf 1] een vordering op de derdengeldrekening heeft. Daartoe heeft hij aangevoerd dat het geldbedrag in december 2014 in opdracht van [bedrijf 1] van de rekening is afgeboekt. [bedrijf 1] heeft daarom geen aanspraak meer op de derdengeldrekening. [gedaagde 3] heeft zich onder meer beroepen op de afwijzing van de klacht door de Kamer omtrent het overboeken van het geld zonder onderliggende overeenkomst, omdat [naam 3]
“zelf uitdrukkelijk toestemming heeft gegeven voor de gedane overboekingen”. Subsidiair, voor zover er wel sprake zou zijn van een tekort op de derdengeldrekening, is [gedaagde 3] van mening dat hij niet gehouden is dat tekort aan te vullen omdat hem van dat tekort geen verwijt valt te maken.
6.5.
De rechtbank oordeelt als volgt. [naam 3] heeft op 4 december 2014 per e-mail aan [gedaagde] toestemming gegeven om het geldbedrag over te maken naar een specifiek rekeningnummer bij de Regiobank. [gedaagde] heeft het geldbedrag op 5 december 2014 naar dit rekeningnummer overgemaakt. Uit de stellingen van partijen maakt de rechtbank op dat dit bedrag vervolgens is teruggestort wegens een fout in de tenaamstelling van de rekening. [naam 3] heeft hierop in zijn e-mails van 8 december 2014 desgevraagd opnieuw toestemming aan [gedaagde] gegeven voor het overboeken van het geldbedrag vanaf de derdengeldrekening. [gedaagde] heeft het geldbedrag vervolgens (opnieuw) overgeboekt vanaf de derdengeldrekening naar hetzelfde rekeningnummer bij de Regiobank.
Uit de betalingsoverzichten van de derdengeldrekening die door [gedaagde 3] zijn overgelegd blijkt dat het geldbedrag de derdengeldrekening op 8 december 2014 heeft verlaten naar het door [naam 3] genoemde rekeningnummer bij de Regiobank.
6.6.
[bedrijf 1] heeft gesteld dat bij het overboeken niet is voldaan aan de door haar gestelde voorwaarden, waardoor zij (nog steeds) een vorderingsrecht heeft op de derdengeldrekening. [gedaagde 3] heeft dit betwist. De rechtbank overweegt dat wanneer [gedaagde] het geldbedrag zou hebben overgeboekt in strijd met de door [bedrijf 1] gestelde voorwaarden, dat mogelijk zou kunnen leiden tot een aanspraak van [bedrijf 1] op het saldo van de derdengeldrekening. Echter, de rechtbank is van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat [bedrijf 1] de door hem genoemde voorwaarden heeft verbonden aan zijn opdracht tot overboeking. De rechtbank verwijst hiervoor naar hetgeen hierna in dit vonnis wordt overwogen. Dit betekent dat het geldbedrag op 8 december 2014 in opdracht van [bedrijf 1] vanaf de derdengeldrekening is overgeboekt.
6.7.
Uit het bovenstaande volgt dat [bedrijf 1] geen aanspraak meer heeft op het saldo de derdengeldrekening. Dit betekent ook dat zich geen tekort in het saldo van de derdengeldrekening voordoet en dat er geen verplichting voor [gedaagde 3] als opvolgend notaris bestaat om dit tekort aan te zuiveren. De rechtbank zal dan ook de vorderingen van [bedrijf 1] op de derdengeldrekening en op [gedaagde 3] zoals vermeld onder I, II en III van de dagvaarding van [bedrijf 1] afwijzen.
6.8.
Ervan uitgaande dat [bedrijf 1] haar vordering als bedoeld onder IV zo heeft bedoeld dat [gedaagde] , [bedrijf 2] en [gedaagde 2] aansprakelijk zijn voor de schade die [bedrijf 1] lijdt als gevolg van het niet (kunnen) voldoen aan de vordering op de derdengeldrekening zal de rechtbank dit ook op grond van het bovenstaande afwijzen. Voor zover [bedrijf 1] dit onderdeel baseert op de aansprakelijkheid van gedaagden wegens een tekortkoming of onrechtmatige daad, komt dit overeen met haar subsidiaire vordering en zal dit hierna worden beoordeeld.
Subsidiaire vordering
6.9.
De rechtbank komt daarmee toe aan de subsidiaire vordering van [bedrijf 1] . [bedrijf 1] vordert subsidiair een verklaring voor recht dat [gedaagde] , [bedrijf 2] en [gedaagde 2] hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade van € 1.000.000,- die [bedrijf 1] heeft geleden. Daarnaast vordert zij van [gedaagde] , [bedrijf 2] en [gedaagde 2] hoofdelijk betaling van dit bedrag. De rechtbank zal hieronder eerst de vordering van [bedrijf 1] jegens [gedaagde] bespreken.
Aansprakelijkheid [gedaagde]
6.10.
