ECLI:NL:RBOBR:2013:6506

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
22 november 2013
Publicatiedatum
22 november 2013
Zaaknummer
SHE-13_4170
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving van omgevingsvergunning en verwijdering van illegaal bouwwerk

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 22 november 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, eigenaar van een perceel met daarop een woning, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sint Anthonis. Eiser had een beroep ingesteld tegen de besluiten van verweerder, waarbij hem een last onder dwangsom was opgelegd om een illegaal bouwwerk te verwijderen en een omgevingsvergunning voor het plaatsen van een kozijn was geweigerd. De rechtbank oordeelde dat er geen bewijs was voor het bestaan van een bouwvergunning uit de jaren tachtig, zoals eiser had gesteld. De rechtbank concludeerde dat de woning zonder vergunning was gebouwd en dat de handhaving door verweerder gerechtvaardigd was. Eiser kon geen rechten ontlenen aan het overgangsrecht, omdat de woning op basis van een aanschrijving moest worden afgebroken. De rechtbank verwierp de stelling van eiser dat verweerder had moeten afzien van handhavend optreden, omdat er geen bijzondere omstandigheden waren die dat rechtvaardigden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en legde geen proceskostenveroordeling op.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 13/4170

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 november 2013 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser,
gemachtigde: mr. J. van Groningen,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sint Anthonis, verweerder,
gemachtigde: mr. N.C. Kramer.

Procesverloop

Bij besluit van 20 september 2012 (het primaire besluit I) heeft verweerder eiser gelast, onder oplegging van een last onder dwangsom van € 30.000,-, de overtreding van artikel 2.3a, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) op het perceel aan [adres 1] (het perceel) vóór 15 september 2013 te beëindigen.
Bij besluit van 10 december 2012 (het primaire besluit II) heeft verweerder geweigerd eiser een omgevingsvergunning te verlenen voor het plaatsen van een kozijn in de voorgevel van de woning op het perceel.
Bij besluit van 10 juli 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiser gericht tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 november 2013. Eiser en verweerder zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigden.

