ECLI:NL:RBOBR:2013:2982

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
17 juli 2013
Publicatiedatum
18 juli 2013
Zaaknummer
AWB-13_422
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WW-uitkeringen wegens onwerkbaar weer en de rechtsgevolgen van toekenningsbesluiten

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, gedateerd 16 juli 2013, wordt de herziening van werkloosheidsuitkeringen (WW) wegens onwerkbaar weer behandeld. De eisers, werknemers van een bedrijf dat actief is in goederenvervoer, hebben tegen de herzieningsbesluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) beroep ingesteld. De rechtbank behandelt verschillende vragen, waaronder de rechtsgevolgen van de toezending van toekenningsbesluiten aan de werkgever en de duidelijkheid van de herzieningsbesluiten. De rechtbank stelt vast dat de toekenningsbesluiten rechtsgeldig zijn bekendgemaakt aan de werknemers, ook al zijn deze alleen aan de werkgever verzonden. Dit betekent dat de herziening van de WW-uitkeringen met terugwerkende kracht kan plaatsvinden.

De rechtbank gaat verder in op de vraag of eisers redelijkerwijs konden weten dat zij een te hoog bedrag aan WW-uitkering ontvingen. De rechtbank concludeert dat de eisers, door hun handtekeningen op de aanvragen, instemden met de door de werkgever verstrekte informatie. Dit leidt tot de conclusie dat de herzieningsbesluiten terecht zijn genomen. De rechtbank behandelt ook de uitleg van de CAO bepalingen en de vraag hoe de woorden 'een paar dagen' in de CAO moeten worden geïnterpreteerd. Uiteindelijk verklaart de rechtbank de beroepen ongegrond, wat betekent dat de herziening van de uitkeringen standhoudt en de eisers geen recht hebben op de eerder ontvangen bedragen.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummers: SHE 13/422, 13/423, 13/426, 13/428, 13/431, 13/433, 13/435, 13/440, 13/442, 13/444, 13/445, 13/449, 13/446, 13/447, 13/448, 13/452, 13/451, 13/453, 13/454, 13/456, 13/458, 13/459, 13/460, 13/461, 13/462, 13/465, 13/464 en 13/466.

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 juli 2013 in de zaken tussen

[eiser 1], te [woonplaats 1], [eiser 2], te[woonplaats 2],

[eiser 3], te [woonplaats 3],
[eiser 4], te [woonplaats 4],
[eiser 5], te [woonplaats 5],
[eiser 6], te [woonplaats 6]
[eiser 7], te [woonplaats 7],
[eiser 8], te [woonplaats 8]
[eiser 9], te [woonplaats 9],
[eiser 10], te [woonplaats 10],
[eiser 11], te [woonplaats 11],
[eiser 12], te [woonplaats 12],
[eiser 13], te [woonplaats 13],
[eiser 14], te [woonplaats 14],
[eiser 15], te [woonplaats 15],
[eiser 16], te [woonplaats 16],
[eiser 17], te [woonplaats 17],
[eiser 18], te [woonplaats 18],
[eiser 19], te [woonplaats 19],
[eiser 20], te [woonplaats 20],
[eiser 21], te [woonplaats 21],
[eiser 22], te [woonplaats 22],
[eiser 23], te [woonplaats 23],
[eiser 24], te [woonplaats 24],
[eiser 25], te [woonplaats 25],
[eiser 26], te [woonplaats 26],
[eiser 27], te [woonplaats 27],
[eiser 28], te [woonplaats 28],
hierna te noemen: eisers
(gemachtigde: R.T. van Baarlen),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: M.J.H. Maas).

Procesverloop

Bij afzonderlijke brieven van 12 juni 2012 heeft verweerder de aan eisers verstrekte werkloosheidsuitkeringen wegens onwerkbaar weer herzien. Het betreft verschillende periodes in de jaren 2009, 2010 en 2011.