[bedrijf 1] stelt dat [gedaagde] is tekortgeschoten in de op hem rustende verplichtingen als notaris, dan wel dat hij onrechtmatig heeft gehandeld. Concreet verwijt [naam 3] dat hij onzorgvuldig heeft gehandeld omdat hij het geldbedrag heeft overgemaakt vanaf de derdengeldrekening van de maatschap terwijl niet is voldaan aan twee voorwaarden die [bedrijf 1] hierbij heeft gesteld, namelijk (1) dat sprake zou zijn van overboeking naar een derdengeldrekening op naam van Manhattan en (2) dat er een deugdelijke zekerheid zou zijn in de vorm van op naam van [bedrijf 1] gestelde, gedekte cheques. Ook heeft [bedrijf 1] verweten dat hij geen depotovereenkomst heeft opgesteld met betrekking tot het geldbedrag op de derdengeldrekening. [bedrijf 1] heeft gesteld dat hij door deze handelwijze van [gedaagde] € 1.000.000,- schade heeft geleden.
6.11.
[gedaagde] heeft betwist dat hij onzorgvuldig heeft gehandeld, of heeft gehandeld in strijd met de afspraken. Hij stelt dat [naam 3] , [naam1] en [naam 5] onderling de beoogde financieringsconstructie hebben vormgegeven en dat hij daarvan slechts de uitvoerder was. [gedaagde] stelt het geldbedrag in opdracht van [naam 3] en [naam1] vanaf de derdengeldrekening van de maatschap te hebben overgeboekt. [gedaagde] betwist dat [bedrijf 1] als voorwaarde heeft gesteld dat het geldbedrag naar een derdengeldrekening moest worden gestort. Verder betwist [gedaagde] niet dat hij de dekking van de ontvangen cheques niet heeft gecontroleerd, maar hij stelt dat dit niet tot zijn verplichting behoorde.
Voor zover hij wel tekortgeschoten is in de uitvoering van zijn opdracht, betwist [gedaagde] dat [bedrijf 1] hierdoor de gestelde schade van € 1.000.000,- zou hebben geleden. Daartoe voert [gedaagde] aan dat de schade ook zonder zijn handelwijze zou zijn ontstaan. Verder heeft [gedaagde] nog aangevoerd dat de schade niet aan hem, maar aan [bedrijf 1] toe te rekenen valt en dat sprake is van eigen schuld van [bedrijf 1] . Daarnaast stelt [gedaagde] dat [bedrijf 1] zijn schade had moeten beperken door Manhattan en Castrum aan te spreken, omdat zij het geld hebben kwijtgemaakt en niet hebben terugbetaald. Dit heeft [bedrijf 1] echter niet gedaan. Tenslotte heeft [gedaagde] gesteld dat [bedrijf 1] te lang heeft gewacht met het entameren van de onderhavige procedure, waardoor hij in zijn verdediging is geschaad.
6.12.
De rechtbank oordeelt als volgt. Uit de stellingen van [bedrijf 1] volgt niet duidelijk of zij van mening is dat een overeenkomst van opdracht is gesloten met de maatschap of met [gedaagde] als individuele notaris. In beide gevallen rustte op [gedaagde] als notaris de verplichting om bij zijn werkzaamheden voor [bedrijf 1] uit te handelen als redelijk handelend en redelijk bekwaam notaris [3] . De zorgplicht van de notaris is algemeen verwoord in artikel 17 van de Wet op het Notarisambt. De inhoud van de zorgplicht hangt mede af van de inhoud van de aan de notaris gegeven opdracht en van de maatschappelijke achtergrond van de partijen die zich tot hem hebben gewend en van die kennis waarvan mag worden verondersteld dat partijen die bezitten [4] . Wanneer de zorgplicht is geschonden, zou dit een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst kunnen opleveren, of een onrechtmatige daad op grond waarvan een verplichting kan bestaan om schade te vergoeden. Daarvoor is vereist dat er een causaal verband bestaat tussen de tekortkoming/ het onrechtmatig handelen en de schade. Dit houdt onder meer in dat de schade zonder de tekortkoming niet zou zijn ontstaan.
6.13.
Voor zover door de Kamer met betrekking tot de in deze procedure door [bedrijf 1] gestelde tekortkomingen is geoordeeld dat [gedaagde] heeft gehandeld in strijd met de voor een notaris geldende normen en regels, betekent dit op grond van vaste rechtspraak niet zonder meer dat [gedaagde] ook civielrechtelijk aansprakelijk is [5] . Echter, indien de rechtbank afwijkt van het oordeel van de kamer, zal zij dat hieronder motiveren.
6.14.
De rechtbank zal hieronder per concreet door [bedrijf 1] gemaakt verwijt beoordelen of dit tot aansprakelijkheid van [gedaagde] voor de schade kan leiden.
Verwijt: [gedaagde] heeft het geld niet overgeboekt naar een derdengeldrekening op naam van Manhattan
6.15.
[bedrijf 1] heeft in de eerste plaats aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat [gedaagde] het geldbedrag in strijd met de afspraken van de derdengeldrekening heeft overgeboekt naar een rekening die geen derdengeldrekening was en die niet op naam van Manhattan stond. De rechtbank is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat [gedaagde] in strijd met de afspraken heeft gehandeld door het geldbedrag over te boeken naar het rekeningnummer bij de Regiobank en dat hij daarom op die grond niet aansprakelijk is. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
6.16.
[gedaagde] heeft betwist dat [bedrijf 1] als voorwaarde voor de overboeking heeft gesteld dat het geld op een derdengeldrekening moest worden gestort. [bedrijf 1] beroept zich in dit kader op de correspondentie, waar dit uit zou volgen. De rechtbank is echter van oordeel dat uit de correspondentie tussen partijen onvoldoende blijkt dat een voorwaarde voor overboeking was dat het geldbedrag naar een derdengeldrekening zou moeten gaan. De rechtbank overweegt in dit kader het volgende.
