ECLI:NL:RBOBR:2013:6023

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
1 november 2013
Publicatiedatum
31 oktober 2013
Zaaknummer
SHE 13/4712
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • F.M. Tadic
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake sluiting pand op grond van Opiumwet

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Oost-Brabant op 1 november 2013 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker, die een cafetaria exploiteert in een pand dat door de burgemeester van de gemeente Heusden is gelast te sluiten. De sluiting is opgelegd op basis van artikel 13b van de Opiumwet, omdat in de schuur van het pand een hennepkwekerij was aangetroffen. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat hij door de sluiting zijn bron van inkomsten verliest.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeker een spoedeisend belang heeft bij de voorlopige voorziening, gezien de lange duur van de sluiting. Echter, de rechter oordeelt dat er geen sprake is van een evident onrechtmatig besluit van de burgemeester. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de burgemeester bevoegd was om de sluiting op te leggen, gezien de aanwezigheid van een handelshoeveelheid drugs in het pand. De rechter heeft ook geoordeeld dat verzoeker, als huurder, verantwoordelijk is voor de gang van zaken in het pand en dat het besluit om te sluiten terecht aan hem is gericht.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat het besluit van de burgemeester niet evident onrechtmatig was. De uitspraak is openbaar gedaan en er is geen mogelijkheid tot rechtsmiddel tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 13/4712
uitspraak van de voorzieningenrechter van 1 november 2013 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] h.o.d.n. CoBo Advies en Cafetaria Voogd, te Drunen, verzoeker,

(gemachtigde: S.A.N. Geerling),
en

de burgemeester van de gemeente Heusden, verweerder

(gemachtigde: mr. O.J.W.A. Looijmans).