Bij afzonderlijke besluiten van 21 december 2012 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de bezwaren van de eisers [eiser 1], [eiser 28], [eiser 26],
[eiser 22], [eiser 24], [eiser 14], [eiser 12],
[eiser 4], [eiser 19], [eiser 7] en [eiser 5] gegrond verklaard in die zin dat de herziening betrekking heeft op minder (uitkerings)dagen. De bezwaren van de andere eisers zijn ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zaken zijn – gelijktijdig met die van de werkgever van eisers, [werkgever]
(SHE 13/419) – gevoegd behandeld ter zitting van 16 mei 2013. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun respectieve gemachtigden. Tevens is [naam 1] verschenen.

Overwegingen

1.
De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan. Eisers zijn allen werknemer van [werkgever] (hierna: de werkgever). Dit bedrijf verricht werkzaamheden op het gebied van (onder meer) goederenvervoer. Eisers is over verschillende periodes in de jaren 2009, 2010 en 2011 een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) wegens onwerkbaar weer toegekend. Deze uitkering is uitbetaald aan de werkgever van eisers.
2.
Uit een onderzoek door de politie is gebleken dat de werkgever voor een aantal werknemers WW-uitkering heeft aangevraagd, terwijl deze werknemers op de desbetreffende dagen hebben gewerkt, verlof hadden, een cursus volgden of dat er “tijd voor tijd” was afgeschreven.
3.
Verweerder heeft de resultaten van dit onderzoek overgenomen, hetgeen heeft geleid tot de (herzienings)brieven van 12 juni 2012. Verweerder heeft het te veel betaalde bedrag, zijnde € 91.531,71, bij de werkgever teruggevorderd. Hiertegen is door de werkgever bezwaar gemaakt. Bij besluit van 21 december 2012 heeft verweerder dit bezwaar gegrond verklaard en het terugvorderingsbedrag vastgesteld op € 84.120,32. Tegen dit besluit heeft de werkgever beroep ingesteld. Ook in die zaak heeft de rechtbank heden uitspraak gedaan.
4.
Het wettelijk kader luidt als volgt.
5.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de WW heeft de werknemer die werkloos is uitsluitend als gevolg van vorst, sneeuwval, hoog water of andere buitengewone natuurlijke omstandigheden recht op uitkering voor de duur van de buitengewone natuurlijke omstandigheid.
6.
Uit de tekst van deze bepaling volgt dat alvorens kan worden toegekomen aan de vraag of sprake is van buitengewone omstandigheden in de zin van dat artikel, dient te worden vastgesteld of sprake is van werkloosheid in de zin van de WW. Ingevolge artikel 16 van de WW is sprake van werkloosheid indien de werknemer ten minste vijf of ten minste de helft van zijn arbeidsuren per week heeft verloren alsmede het recht op onverminderde doorbetaling van zijn loon over die uren en die werknemer beschikbaar is om arbeid te aanvaarden.
7.
Ingevolge artikel 7:627 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is geen loon verschuldigd als de werknemer niet werkt. Op deze hoofdregel wordt in artikel 7:628, eerste lid, van het BW een uitzondering gemaakt in die zin dat de werknemer recht heeft op het naar tijdsruimte vastgestelde loon indien hij de overeengekomen arbeid niet heeft verricht door een oorzaak die in redelijkheid voor rekening van de werkgever behoort te komen. Bij CAO kan ten nadele van de werknemer van deze regel worden afgeweken. Voor [werkgever] geldt de CAO beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen.
In artikel 14 van de CAO is het volgende bepaald:
8. “
“Loon bij vorst en wateroverlast
1.
De werkgever is verplicht bij onderbreking van de werkzaamheden veroorzaakt door vorst of de daaruit voortvloeiende gevolgen, dan wel door wateroverlast (hoog water, laag water, drassigheid van de terreinen e.d.) in afwijking van artikel 7:628 van het Burgerlijk Wetboek het loon door te betalen met inachtneming van het volgende:
. Gedurende de periode van 1 december tot 1 mei eindigt de verplichting tot doorbetaling na iedere aaneengesloten doorbetalingstermijn van veertien kalenderdagen; onderbrekingen wegens vorst of wateroverlast worden niet als afzonderlijke oorzaken beschouwd.