6.17.
[bedrijf 1] had het geldbedrag al op 14 en 15 oktober 2014 gestort op de derdengeldrekening van de maatschap . [naam 3] heeft vervolgens op 20 oktober 2014 een “inleg agreement” aan [gedaagde] en [naam1] toegezonden waarin de voorwaarden voor de inleg van het geldbedrag zijn vastgelegd. Hierin is omschreven dat [gedaagde] het geldbedrag vanaf de derdengeldrekening zou overmaken naar een Nederlands rekeningnummer, opgericht door Stichting TB, en dat [naam 3] samen met [gedaagde] en een vertegenwoordiger van Stichting TB gevolmachtigd is om te beschikken over die rekening. Van een derdengeldrekening of een zekerheid wordt in deze “inleg agreement” niet gesproken.
6.18.
Op enig moment is nadien besloten dat de financiering via Stichting TB geen doorgang zou vinden. Ook uit de berichten die [naam 3] daarna aan [gedaagde] heeft verstuurd, valt naar het oordeel van de rechtbank niet af te leiden dat het overmaken van de derdengeldrekening van de maatschap naar een andere derdengeldrekening een vereiste was. Daarbij overweegt de rechtbank in de eerste plaats dat de door partijen overgelegde e-mails naar haar oordeel niet op elkaar aansluiten en vooral veel vragen oproepen omdat zij verwijzen naar gesprekken die kennelijk op de achtergrond tussen partijen hebben plaatsgevonden. Zo wordt er in een e-mail van [gedaagde] aan [naam 3] en [naam1] van november 2014 gesproken over het overmaken van het geldbedrag naar een Luxemburgse bankrekening op naam van Manhattan- [naam 3] , waarvan [gedaagde] en [naam 2] tekeningsbevoegd zouden zijn. Vervolgens heeft [naam 3] echter op 4 december 2014, na een gesprek tussen [naam 3] , [naam1] , [naam 5] , [naam 4] en [gedaagde] geschreven dat de deal met Stichting TB zou worden overgenomen door Castrum en heeft hij [gedaagde] verzocht het geldbedrag over te maken naar een specifiek bankrekeningnummer bij de Regiobank. Daarbij heeft [naam 3] vermeld hij “
Van de heer [naam 5] als directeur van de regiobank”nog de bevestiging zou ontvangen dat de geopende rekening een notariële derdengeldrekening is. Of [naam 5] hierover aan [naam 3] op enig moment nog duidelijkheid heeft verschaft, is niet gesteld of gebleken. Hoewel in deze e-mail is gesproken overeen derdengeldrekening, volgt hieruit naar het oordeel van de rechtbank nog niet dat dit voor [naam 3] een voorwaarde voor overboeking was. Met [gedaagde] is de rechtbank van oordeel dat uit deze e-mail in elk geval geen opdracht aan [gedaagde] kan worden afgeleid om iets te controleren, noch een voorwaarde aan hem om het geld uitsluitend naar een derdenrekening over te boeken.
6.19.
Op 5 december 2014 heeft [gedaagde] vervolgens het geldbedrag overgeboekt, waarna het terug is gestort wegens een fout in de tenaamstelling van de rekening. Uit de stellingen van partijen volgt niet wat er tussen 5 en 8 december 2014 precies is veranderd aan de tenaamstelling van de rekening, wie hiervoor heeft gezorgd en wat hierover is gecommuniceerd. Wel blijkt dat [gedaagde] het geldbedrag op 8 december 2014 met toestemming van [bedrijf 1] vanaf de derdengeldrekening van de maatschap heeft overgemaakt naar het door [bedrijf 1] genoemde rekeningnummer bij de Regiobank. Deze rekening stond op dat moment op naam van [gedaagde] . Vervolgens heeft [gedaagde] -naar eigen zeggen in overleg met [naam1] - het geldbedrag op 8 en 15 december 2014 vanaf deze rekening overgemaakt naar rekeningen ten behoeve van Manhattan.
6.20.
[bedrijf 1] heeft tenslotte ter onderbouwing van de door haar gestelde afspraken een beroep gedaan op de tekst van de akte van geldlening tussen Manhattan en Castrum die op 14 april 2015 door [gedaagde] is gepasseerd. In deze akte staat vermeld: “
middels overboeking naar eenderdenrekeningten name van mij, notaris (in die zin dat deze gelden worden gestortop een rekening ten name van schuldenaar, met mij, notaris, als enig tekeningsbevoegde), welke rekening inmiddels is geopend bij de Regiobank te Gennep”.
[gedaagde] heeft betwist dat uit deze akte blijkt dat de afspraak was dat het geld zou worden overgemaakt naar een derdengeldrekening, omdat de hierin vervatte afspraken niet eenduidig zijn. Een bankrekening kan volgens hem niet én een notariële derdengeldrekening betreffen én op naam van Manhattan staan (met [gedaagde] als tekenbevoegde). [bedrijf 1] heeft dit niet weersproken. De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde] in deze stelling moet worden gevolgd. Omdat de tekst van de akte niet eenduidig is, en deze akte bovendien pas achteraf is opgesteld en gepasseerd, kan hieruit niet worden afgeleid dat [bedrijf 1] als uitdrukkelijke voorwaarde heeft gesteld dat het geld moest worden overgeboekt naar een derdengeldrekening.
