In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Oost-Brabant, zijn drie WOZ-zaken aan de orde, genummerd SHE 13/345, SHE 13/416 en SHE 13/417. De rechtbank heeft op 2 juli 2013 uitspraak gedaan over de niet-ontvankelijkheid van de bezwaren van eiser tegen de besluiten van de heffingsambtenaar van de gemeente Bergeijk. De bezwaren werden niet-ontvankelijk verklaard omdat eiser niet tijdig gronden had ingediend. De rechtbank oordeelt dat de besluiten zijn genomen door een onbevoegde persoon, aangezien de heffingsambtenaar op dat moment geen gemeenteambtenaar was. Het college van burgemeester en wethouders heeft deze persoon pas met terugwerkende kracht in dienst aangesteld, maar dit maakt de eerdere besluiten niet rechtsgeldig.
De rechtbank concludeert dat de bestreden uitspraken op bezwaar onbevoegd zijn genomen en verklaart het beroep gegrond. De rechtbank wijst erop dat de heffingsambtenaar, na een lange periode van stilstand in de behandeling van de bezwaren, eiser had moeten waarschuwen voor de mogelijke gevolgen van het niet tijdig aanvoeren van gronden. De rechtbank vernietigt de bestreden uitspraken op bezwaar en draagt verweerder op nieuwe uitspraken op bezwaar te nemen, waarbij de rechtsgevolgen van de vernietigde uitspraken niet in stand worden gelaten. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser.
De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in de bestuursrechtelijke procedure, vooral wanneer een bestuursorgaan een termijn stelt voor het indienen van aanvullende motivering. De rechtbank stelt dat de heffingsambtenaar niet voldoende heeft gewaarschuwd voor de gevolgen van het niet indienen van gronden, wat heeft geleid tot de vernietiging van de besluiten.