. Gedurende de periode van 1 mei tot 1 december worden werkonderbrekingen veroorzaakt door vorst en werkonderbrekingen veroorzaakt door wateroverlast als afzonderlijke oorzaken beschouwd.
. Gedurende de periode van 1 oktober tot 1 juni behoeft in totaal over ten hoogste
eenentwintig werkdagen het loon te worden doorbetaald ongeacht het aantal
doorbetalingstermijnen, maar met inachtneming van het gestelde onder b.
2.a. Bij het bepalen van de dagen waarover het loon (dat verschuldigd zou zijn geweest
indien wel zou zijn gewerkt) moet worden doorbetaald, worden in de
onderbrekingsperiode vallende zaterdagen en feestdagen als werkdagen beschouwd.
2.b. Dagen waarop wegens arbeidsongeschiktheid van de werknemer niet kon worden gewerkt, dienen voor het bepalen van de 14-dagentermijn (genoemd in lid 1a) en voor de 21-dagentermijn (genoemd in lid 1c) als werkdagen te worden aangemerkt.
2.c. Het gedurende een paar dagen verrichten van plotseling opgekomen werkzaamheden (anders dan de gebruikelijke) doet, mits de oorzaak van de onderbreking voortduurt, niet een nieuwe betalingstermijn ontstaan.
(…….)”
9.
Ingevolge artikel 22a, eerste lid, aanhef en onder a, van de WW herziet het Uwv een besluit tot toekenning van uitkering of trekt het dat in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 24, 25 of 26 heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering.
10.
De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
Met betrekking tot de beroepszaken van alle eisers
11.
De rechtbank stelt allereerst vast dat partijen niet (meer) zijn verdeeld over de vraag op welke dagen sprake is van verlof, arbeid, cursus of andere activiteiten. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat de door verweerder verstrekte overzichten, wat betreft de vermelding van deze activiteiten, juist zijn.
12.
Eisers hebben aangevoerd dat de brieven van 12 juni 2012 niet aangemerkt kunnen
worden als besluiten in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Daarbij stellen zij (onder meer) dat destijds de toekenningsbesluiten alleen aan de werkgever zijn verzonden, zodat deze besluiten niet ten aanzien van hen in werking zijn getreden.
13.
De rechtbank volgt het standpunt van eisers niet. Daarbij wijst zij op artikel 6, aanhef
en onder b, van het Uitkeringsreglement WW 2009. In deze bepaling is opgenomen dat het Uwv kan toestaan dat de aanvraag om een werkloosheidsuitkering namens de werknemer door de werkgever wordt gedaan. De werkgever treedt in zoverre dus op als een gemachtigde. Gelet op deze rol acht de rechtbank het niet onlogisch, of in strijd met de artikelen 3:40 en 3:41 van de Awb, dat de toekenningsbesluiten alleen aan de werkgever zijn verzonden. Deze besluiten zijn dan ook op rechtsgeldige wijze aan de werknemers
bekend gemaakt. De rechtbank hecht er bovendien waarde aan te vermelden dat een andersluidend oordeel, voor eisers (zeer) nadelig kan zijn. Mocht namelijk blijken dat de toekenningsbesluiten op onjuiste wijze bekend zijn gemaakt en voor eisers geen betekenis hebben, betekent dit dat al hetgeen aan WW-uitkering over de jaren 2009, 2010 en 2011 is uitbetaald, onverschuldigd is geweest. Verweerder zou dan de mogelijkheid hebben om al de uitgekeerde bedragen van eisers terug te vorderen. Het komt de rechtbank voor dat dit niet is wat eisers met hun beroepen wensen te bereiken.
14.
Eisers hebben vervolgens aangevoerd dat de brieven van 12 juni 2012 geen rechtsgevolgen teweeg brengen mede omdat zij geen financiële gevolgen voor hen hebben. Ook om deze reden is volgens eisers geen sprake van een besluit in voormelde zin.
15.