6.21.
Naast het feit dat uit de vastgestelde feiten en de overgelegde correspondentie naar het oordeel van de rechtbank niet is gebleken van een uitdrukkelijke voorwaarde van [bedrijf 1] , is de rechtbank bovendien van oordeel dat ook uit de inhoud van de gegeven opdracht een dergelijke voorwaarde niet af te leiden valt. [gedaagde] heeft in dit kader aangevoerd dat het voor de beoogde financieringsconstructie geen vereiste was dat het geld op een derdengeldrekening zou worden gestort en dat dit ook niet logisch zou zijn omdat Manhattan dan niet over het geld zou kunnen beschikken. Bovendien stond het geld al op de derdengeldrekening van de maatschap , zodat een overboeking naar een andere derdengeldrekening geen toegevoegde waarde zou hebben. Ten slotte heeft [gedaagde] aangevoerd dat het overboeken naar een derdengeldrekening niet tot meer zekerheid voor [bedrijf 1] zou hebben geleid, omdat het geld hoe dan ook ter beschikking van Manhattan moest komen. [naam 3] heeft naar het oordeel van de rechtbank, gelet op deze stelling, onvoldoende onderbouwd wat precies het nut van een derdengeldrekening zou zijn voor de beoogde constructie en waarom het ontbreken van een overboeking naar een dergelijke rekening tot schade zou hebben geleid.
6.22.
Voor zover [bedrijf 1] [gedaagde] verwijt dat het rekeningnummer niet op naam van Manhattan, maar op zijn eigen naam stond, wijst de rechtbank dit standpunt af. Immers, [gedaagde] heeft dit betwist en ook dit volgt niet eenduidig uit voornoemde correspondentie. Partijen zijn het er bovendien over eens dat de achterliggende gedachte van de constructie was dat het geldbedrag ter beschikking van Manhattan zou komen, hetgeen ook is gebeurd. Tussen partijen staat niet ter discussie dat [gedaagde] het geld binnen enkele dagen na het overboeken naar Manhattan heeft overgemaakt. Dit heeft [bedrijf 1] in de onderhavige procedure ook verder niet -althans naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende duidelijk- aan [gedaagde] verweten. Ook staat niet ter discussie dat [gedaagde] en [bedrijf 1] de beschikking over het geldbedrag juist door het overboeken naar Manhattan hebben verloren. De rechtbank is daarom van oordeel dat het verwijt van [bedrijf 1] dat [gedaagde] het geld niet (direct) heeft overgemaakt naar een rekening op naam van Manhattan, zonder verdere onderbouwing niet kan leiden tot zijn aansprakelijkheid voor de schade.
6.23.
Kortom, de rechtbank concludeert dat niet kan worden vastgesteld dat [bedrijf 1] aan [gedaagde] de voorwaarde heeft gesteld dat het geld uitsluitend naar een derdengeldrekening mocht worden overgeboekt. Ook is [gedaagde] niet aansprakelijk voor het feit dat hij het geld heeft overgeboekt naar een rekening die op zijn eigen naam stond in plaats van op naam van Manhattan. De rechtbank zal de vordering van [naam 3] dat [gedaagde] op grond hiervan aansprakelijk is voor de door hem gestelde schade, daarom afwijzen.
6.24.
De rechtbank wijkt met dit oordeel niet af van het oordeel van de Kamer over dit onderwerp. De Kamer heeft [gedaagde] niet verweten dat hij het geldbedrag heeft overgeboekt zonder dat daar een definitieve geldleningsakte aan ten grondslag lag, omdat zij heeft geoordeeld dat dit in nadrukkelijke opdracht van [bedrijf 1] is gebeurd. De Kamer heeft wel overwogen dat de rekening waarnaar het geld werd overgeboekt, volgens de uiteindelijke akte een derdengeldrekening op naam van Manhattan had moeten zijn, met [gedaagde] als enig tekeningsbevoegde. Echter, de rechtbank interpreteert het oordeel van de Kamer zo dat zij [gedaagde] met name heeft verweten dat hij de kwalificatie en tenaamstelling van de rekening niet heeft gecontroleerd, [bedrijf 1] hierover niet heeft geïnformeerd en de tenaamstelling niet juist in de akte heeft vermeld. Dit betreffen andere verwijten dan de verwijten die [bedrijf 1] [gedaagde] in de onderhavige procedure heeft gemaakt.
Verwijt: cheques op naam [gedaagde] en niet gecontroleerd
6.25.
[bedrijf 1] heeft verder aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat [gedaagde] de cheques op eigen naam heeft uitgeschreven in plaats van op naam van [bedrijf 1] , dat de cheques niet incasseerbaar waren en dat [gedaagde] de tegenrekening niet gecontroleerd heeft. [bedrijf 1] stelt dat het niet meer dan logisch is dat een financier zekerheid vraagt van zijn inleg en dat ook uit zijn e-mails aan [gedaagde] blijkt dat dit voor hem een uitdrukkelijke voorwaarde was voor het overboeken van het geldbedrag naar Manhattan.
6.26.
