Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
1.Het verloop van het geding
2.Het verzoek en het verweer
In het geval van [verweerder] is de Wet Normering Bezoldiging topfunctionarissen publieke en semi-publieke sector (hierna: WNT) van toepassing, althans hiervan gaat reflexwerking uit, dan wel een normerende werking. In elk geval is toekenning van een vergoeding aan [verweerder] van meer dan € 75.000,- niet redelijk en/of billijk. ZNO verzoekt dan ook de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden onder toekenning van een vergoeding van maximaal € 75.000,- bruto, althans een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag.
was vanaf 1 januari 2009 directeur bij LSO. Op de arbeidsovereenkomst is de CAO Nederlandse Orkesten 2009 (hierna: CAO) van toepassing. [verweerder] is vanaf 1 januari 2013, na de (juridische) fusie tussen LSO en HBO, in dienst bij ZNO. De rechten en plichten van de arbeidsverhouding tussen [verweerder] en LSO zijn toen van rechtswege overgegaan naar ZNO. Van 1 januari 2013 tot 1 juli 2013 had [verweerder] bij ZNO de functie van ‘zakelijk leider ad interim’. In die periode was hij geen directeur meer. Vanaf 1 juli 2013 is [verweerder] zonder functie. Hij is boventallig. De fusie en het gehele traject daaromheen, waarbij [verweerder] zich niet heeft kunnen vinden in veel van de gemaakte keuzes, heeft op [verweerder] impact gehad. Wat ZNO stelt over de subsidie is niet juist, sprake is van een korting van € 1 miljoen per jaar tot en met 2016 en de zogenaamde onzekere toekomst vanaf 2017 is net zo onzeker als iedere kunstenplanperiode. Wel wordt het orkest vanaf 2017 met € 1 miljoen euro extra gekort, waardoor de totale bezuiniging vanaf 2017 € 2 miljoen omvat.
verzoekt de kantonrechter primair om het verzoek tot ontbinding af te wijzen.
Meer subsidiair, indien er vanuit wordt gegaan dat het Sociaal Plan niet van toepassing is, verzoekt [verweerder] de arbeidsovereenkomst te ontbinden onder toekenning van een vergoeding waarbij C groter is dan 2, met veroordeling van ZNO in de kosten van de procedure.
3.De beoordeling
Verder is niet in geschil dat [verweerder] met ingang van 1 januari 2009 bij de rechtsvoorgangster van ZNO (LSO) in dienst is getreden als algemeen directeur en in die functie tot 1 januari 2013 eindverantwoordelijk was voor de algemene leiding en het beleid van dat orkest. Dit betekent dat in deze procedure voldoende aannemelijk is geworden dat [verweerder] tot 1 januari 2013 leiding gaf aan de hele organisatie van LSO. Evenmin is in geschil dat [verweerder] met ingang van 1 januari 2013 is overgegaan naar ZNO en dat hij daar tot 1 juli 2013 als zakelijk leider ad interim directielid was, waarna hij boventallig is verklaard omdat volgens ZNO geen andere passende functie beschikbaar was. Dit betekent dat eveneens voldoende aannemelijk is geworden dat [verweerder] vanaf 1 januari 2013 in ieder geval nog moet worden beschouwd als lid van, dan wel de hoogst ondergeschikte aan het uitvoerende en toezichthoudende orgaan van ZNO of degenen belast met de dagelijkse leiding.
Ingevolge artikel 8 van het BWU heeft de betrokkene, indien de duur van de bovenwettelijke uitkering langer is dan de WW, recht op een aansluitende uitkering die eindigt uiterlijk op de eerste dag van de kalendermaand waarin betrokkene de leeftijd van 65 jaar bereikt.
Uitgaande van een einde van het dienstverband van [verweerder] per 1 december 2013 en het bereiken van de 65 jarige leeftijd op 8 september 2022, maakt [verweerder] op grond van het Sociaal Plan in beginsel gedurende in totaal 105 maanden aanspraak op € 6.892,- bruto per maand. Voor een verlenging van de periode van 105 maanden tot de 67 jarige leeftijd van [verweerder] is geen aanleiding, nu het Sociaal Plan verwijst naar de tekst van het BWU zoals dat gold op 1 januari 2013 en daarin de leeftijd van 65 jaar is vermeld.
De periode van 105 maanden, vermenigvuldigd met een bedrag van € 6.892,- bruto per maand, leidt tot een bedrag van in totaal € 723.660,- bruto.
€ 723.660,- minus € 113.798,87, derhalve in totaal € 609.861,13 bruto.
De kantonrechter gaat bij de vaststelling van een billijke vergoeding aan het percentage van 70 voorbij. Dit percentage is niet alleen slechts gebaseerd op een afspraak tussen ZNO en haar (tijdelijke) ondernemingsraad, zodat het brede draagvlak van werknemers- en werkgeversorganisaties zoals bij het Sociaal Plan ontbreekt, maar een bedrag gelijk aan 70% van de nominale waarde van de bovenwettelijke uitkering zou in het geval van [verweerder] tevens tot een bovenmatige en derhalve niet billijke vergoeding leiden.
4.De beslissing
€ 400,- als bijdrage in het salaris van de gemachtigde (niet met btw belast).