De rechtbank volgt eisers hierin niet. Eisers gaan eraan voorbij dat de WW-uitkering aan hen is toegekend en niet aan de werkgever. Het rechtsgevolg houdt dan ook in dat het toekende recht wordt bijgesteld naar een lagere WW-uitkering. De enkele omstandigheid dat de financiële gevolgen voor eisers niet voelbaar zijn, leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Eisers hebben verweerder gemachtigd om de uitbetaling van de uitkering rechtstreeks aan de werkgever te doen plaatsvinden. Deze omstandigheid betekent niet dat daarmee het rechtsgevolg aan het herzieningsbesluit is komen te ontvallen.
16.
Voor zover eisers menen dat het uit de tekst van verweerders brieven van 12 juni 2012 onvoldoende blijkt dat verweerder de bedoeling had om de WW-uitkering te herzien, volgt de rechtbank dit standpunt evenmin. De inhoud van de brieven is weliswaar summier, maar er staat wel expliciet vermeld dat er te veel WW-uitkering is uitbetaald. Ook staat onder het kopje ‘onderwerp’ vermeld dat de WW-uitkering wordt aangepast. De rechtbank acht deze mededelingen voldoende duidelijk om te kunnen spreken van een herzieningsbesluit.
17.
Eisers hebben tevens gesteld dat de primaire besluiten onvoldoende zijn gemotiveerd. Nog daargelaten of eisers hierin gelijk hebben, ziet de rechtbank hierin geen grond om het beroep gegrond te verklaren. Voor zover sprake is van een gebrek in het primaire besluit, is dit hersteld bij het besluit op bezwaar. In laatstgenoemd besluit is namelijk voldoende gemotiveerd waarom tot herziening van de WW-uitkeringen is overgegaan.
18.
Eisers hebben vervolgens erop gewezen dat aan hen niet redelijkerwijs duidelijk heeft kunnen zijn dat zij ten onrechte WW-uitkering ontvingen; zij hebben een beroep gedaan op de Beleidsregels schorsing, opschorting, intrekking en herziening uitkeringen 2006.
19.
De rechtbank stelt vast dat alle aanvragen om WW-uitkeringen die zijn gedaan over de
jaren 2009 tot en met 2011 mede zijn ondertekend door eisers. Daar op deze aanvragen de uren zijn vermeld waarover een WW-uitkering wordt aangevraagd, konden eisers redelijkerwijs weten dat zij een te hoog bedrag aan WW-uitkering ontvingen. Zij hadden ten tijde van de aanvraag immers moeten beseffen dat de dagen waarover uitkering werd gevraagd niet juist zijn, gelet op het feit dat zij op die dagen hebben gewerkt, verlof hadden of anderszins sprake is van dagen die aan een WW-recht in de weg stonden. Eisers stelling dat de handtekeningen op de aanvragen geen betrekking hadden op de door de werkgever opgegeven uren, volgt de rechtbank niet. Naar het oordeel van de rechtbank kan de door de desbetreffende werknemer gezette handtekening niet anders worden opgevat als dat hij – naast het geven van een machtiging om de betaling rechtstreeks aan de werkgever te laten geschieden - het ook eens is met de door de werkgever verstrekte informatie waaronder de opgave van niet gewerkte dagen.
20.
Overigens, zelfs indien dit laatste niet zo is en eisers handtekeningen alleen moeten
worden opgevat als zijnde gericht op de betalingsmachtiging, komt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Daarbij wijst zij op hetgeen hiervoor in rechtsoverweging 13 is overwogen met betrekking tot artikel 6, aanhef en onder b, van het Uitkeringsreglement WW 2009, namelijk dat de werkgever de WW-aanvraag heeft gedaan namens de werknemers en in zoverre optreedt als een gemachtigde. Naar het oordeel van de rechtbank heeft dit tot consequentie dat de gehele inhoud van de betreffende WW-aanvragen, dus ook de onjuiste informatie, aan eisers moet worden toegerekend. Gelet hierop acht de rechtbank voor verweerder geen beletsel aanwezig om de WW-uitkeringen met terugwerkende kracht te herzien. Verweerders handelwijze is dan ook niet in strijd met de Beleidsregels schorsing, opschorting, intrekking en herziening uitkeringen 2006. In de door eisers genoemde uitspraak van de CRvB van 6 maart 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:BZ3433) ziet de rechtbank geen reden voor een ander oordeel. Uit die uitspraak blijkt namelijk niet dat al tijdens de WW-aanvraag onjuiste informatie was verstrekt die tot de herziening van de WW-uitkering leidde. In zoverre zijn de zaken dan ook niet vergelijkbaar.