Procesverloop

Bij besluit van 25 september 2013 heeft verweerder op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet en met inachtneming van het “Beleid inzake bestuurlijke handhaving van artikel 13b van de Opiumwet gemeente Heusden” (het handhavingsbeleid) verzoeker gelast het bedrijfspand aan [adres 1], gemeente Heusden, inclusief erf en bijgebouwen, met ingang van de dag na verzending van dit besluit te sluiten en gesloten te houden voor de duur van een jaar.
Verzoeker heeft tegen het besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Bij brief van 1 oktober 2013 heeft verweerder laten weten dat het pand aan [adres 1] met ingang van 2 oktober 2013 zal worden gesloten. Verweerder is niet bereid de voorlopige voorziening af te wachten en de uitvoering van het besluit zolang op te schorten.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 oktober 2013. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.
Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende (procedurele) feiten en omstandigheden.
2.
De heer [persoon 1] is eigenaar van het pand, inclusief erf en bijgebouwen aan [adres 1]. Het pand wordt verhuurd aan verzoeker. Verzoeker exploiteert in het pand een cafetaria en gebruikt daarbij mede de op het perceel aanwezige schuur. Daarin staat een aantal vriezers.
3.
Op 15 september 2013 heeft de politie onderzoek verricht in en om het pand. Op 16 september 2013 is daarvan op ambtsbelofte een rapportage opgemaakt ten behoeve van verweerder. Hieruit blijkt het volgende:
“(…)
Aanleiding:
Op 15 september 2013 werd er bij het gemeenschappelijk meldcentrum te
's-Hertogenbosch, omstreeks 03:54 uur, de melding gemaakt van een heterdaad inbraak te [adres 1].
Betreden pand:
Op 15 september omstreeks 03.56 uur waren er meerdere politie eenheden ter plaatse. In de schuur werd enige tijd later in een ruimte een ingerichte en in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen. Op grond van artikel 9 Opiumwet werd tevens de woning betreden.
(…)
Ruimen hennepkwekerij:
Op 15 september 2013 werd in de schuur bij het genoemde pand een kweekruimte aangetroffen.
Ruimte 1:
In de schuur is een wand aangetroffen die de oorspronkelijke ruimte in tweeën deelt. Het voorste gedeelte werd gebruikt als opslag voor algemene goederen, hierachter bevond zich de hennepkwekerij. De achterwand van de oorspronkelijke ruimte is afgebroken en daaraan is een, van hout gemaakte, aanbouw geplaatst. (…) Op de vloer van de genoemde ruimte was een stellage gebouwd met daarover zwart rubberen folie en daarop 339 zwart plastic kweekpotten. Elke kweekpot wat gevuld met aarde en een hennepplant of gevuld met de wortels en een afgeknipte stam van een hennepplant.
Boven de hennepplanten waren in totaal 32 assimilatielampen met hamerslag kappen gemonteerd. Aan de zijmuren waren respectievelijk 32 transformatoren, een schakelkast en een temperatuur/ventilatie regelkast gemonteerd. In de twee hoeken van de ruimte waren drie koolstoffilters gemonteerd. Aan de koolstoffilters waren slangen gemonteerd die naar de inbouwventilator was gemonteerd hiermee werd de vuile lucht uit de kwekerij weggezogen en via de zijwand van de schuur naar buiten uitgeblazen.
Aan alle elektrische apparatuur waren stroomkabels gemonteerd en deze werden aangesloten op de schakelkast.
De genoemde ruimten waren beroeps- en bedrijfsmatig ingericht voor de teelt van hennep.
(…)
Testen hennepplanten:
Op 15 september 2013 werden de aangetroffen hennepplanten getest. Het testen leverde tweemaal een positieve indicatie van hennep op."
4.
Bij brief van 19 september 2013 heeft verweerder aan verzoeker zijn voornemen kenbaar gemaakt om overeenkomstig zijn beleid het pand inclusief het bijbehorende erf en bijgebouwen voor de duur van een jaar te sluiten op grond van artikel 13b van de Opiumwet. Verzoeker heeft zijn zienswijze ingebracht tegen het voorgenomen besluit tot sluiting van het pand. Verweerder heeft in deze zienswijze geen aanleiding gezien van zijn voornemen af te wijken en heeft bij brief van 1 oktober 2013 aan verzoeker meegedeeld dat het pand, inclusief erf en bijgebouwen op grond van artikel 13b van de Opiumwet zal worden gesloten.
5.
Verzoeker heeft om een voorlopige voorziening verzocht, omdat hij zich niet kan verenigen met het besluit van 25 september 2013. Voor het spoedeisend belang heeft verzoeker aangevoerd dat hij als gevolg van de sluiting niet langer in staat is om zijn cafetaria te exploiteren en daardoor is ontdaan van zijn bron van inkomsten. Verder heeft verzoeker – kort samengevat – aangevoerd dat in het besluit van 25 september 2013 wordt voorbijgegaan aan de omstandigheid dat verzoeker geen eigenaar is van het bewuste pand. Verzoeker wijst op het feit dat hij huurder is en stelt dat hij niet over de volledige beschikkingsbevoegdheid over het pand beschikt. Het besluit had daarom niet aan hem gericht moeten worden. Verweerder heeft naar de mening van verzoeker bovendien onvoldoende gemotiveerd waarom de individuele belangen van eiser minder zwaar wegen dan de belangen die de Opiumwet wil dienen. Voorts is verzoeker van mening dat verweerder ten onrechte heeft nagelaten om te beoordelen of in dit geval niet had kunnen worden volstaan met een waarschuwing.
6.
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS, zie onder meer de uitspraken van 14 september 2001, ECLI:NL:RVS: 2001:AN6769 en van 17 mei 2006, ECLI:NL:RVS:2006:AX4378) vormt een financieel belang op zichzelf geen reden om een voorlopige voorziening te treffen. Dit kan echter wel het geval zijn als sprake is van een actuele financiële noodsituatie of de continuïteit van de betrokken onderneming wordt bedreigd. Hoewel verzoeker slechts heeft gesteld dat hij door inkomensverlies financiële schade leidt, vloeit naar het oordeel van de voorzieningenrechter de financiële ingrijpendheid van een dergelijke maatregel in dit geval reeds uit de duur van de maatregel voort. De voorzieningenrechter concludeert derhalve dat spoedeisend belang kan worden aangenomen vanwege de lange duur van de sluiting. Gelet daarop ligt de vraag ter beantwoording voor of sprake is van een evident onrechtmatig besluit van verweerder. Voor toewijzing van de voorlopige voorziening is namelijk slechts plaats als deze vraag bevestigend beantwoord moet worden. Hierbij is van belang op te merken dat het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter heeft en niet bindend is voor de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding.
7.
Op grond van artikel 13b van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II, wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt of daartoe aanwezig is.
8.
