ECLI:NL:RBNNE:2025:989
Rechtbank Noord-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van een beroep tegen de hoogte van een vergoeding voor immateriële schade door mijnbouwactiviteiten
In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, gedaan op 11 maart 2025, wordt het beroep van eiser tegen de hoogte van een vergoeding voor immateriële schade als gevolg van mijnbouwactiviteiten beoordeeld. Eiser had een vergoeding van €1.500,- ontvangen van het Instituut Mijnbouwschade Groningen, maar was van mening dat deze vergoeding niet voldeed aan de door hem gemaakte kosten en dat hij meer recht had op basis van de schade die hij had geleden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de door eiser opgevoerde kosten als materiële schade moeten worden gekwalificeerd volgens artikel 6:96 BW en dus niet in aanmerking komen voor de immateriële schadevergoeding waar hij aanspraak op maakt. De rechtbank oordeelt dat er geen schending van het gelijkheidsbeginsel is, omdat de situatie van eiser niet gelijk is aan die van zijn buren die hogere vergoedingen hebben ontvangen. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is, waardoor het besluit van het Instituut in stand blijft. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.