21.
In vrijwel alle zaken hebben eisers gronden aangevoerd inzake de herzieningsperiodes. Eisers hebben een groot aantal dagen genoemd die wel in deze periodes vallen, maar waarop – ook volgens verweerder - niet te veel uitkering is betaald. Het betreft bijvoorbeeld dagen waarover geen uitkering is aangevraagd of dagen waarop reeds een wachtdag van toepassing was.
22.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de betreffende dagen terecht in het herzieningsbesluit betrokken. Daarbij acht zij van belang dat het recht op WW-uitkering niet per dag, maar per kalenderweek wordt vastgesteld. Dit volgt uit de leden 2 en 7 van artikel 16 van de WW. In lid 7 is bepaald dat maandag de eerste dag van de kalenderweek is. Deze wijze van vaststellen is niet anders bij een herzieningsbesluit waarbij het WW-recht met terugwerkende kracht opnieuw wordt vastgesteld. Uit het voorgaande volgt dat een herziening in beginsel betrekking zal hebben op één of meer kalenderweken. Gelet hierop acht de rechtbank het niet onjuist dat bepaalde dagen, zoals de dagen die door eisers worden genoemd, wel in de herzieningsperiode vallen. Dit laatste heeft overigens geen nadelige gevolgen voor eisers of hun werkgever. De enkele vermelding van de hiervoor bedoelde data in het herzieningsbesluit betekent niet dat eisers thans verplicht worden tot terugbetaling van bedragen die zij nimmer hebben ontvangen. De terugvordering heeft dan ook niet op deze dagen betrekking. Eisers grieven treffen dan ook geen doel.
Met betrekking tot de zaken 13/428 ([eiser 7]) en 13/456 ([eiser 12])
23.
Eisers kunnen zich er niet mee verenigen dat zij op bepaalde dagen geen recht op uitkering hebben omdat zij op die dagen een cursus hebben gevolgd. Ook dit standpunt volgt de rechtbank niet. Op de dag dat eisers een cursus volgen, voldoen zij namelijk niet meer aan alle voorwaarden voor een recht op WW-uitkering. Op die dag zijn eisers niet meer beschikbaar voor arbeid (vgl. uitspraak van de CRvB van 9 maart 1995 (ECLI:NL:CRVB:1995:ZB1387). Dat eisers op deze dagen geen recht hebben op uitkering, is hun ook medegedeeld in de folder “Onwerkbaar weer, wat nu?”. Daarin is expliciet aangegeven dat dagen waarop de werknemer een opleiding of scholing volgt, niet ‘meetellen voor de uitkering’.
Met betrekking tot de zaak 13/431 ([eiser 9])
24.
In deze zaak is aangevoerd dat verweerder de dagen 16, 19 en 23 januari 2009 ten onrechte heeft aangemerkt als wachtdagen. Eiser stelt dat hij over deze dagen geen recht op loon heeft. Ook de CAO geeft hier - volgens eiser - geen aanspraak op.
25.
De rechtbank wijst op voormeld artikel 14 van de CAO en in het bijzonder lid 2.c. van dit artikel. Anders dan verweerder ziet de rechtbank niet in dat dit artikellid enkel van toepassing is op doorbetalingstermijn van veertien dagen zoals bedoeld in het eerste lid van artikel 14. De tekst van de CAO is op dit punt voldoende duidelijk. De situatie zoals omschreven in lid 2.c van artikel 14 van de CAO geldt zowel voor de (eerste) wachttijd van veertien dagen als ook voor de daarop volgende loondoorbetalingstermijnen.
26.