Overwegingen

1.
De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan. Eiser is eigenaar van het perceel. Op het perceel staat - naast een bedrijfswoning - een woning met het adres [adres 2] (de woning). De woning is rond 1980 gebouwd.
Nadat het gebruik van de woning door de voormalige eigenaar van het agrarische bedrijf op het perceel is beëindigd, heeft verweerder een verzoek om legalisering van diens zoon in 2009 afgewezen. Verweerder heeft eiser, na de aankoop van de woning, te kennen gegeven de woning niet te willen legaliseren. Daarop heeft verweerder het primaire besluit I genomen.
Verweerder heeft de in dit besluit genoemde begunstigingstermijn verlengd tot na de uitspraak van de rechtbank.
2.
Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat eiser de woning van het perceel dient te verwijderen, omdat deze zonder omgevingsvergunning voor het bouwen in stand wordt gelaten. Verweerder heeft om die reden ook geweigerd een omgevingsvergunning voor het plaatsen van een kozijn in de voorgevel van de woning te verlenen.
3.
Eiser voert aan dat de woning er al ruim 30 jaar staat, zonder dat verweerder hiertegen is opgetreden. Er moet daarom, omdat ook in de jaren tachtig al een vergunningsplicht bestond, vanuit worden gegaan dat de woning met toestemming is gebouwd.
4.
Uit het enkele feit dat de woning er al geruime tijd staat zonder dat handhavend is opgetreden, volgt niet dat de woning met toestemming of een bouwvergunning is opgericht. Verweerder heeft gemotiveerd aangevoerd dat zij in de gemeentelijke administratie geen toestemming of bouwvergunning heeft aangetroffen. Verweerder heeft bovendien de notulen van de vergaderingen van het college in het oprichtingsjaar van de woning geraadpleegd en daarin geen toestemming of bouwvergunning voor de woning gevonden. De rechtbank gaat er, gelet hierop, vanuit dat de woning rond 1980 is gebouwd zonder toestemming of bouwvergunning. Dat betekent dat eiser artikel 2:3a, eerste lid, van de Wabo overtreedt.
5.
Eiser voert aan dat de woning onder het bouwovergangsrecht van het bestemmingsplan ‘Buitengebied 2000’ (het bestemmingsplan) valt. Verweerder was dan ook gehouden om de omgevingsvergunning voor het plaatsen van de kozijnen te verlenen. Het gevolg daarvan is, dat verweerder ook niet bevoegd was om door middel van een last onder dwangsom volledige verwijdering van de woning te gelasten.
6.
Artikel 24, eerste lid, aanhef en onder a, van de planregels behorende bij het bestemmingsplan (de planregels) bepaalt dat bouwwerken, welke bestaan op het tijdstip van het tervisielegging van het ontwerp van het plan, dan wel nadien nog kunnen worden opgericht krachtens een voor dat tijdstip aangevraagd bouwvergunning dan wel gedane melding en die in enigerlei opzicht afwijken van het plan, op voorwaarde dat de bestaande afwijking van het plan naar aard noch naar omvang wordt vergroot en behoudens onteigening, gedeeltelijk mogen worden vernieuwd of veranderd.
7.
Hoewel ingevolge bovengemelde overgangsbepaling ook een niet legaal opgericht bouwwerk gedeeltelijk mag worden vernieuwd of veranderd, mits het bouwwerk op de peildatum reeds bestond, is de rechtbank van oordeel dat nu de woning krachtens een aanschrijving moet worden afgebroken, geen rechten meer kunnen worden ontleend aan het overgangsrecht. Het overgangsrecht strekt ertoe bescherming te bieden aan gevestigde belangen of rechten. Daarvan is in de situatie die zich hier voordoet geen sprake. Het verlenen van een vergunning voor vernieuwen van de kozijnen zou ook geen redelijk doel dienen. Een dergelijke vergunning legaliseert de woning als zodanig niet. Van de vergunning kan na afbraak van de woning dan ook geen gebruik worden gemaakt. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 8 februari 2006, te vinden op www.rechtspraak.nl onder nummer ECLI:NL:RVS:2006:AV1280. De door de gemachtigde van eiser ter zitting aangehaalde uitspraak van deze rechtbank van 19 januari 2005 met zaaknummer
AWB 04/557 kan niet tot een ander oordeel leiden, nu deze uitspraak juist door de hierboven genoemde uitspraak van de Afdeling is vernietigd. De rechtbank vindt in de uitspraak van de Afdeling geen aanknopingspunten voor het oordeel dat sprake moet zijn van een onherroepelijk handhavingsbesluit dat strekt tot verwijdering van de woning. Gelet op het vorenstaande heeft verweerder de omgevingsvergunning voor het vernieuwen van een kozijn in de voorgevel van de woning dan ook terecht geweigerd. De beroepsgrond slaagt niet. Dit betekent tevens dat verweerder niet, op grond van de verlening van een omgevingsvergunning voor het aanbrengen van een kozijn, de bevoegdheid tot handhavend optreden kan worden ontzegd.
8.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren dit te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien
.
9.
Eiser voert aan dat verweerder van handhavend optreden had behoren af te zien, omdat er sprake is van bijzondere omstandigheden. De woning staat er al vele jaren en het was voor eiser niet voorzienbaar dat verweerder de woning opeens als illegaal en ongewenst zou bestempelen.
10.
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (zie bijvoorbeeld de uitspraak van
17 april 2013, te vinden op www.rechtspraak.nl onder nummer ECLI:NL:RVS:2013:BZ7699) brengt de enkele omstandigheid dat verweerder bekend was met de illegale situatie maar gedurende lange tijd daartegen geen handhavingsmaatregelen heeft getroffen, niet met zich dat niet meer handhavend mocht worden opgetreden. Verder kan eiser aan de omstandigheid dat verweerder tegen het jarenlange bestaan en gebruik van de woning door de rechtsvoorganger van eiser niet het gerechtvaardigd vertrouwen ontlenen, dat verweerder na verkoop van de woning aan eiser ook niet tegen de woning zou optreden. De rechtbank betrekt hierbij dat het niet aannemelijk is dat eiser niet van de status van de woning op de hoogte was, onder andere omdat de woning, in de akte van levering, als noodwoning is gekwalificeerd.
De beroepsgrond slaagt niet.
11.
Gelet op voorafgaande is het beroep ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.J. de Lange, rechter, in aanwezigheid van
mr A.M.M. Belt - Brouns, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 november 2013.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.