[gedaagde] heeft niet betwist dat hij niet heeft gecontroleerd of de cheques gedekt waren. Hij betwist wel dat de cheques een voorwaarde waren voor het overboeken van het geldbedrag. Ook betwist hij dat op hem als notaris de verplichting rustte om de cheques te controleren. Bovendien was dit volgens hem binnen het gegeven tijdsbestek niet mogelijk, omdat het een bank in Hong Kong betrof, die omstreeks 15:30 uur niet meer bereikbaar was. [naam 3] zou dit als oud-notaris moeten hebben geweten en onmogelijk van hem hebben kunnen verwachten om te controleren. Ten slotte voert [gedaagde] aan dat niet is afgesproken dat de cheques op naam van [bedrijf 1] zouden komen en dat dit ook onlogisch zou zijn omdat [bedrijf 1] de cheques dan te allen tijde zou kunnen verzilveren, ook wanneer Manhattan de overeenkomst zou nakomen. Het was volgens [gedaagde] daarom juist logisch dat de cheques op zijn naam zouden komen als onafhankelijke derde.
6.27.
De rechtbank oordeelt als volgt. Het is aan [bedrijf 1] om zijn stelling te onderbouwen dat op zijn naam gestelde en door [gedaagde] gecontroleerde cheques een voorwaarde vormden voor zijn toestemming tot overboeking van het geldbedrag, nu [gedaagde] dit gemotiveerd heeft betwist. Naar het oordeel van de rechtbank is [bedrijf 1] niet in deze onderbouwing geslaagd. Ook hier moet aansprakelijkheid van [gedaagde] worden afgewezen omdat niet kan worden vastgesteld dat [bedrijf 1] met [gedaagde] zou hebben afgesproken dat hij de dekking van de cheques zou controleren. Daarbij overweegt de rechtbank het volgende.
6.28.
Uit de stellingen van partijen en de overgelegde stukken volgt niet dat eerder tussen partijen is gesproken over cheques of zekerheid in het kader van de financieringsconstructie dan op 8 december 2014. Op die dag heeft [gedaagde] bezoek gehad van de heer [naam 4] . Tijdens dit bezoek heeft [naam 4] namens Castrum twee cheques op naam van [gedaagde] uitgeschreven van elk KHD 5.000.000,-. In dat kader is opmerkelijk dat [naam 3] al op
4 december 2014 toestemming had gegeven voor overboeking van het geldbedrag, waar [gedaagde] op 5 december 2014 ook uitvoering aan had gegeven, ware het niet dat dit bedrag werd teruggestort.
[gedaagde] heeft daarnaast onbetwist gesteld dat in de “inleg agreement” ten behoeve van het eerdere financieringsplan via Stichting TB, geen voorwaarde van zekerheid in de vorm van cheques was opgenomen. Op 4 december 2014 heeft [naam 3] aan [gedaagde] verklaard dat deze constructie door Castrum zou worden voortgezet. Daarbij heeft hij geen melding gemaakt van een extra bedongen garantie in de vorm van cheques.
6.29.
Nadat [gedaagde] de cheques op 8 december 2014 van [naam 4] had ontvangen, heeft hij hiervan melding gemaakt aan [naam 3] en gevraagd of hij het geldbedrag kon overboeken. Vervolgens heeft [naam 3] volgens de tekst van zijn e-mail van 8 december 2014 toestemming gegeven voor overboeking van het geldbedrag en aanvankelijk zelf vastgesteld dat geen wijziging plaatsvond van het “risicoprofiel”. Enkele uren daarna heeft [naam 3] echter alsnog aan [gedaagde] voorgelegd om een uitspraak te doen over het risicoprofiel, stellende dat hij de cheques zelf niet heeft gezien en dat hij geheel vertrouwde op [gedaagde] . [gedaagde] heeft in antwoord hierop slechts feitelijk bevestigd dat de heer [naam 4] aan hem twee cheques had uitgereikt van elk KHD 5.000.000,-. Uit de enkele tekst van deze e-mails kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden afgeleid dat [naam 3] van [gedaagde] verwachtte dat hij de tegenrekening zou controleren en zou nagaan of daar voldoende saldo op stond. Daarbij overweegt de rechtbank dat de cheques in een (voor alle partijen) ongebruikelijke munteenheid zijn gesteld met een kennelijke tegenrekening in Hong Kong en dat [naam 3] als oud-notaris alleen al op grond daarvan moet hebben geweten dat [gedaagde] , zelfs indien dat wel tot zijn opdracht zou hebben behoord, niet nog diezelfde middag een inhoudelijke uitspraak zou hebben kunnen doen over het risicoprofiel. Kortom, op grond van het bovenstaande deelt de rechtbank het oordeel van de Kamer dat niet eenduidig is wat partijen hebben afgesproken omtrent het controleren van de dekking van de cheques.
6.30.
[bedrijf 1] heeft [gedaagde] verder verweten dat hij de cheques op eigen naam heeft geaccepteerd. Ook de Kamer heeft geoordeeld dat [gedaagde] dit niet had mogen doen. In algemene zin geldt dat een notaris dergelijke cheques niet op eigen naam laat stellen. In zoverre deelt de rechtbank het oordeel van de kamer. In het onderhavige geval echter, is van onrechtmatigheid jegens [bedrijf 1] niet gebleken gelet op het volgende. [gedaagde] heeft onderbouwd waarom het, gelet op de beoogde constructie niet logisch zou zijn dat de cheques op naam van [bedrijf 1] zouden zijn gesteld. [bedrijf 1] heeft dit naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende weerlegd. Ook is naar het oordeel van de rechtbank nergens gebleken van een concrete afspraak dat de cheques op naam van [bedrijf 1] zouden worden gesteld. [naam 3] was niet aanwezig bij het uitschrijven van de cheques, heeft deze niet gecontroleerd en heeft hiernaar bij [gedaagde] ook niet gevraagd, hetgeen wel voor de hand zou hebben gelegen wanneer [naam 3] de cheques op eigen naam verwachtte. Ook weegt de rechtbank mee dat in de klachtprocedure is overwogen dat [gedaagde] op eerste verzoek van [bedrijf 1] een volmacht heeft verstrekt aan [naam1] om de cheques te innen. Gesteld noch gebleken is dat [gedaagde] door het accepteren van de cheques op zijn naam in zijn eigen belang heeft gehandeld. In elk geval is naar het oordeel van de rechtbank niet komen vast te staan dat [gedaagde] hiermee in strijd met de afspraken of onrechtmatig heeft gehandeld.