De rechtbank stelt vast dat het voorgaande geen gevolgen heeft voor het bestreden besluit. Verweerder heeft namelijk aangegeven dat hij, ter voorkoming van “reformatio in peius”, ervan is uitgegaan dat artikel 14, lid 2.c. van de CAO ook van toepassing is op de periode ná de in het eerste lid van artikel 14 van de CAO bedoelde loondoorbetalingsplicht.
27.
De rechtbank ziet zich voorts gesteld voor de vraag hoe de woorden ‘een paar dagen ’ in artikel 14, lid 2.c moeten worden uitgelegd. Eiseres stelt dat het moet gaan om een periode van minder dan één week. Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat hij uitgaat van drie dagen.
28.
De rechtbank zal voormelde woorden – in navolging van vaste jurisprudentie van de
Hoge Raad (zie onder meer het arrest van 28 juni 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE4366) – grammaticaal interpreteren. Hiervan uitgaande overweegt de rechtbank dat onder ‘een paar dagen’ een periode moet zijn bedoeld die korter is dan een week, maar langer is dan twee dagen. Hoewel de rechtbank beseft dat er meerdere mogelijkheden overblijven, bepaalt zij dat onder een ‘paar dagen’ drie dagen moet worden verstaan. Daarbij sluit zij aan bij de uitleg van verweerder. Nu eiser voorafgaand aan 16 (en 19) en 23 januari 2009 op drie of op meer dagen werkzaamheden heeft verricht, acht de rechtbank geen andere conclusie mogelijk dan dat er een nieuwe loondoorbetalingsplicht is ontstaan.
29.
Wat betreft de zaken 13/433 ([eiser 11]), 13/452 ([eiser 4]), 13/460 ([eiser 18]), 13/462 ([eiser 22]), 13/444 ([eiser 19]) zijn vrijwel dezelfde grieven aangevoerd als in deze zaak. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen neemt de rechtbank ook in die zaken aan dat een nieuwe loondoorbetalingsplicht is ontstaan. Verweerder heeft de betreffende dagen dan ook terecht als wachtdagen aangemerkt.
Met betrekking tot de zaak 13/465 ([eiser 24])
30.
De rechtbank stelt vast dat het primaire terugvorderingsbesluit ten aanzien van de werkgever van deze eiser mede betrekking heeft op periodes die niet zijn vermeld in het herzieningsbesluit van 12 juni 2012. Het betreft de periodes van 12 januari 2009 tot en met 16 januari 2009, 20 januari 2009 tot en met 24 januari 2009 en van 26 januari 2009 tot en met 29 januari 2009. Naar aanleiding van het bezwaar van eiser heeft verweerder dit gebrek erkend en is alsnog besloten dat het WW-recht over voormelde periodes wordt herzien. Anders dan eiser acht de rechtbank verweerders handelwijze wel toelaatbaar. Daarbij wijst zij op de uitspraak van de CRvB van 16 september 2008 (ECLI:NL:CRVB:2008:BF4613). Uit deze uitspraak blijkt dat, indien voorafgaand aan het terugvorderingsbesluit, geen herzieningsbesluit is genomen, verweerder dit kan herstellen in bezwaar. In hetgeen door eiser verder is aangevoerd ziet de rechtbank geen grond voor een ander oordeel. Dat eiser niet van het nieuwe herzieningsbesluit op de hoogte zou zijn gesteld, volgt de rechtbank niet. De rechtbank neemt aan dat eiser het bestreden besluit heeft ontvangen daar hij dit besluit met zijn beroepschrift heeft meegestuurd.
31.
Wat betreft de zaak van [eiser 26] (13/464) zijn vrijwel dezelfde grieven aangevoerd. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen neemt de rechtbank ook in die zaak aan dat verweerder het geconstateerde gebrek heeft hersteld. Verweerder kon de terugvordering dan ook mede baseren op de periodes van 12 januari 2009 tot en met 16 januari 2009, 20 januari 2009 tot en met 24 januari 2009 en van 26 januari 2009 tot en met 29 januari 2009.
32.
De beroepen zijn ongegrond.
33.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y.S. Klerk, rechter, in aanwezigheid van
mr. P.A.M. Laro, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 juli 2013.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.