De bevoegdheid neergelegd in artikel 13b van de Opiumwet is voor verweerder nader uitgewerkt in het handhavingsbeleid. Uit dit beleid blijkt dat onder lokalen worden verstaan voor publiek toegankelijke en gesloten lokalen (en/of daarbij behorende erven). Ook worden als lokalen aangemerkt, woningen die niet dienen ter huisvesting van personen en die dus niet als woning worden gebruikt. Dit beleid gaat ervan uit dat lokalen waarin handel in softdrugs (lijst II van de Opiumwet) is geconstateerd, voor de duur van één jaar worden gesloten.
9.
Niet in geschil is dat het pand een lokaal is als bedoeld in artikel 13b van de Opiumwet. Hoewel verzoeker dit wel heeft betwist, blijkt uit het proces-verbaal dat de op 15 september 2013 aangetroffen en geteste hennepplanten tot tweemaal een positieve indicatie opleverden van hennep, zijnde een middel als bedoeld in lijst II. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter staat daarmee tevens vast dat aldaar een middel als bedoeld in lijst II van de Opiumwet aanwezig was.
10.
Op grond van de jurisprudentie van de ABRvS (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 21 maart 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BV9512) is voor het ontstaan van de bevoegdheid om bestuursdwang toe te passen niet vereist dat daadwerkelijk softdrugs zijn verhandeld vanuit het pand. Uit het woord ‘daartoe’ in artikel 13b, eerste lid van de Opiumwet volgt dat de enkele aanwezigheid van een handelshoeveelheid drugs, bestemd voor verkoop, aflevering of verstrekking de bevoegdheid verschaft tot sluiting van een lokaal.
11.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder, gelet op de hoeveelheid hennepplanten die in de schuur behorende bij het pand zijn aangetroffen, alsmede gelet op de aanwezige professionele apparatuur, in redelijkheid kunnen aannemen dat sprake was van een handelshoeveelheid drugs. De voorzieningenrechter verwijst in dit kader onder meer naar de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 24 september 2010 (ECLI:NL:RBSHE:2010:BN8193). Gelet op het vorenstaande was verweerder bevoegd om met toepassing van artikel 13b van de Opiumwet de sluiting van het pand, inclusief erf en bijgebouwen te bevelen.
12.
Dat, zoals verzoeker stelt, de schuur behoort tot [adres 2] doet aan het voorgaande niet af, nu ter zitting is komen vast te staan dat [adres 1] en [adres 2] één perceel betreft. Ook kan, gelet op het voorgaande, in het midden blijven of tevens sprake was van diefstal van stroom. De aangetroffen hennep en apparatuur zijn immers al voldoende om de bevoegdheid tot sluiting op grond van artikel 13b van de Opiumwet te doen ontstaan.
13.
Verzoekers stelling dat verweerder hem ten onrechte heeft aangeschreven, aangezien hij niet de eigenaar maar de huurder is en vanuit deze positie de opgedragen last niet kan uitvoeren, faalt. Als huurder/exploitant is verzoeker in staat uitvoering te geven aan de last tot sluiting en is hij verantwoordelijk voor de gang van zaken in en om het pand dat hij huurt. Gelet op het voorgaande heeft verweerder de last tot sluiting van het pand, inclusief erf en bijgebouwen dan ook terecht aan verzoeker opgelegd. Of verzoeker persoonlijk betrokken was bij de aanwezigheid van de handelshoeveelheid drugs in de schuur is, evenals de vraag naar de (mate van) verwijtbaarheid, volgens vaste jurisprudentie van ABRvS, niet relevant voor het ontstaan van de bevoegdheid neergelegd in artikel 13b van de Opiumwet (zie de uitspraken van 1 februari 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BV2400 en van 28 november 2012, ECLI:NL:RVS:2012: BY4412).
14.
Vervolgens is de vraag aan de orde of verweerder in het onderhavige geval in redelijkheid van de bevoegdheid tot sluiting gebruik heeft kunnen maken. Daarbij overweegt de voorzieningenrechter dat blijkens de jurisprudentie van de ABRvS (bijvoorbeeld de uitspraak van 26 juli 2006, ECLI:NL:RVS:2006:AY5066 ) in het licht van de vergaande bevoegdheden die in artikel 13b van de Opiumwet aan verweerder zijn toegekend, de rechter sluitingsbevelen die zijn genomen krachtens artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet op terughoudende wijze dient te toetsen. Ook bij de vaststelling van de sluitingstermijn beschikt verweerder over beslissingsruimte. Gelet op het doel van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet, te weten de preventie en beheersing van de uit het drugsgebruik voortvloeiende risico's voor de volksgezondheid en het voorkomen van nadelige effecten van de handel in en het gebruik van drugs op het openbare leven (Memorie van Toelichting bij artikel 13b van de Opiumwet, Kamerstukken II 1996/97, 25 324 nr. 3, blz. 5) mag verweerder bij de vaststelling van de sluitingstermijn betrekken de noodzaak om de bekendheid van een inrichting als drugsadres teniet te doen, de rust in de directe omgeving te doen wederkeren of herhaling van ernstige verstoring van de openbare orde dan wel een verdere aantasting van het woon- en leefklimaat te voorkomen.
15.
De voorzieningenrechter acht het door verweerder gevoerde handhavingsbeleid, gelet op het doel van artikel 13b van de Opiumwet, niet kennelijk onredelijk. In al hetgeen door verzoeker is aangevoerd, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding hierover anders te oordelen.
16.
Het betoog van verzoeker dat verweerder in redelijkheid niet tot sluiting kon komen zonder voorafgaande waarschuwing, faalt. Noch in artikel 13b van de Opiumwet noch in hetgeen is bepaald in de Awb over het opleggen van een last onder bestuursdwang is te vinden dat het bestuursorgaan de betrokkene bij constatering van een eerste overtreding in beginsel moet waarschuwen en pas daarna tot het opleggen van een last mag besluiten. Er bestaat derhalve geen grond voor het oordeel dat beleid dat inhoudt om zonder voorgaande waarschuwing sluiting te bevelen, nadere motivering behoeft. De keuze om al dan niet het sluitingsbevel door een waarschuwing vooraf te doen gaan, staat ter vrije beoordeling van het bestuursorgaan.
17.
Uit het voorgaande vloeit voort dat verweerder naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter bevoegd was het pand, inclusief erf en bijgebouwen met toepassing van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet voor de duur van een jaar te sluiten. Er is dus naar voorlopig oordeel geen sprake van een evident onrechtmatig besluit.
18.
Gelet daarop oordeelt de voorzieningenrechter dat het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen wordt afgewezen.
19.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
20.
Beslist wordt als volgt.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.M. Tadic, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van
mr. U.F.B. van Berkel-de Jongh, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
1
november 2013.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.