6.31.
De conclusie van dit onderdeel is dan ook dat [gedaagde] naar het oordeel van de rechtbank niet is tekortgeschoten in de overeenkomst van opdracht en niet aansprakelijk is voor het niet-controleren van de dekking van de cheques en het accepteren van cheques op zijn eigen naam.
Verwijt: [gedaagde] heeft geen schriftelijke depotovereenkomst opgesteld
6.32.
Verder heeft [bedrijf 1] [gedaagde] verweten dat hij geen schriftelijke depotovereenkomst heeft opgesteld waarin de voorwaarden tot bewaring en uitbetaling van de op de derdengeldrekening ter beschikking gestelde gelden zijn opgenomen. [gedaagde] heeft tegen dit verwijt als zodanig geen verweer gevoerd. De Kamer heeft de klacht van [bedrijf 1] op dit onderdeel gegrond verklaard. Met de Kamer is de rechtbank van oordeel dat het van [gedaagde] als redelijk handelend, redelijk bekwaam vakgenoot verwacht mocht worden dat hij een depotovereenkomst zou opstellen ten aanzien van het door [bedrijf 1] op de derdengeldrekening gestorte geldbedrag. In de onderhavige kwestie is niet gebleken dat [gedaagde] de afspraken heeft vastgelegd, laat staan dat hij een depotovereenkomst heeft opgesteld. [gedaagde] heeft hiermee naar het oordeel van de rechtbank onzorgvuldig en onrechtmatig gehandeld.
6.33.
Het is echter vervolgens aan [bedrijf 1] om onderbouwd te stellen dat hij schade heeft gelden als gevolg van de onzorgvuldige handelwijze van [gedaagde] . [bedrijf 1] heeft weliswaar gesteld dat [gedaagde] alleen al vanwege het niet-opstellen van een depotovereenkomst verantwoordelijk is voor de gehele schade van € 1.000.000,-, maar [gedaagde] heeft dit betwist. [gedaagde] heeft onder meer aangevoerd dat ook wanneer hij wel een depotovereenkomst zou hebben opgesteld, [bedrijf 1] het geldbedrag alsnog had willen laten overboeken vanaf de derdengeldrekening ten behoeve van Manhattan. De rechtbank verwijst naar hetgeen hiervoor is geoordeeld. De rechtbank is van oordeel dat [bedrijf 1] onvoldoende heeft onderbouwd waarom hij van mening is dat wanneer [gedaagde] een depotovereenkomst zou hebben opgesteld, dit hem zou hebben beschermd tegen de gestelde schade. Het causaal verband tussen het ten onrechte niet-opstellen van een depotovereenkomst en de door [bedrijf 1] gestelde schade kan daarmee niet worden vastgesteld. De rechtbank zal de aansprakelijkheid van [gedaagde] voor dit onderdeel daarom afwijzen.
Verwijt: overig onzorgvuldig handelen
6.34.
Voor zover [bedrijf 1] zijn vordering mede heeft gebaseerd op het feit dat [gedaagde] haar had moeten informeren over de tenaamstelling van de rekening voordat het bedrag werd overgeboekt, en over het niet voldoende geïnformeerd of gewaarschuwd hebben over het feit dat hij de cheques niet heeft gecontroleerd, wijst de rechtbank dit standpunt af. Daartoe overweegt zij, in aanvulling op de bovengenoemde overwegingen, als volgt.
6.35.
De rechtbank is, in lijn met het oordeel van de Kamer, van oordeel dat het tot de taak van een notaris behoort om te waarschuwen voor onduidelijkheden en tegenstrijdigheden in de onderlinge afspraken van partijen en te zorgen voor een duidelijke communicatie over zijn verantwoordelijkheden. Dit heeft [gedaagde] onvoldoende gedaan. In zoverre is de rechtbank -met de Kamer- van oordeel dat [gedaagde] als notaris onzorgvuldig heeft gehandeld. Echter, deze handelwijze kan in dit geval naar het oordeel van de rechtbank niet leiden tot de conclusie dat [gedaagde] in zijn opdracht jegens [bedrijf 1] is tekortgeschoten, of onrechtmatig heeft gehandeld. Daartoe overweegt de rechtbank dat uit de overgelegde correspondentie geen sluitend beeld van de afspraken tussen [naam 3] , [naam1] en [naam 5] volgt en dat in elk geval ook vanuit [naam 3] een duidelijke opdracht en instructie aan [gedaagde] ontbreekt. Aan deze onduidelijkheid heeft ook bijgedragen dat [naam 3] zelf ook overleg pleegde met [naam1] en [naam 5] en zaken als de bevestiging van een derdengeldrekening en het uitschrijven van cheques via hen liet regelen. Tenslotte overweegt de rechtbank dat [naam 3] zelf oud-notaris is en van hem verondersteld mocht worden dat hij op de hoogte was van de tegenstrijdigheden en risico’s van de afspraken die hij maakte. In deze omstandigheden is de rechtbank daarom van oordeel dat [gedaagde] erop mocht vertrouwen dat zijn handelingen en de risico’s daarvan bij [bedrijf 1] voldoende duidelijk waren.
6.36.
De conclusie van het bovenstaande is dat, waar [gedaagde] onzorgvuldig heeft gehandeld, dit naar het oordeel van de rechtbank niet leidt tot een tekortkoming in de naleving van de opdrachtovereenkomst en daarom niet kan leiden tot aansprakelijkheid van [gedaagde] voor de door [naam 3] gestelde schade.
6.37.
De rechtbank zal de vorderingen van [bedrijf 1] jegens [gedaagde] afwijzen. Dit betekent dat alle overige stellingen en verweren tussen [bedrijf 1] en [gedaagde] geen verdere bespreking hoeven.
Aansprakelijkheid [gedaagde 2]
6.38.
[bedrijf 1] heeft gesteld dat [gedaagde 2] aansprakelijk is voor de handelwijze van [gedaagde] in zijn hoedanigheid als lid van de maatschap , althans als bestuurder van [gedaagde 2] B.V. die lid was van de maatschap . Daarbij beroept [bedrijf 1] zich zowel op artikel 16 van de Wet op het Notarisambt als op artikel 7:407 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek, waaruit volgt dat indien twee of meer personen tezamen een opdracht hebben ontvangen, ieder van hen hoofdelijk aansprakelijk is ter zake van een tekortkoming in de nakoming, tenzij de tekortkoming hem niet kan worden toegerekend.
Daarnaast maakt [bedrijf 1] het persoonlijke verwijt dat hij heeft toegestaan dat [gedaagde] het deed voorkomen alsof er een bank op zijn kantooradres was gevestigd. Verder had [gedaagde 2] controle moeten uitoefenen op de derdengeldrekening en had hij moeten handelen toen [gedaagde] een bedrag van € 1.000.000,- overmaakte van de derdengeldrekening naar een rekening op zijn eigen naam. Ten slotte had [gedaagde 2] volgens [bedrijf 1] kritischer moeten zijn op [gedaagde] toen hij zag dat er cheques ter waarde van tien miljoen Hong Kong Dollar op zijn naam waren uitgeschreven.
6.39.
[gedaagde 2] heeft de stellingen van [bedrijf 1] gemotiveerd betwist. In de eerste plaats heeft [gedaagde 2] aangevoerd dat de dagvaarding nietig is omdat de gronden van de eis jegens hem niet duidelijk uit de dagvaarding volgen. Verder heeft hij aangevoerd dat op grond van artikel 16 van de Wet op het Notarisambt in beginsel een overeenkomst van opdracht wordt aangegaan tussen de individuele notaris en de cliënt en dat niet gesteld of gebleken is dat van dit wettelijk uitgangspunt is afgeweken. Voor zover wel een overeenkomst tussen [bedrijf 1] en de maatschap zou worden aangenomen, doet [gedaagde 2] een beroep op het exoneratiebeding uit de algemene voorwaarden van de maatschap . [gedaagde 2] verweert zich verder met een beroep op verjaring van de vordering op [gedaagde 2] . Tenslotte voert [gedaagde 2] aan dat hij niet op de hoogte was van hetgeen tussen [naam 3] en [gedaagde] is afgesproken en de wijze waarop [gedaagde] in dit kader heeft gehandeld en dat hij geen aanleiding had om te twijfelen aan de handelwijze van [gedaagde] . Ook heeft [gedaagde 2] aangevoerd dat de legalisatie van de handtekening op zichzelf niet in strijd was met de wet of de openbare orde en dat dit ook niet volgt uit hetgeen het Gerechtshof hieromtrent heeft geoordeeld.
6.40.
De rechtbank oordeelt als volgt. In de eerste plaats is zij van oordeel dat de gronden van de eis jegens [gedaagde 2] voldoende volgen uit de dagvaarding en dat uit het verweer van [gedaagde 2] ook volgt dat [gedaagde 2] deze heeft begrepen. De dagvaarding zal daarom jegens [gedaagde 2] niet nietig worden verklaard.
6.41.
Wel zal de rechtbank de vorderingen van [bedrijf 1] jegens [gedaagde 2] afwijzen. In de eerste plaats omdat de rechtbank in het bovenstaande heeft geoordeeld dat [gedaagde] niet aansprakelijk is. Daarbij komt dat, zelfs wanneer [gedaagde] wel aansprakelijk zou zijn, [gedaagde 2] gemotiveerd heeft betwist dat er een overeenkomst van opdracht met de maatschap bestond uit hoofde waarvan op hem een mede-aansprakelijkheid zou rusten en [bedrijf 1] deze stelling naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende heeft onderbouwd. Ten aanzien van het persoonlijke verwijt dat [bedrijf 1] [gedaagde 2] heeft gemaakt, geldt dat [gedaagde 2] gemotiveerd heeft betwist dat hij betrokkenheid had bij de handelwijze van [gedaagde] en dat [bedrijf 1] in dit licht onvoldoende heeft onderbouwd dat en op welke grondslag de gestelde handelwijze van [gedaagde 2] -buiten die van [gedaagde] om- tot een zelfstandige aansprakelijkheid voor de schade zou kunnen leiden.
Aansprakelijkheid [bedrijf 2]
6.42.
De rechtbank zal de vordering jegens [bedrijf 2] eveneens afwijzen. In het bovenstaande is namelijk reeds geoordeeld dat [gedaagde] niet aansprakelijk is jegens [bedrijf 1] . Los van de vraag of [bedrijf 1] een overeenkomst van opdracht met de maatschap heeft gesloten of met [gedaagde] individueel, betekent dit dat ook [bedrijf 2] niet aansprakelijk is voor de handelwijze van [gedaagde] . [bedrijf 1] heeft buiten de handelwijze van [gedaagde] om geen zelfstandig verwijt aan [bedrijf 2] gemaakt.
6.43.
Aan de overige stellingen en verweren van alle partijen wordt niet meer toegekomen.
Rente en BIK
6.44.
Uit het bovenstaande volgt dat de rechtbank de vordering van [bedrijf 1] zal afwijzen. Daaruit volgt dat zij ook de vordering tot betaling van de wettelijke rente en de buitengerechtelijke incassokosten zal afwijzen.
Proceskosten
6.45.
[bedrijf 1] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. Aangezien (een deel van) gedaagden niet bij dezelfde advocaat zijn verschenen, zal de rechtbank per gedaagde bepalen welk griffierecht verschuldigd is. Daarbij wordt rekening gehouden met het feit dat [gedaagde] op basis van een toevoeging heeft geprocedeerd.
De proceskosten van [gedaagde 3] worden begroot op:
- griffierecht
2.277,00
- salaris advocaat
8.714,00
(2 punten × € 4.357,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
11.169,00
De proceskosten van [gedaagde] en [bedrijf 2] worden begroot op:
- griffierecht
86,00
- salaris advocaat
8.714,00
(1 punt × € 4.357,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
8.979,00
De proceskosten van [gedaagde 2] worden begroot op:
- griffierecht
2.277,00
- salaris advocaat
8.714,00
(2 punten × € 4.357,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
11.169,00
6.46.
De wettelijke rente en de verhoogde nakosten zijn toewijsbaar zoals hierna onder de beslissing is vermeld.

7.De beoordeling in de vrijwaringszaak

7.1.
[gedaagde 2] heeft in de vrijwaringzaak gevorderd dat [gedaagde] wordt veroordeeld om datgene aan hem te betalen waartoe [gedaagde 2] in de hoofdzaak zou worden veroordeeld.
7.2.
Aangezien de rechtbank in de hoofdzaak de vorderingen van [bedrijf 1] jegens [gedaagde] en [gedaagde 2] heeft afgewezen, wordt niet aan de voorwaarde voor de vrijwaringzaak voldaan. Dit betekent dat de rechtbank de vordering in de vrijwaringsprocedure zal afwijzen.
Proceskosten
7.3.
In het algemeen moet de partij die in het ongelijk wordt gesteld de proceskosten betalen. De rechtbank ziet in dit geval echter aanleiding om de kosten in deze procedure te compenseren, in die zin dat ieder de eigen kosten draagt. De reden hiervoor is dat het niet tot een inhoudelijke beoordeling van de vordering in vrijwaring is gekomen en van [gedaagde 2] , gelet op de lange termijn waarin deze kwestie al loopt, naar het oordeel van de rechtbank niet hoefde te worden verwacht dat hij de uitkomst van de hoofdzaak afwachtte voordat hij een eventuele vordering in zou stellen jegens [gedaagde] .

8.De beslissing

In de hoofzaak:
De rechtbank
8.1.
wijst de vorderingen van [naam 3] af,
8.2.
veroordeelt [naam 3] in de proceskosten van in totaal € 8.979,00 jegens [gedaagde] en [bedrijf 2] en van € 11.169,00 jegens [gedaagde 3] en € 11.169,00 jegens [gedaagde 2] , te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, zulks te vermeerderen met € 92,00 en ten aanzien van [gedaagde] , [bedrijf 2] en [gedaagde 3] ook de wettelijke rente als [naam 3] niet binnen 14 dagen na betekening van het vonnis aan de veroordelingen voldoet,
8.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
In de vrijwaringszaak
8.4.
wijst de vordering af;
8.5.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen in die zin dat ieder de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.A.Th. van Wijk en in het openbaar uitgesproken op
5 maart 2025.

Voetnoten

1.De onderstaande feiten zijn door partijen in de hoofdzaak naar voren gebracht. Aangezien in de vrijwaringszaak geen nieuwe procespartijen betrokken zijn en deze feiten door middel van het overleggen van de processtukken in de hoofdzaak en verwijzing daarnaar op voldoende kenbare wijze naar voren zijn gebracht, gaat de rechtbank in beide procedures uit van deze feiten (zie ook Hoge Raad 4 februari 2005,
2.Alle gedeelten tussen rechte haken in dit document betreffen tekst die door de rechtbank is weggelaten of toegevoegd.
3.artikel 7:401 van het Burgerlijk Wetboek
4.Hof 's-Hertogenbosch 7 februari 2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:413
5.HR 3 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:831, NJ 2015/479 en HR 12 juli 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE1532, NJ 2003/151