ECLI:NL:RBOBR:2013:6631

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
28 november 2013
Publicatiedatum
27 november 2013
Zaaknummer
SHE-13_1268
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor ProRail B.V. voor het bouwen van overdekte fietsbeugels en fietskluizen en het kappen van bomen op het Stationsplein

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 28 november 2013 uitspraak gedaan in een geschil over een omgevingsvergunning die was verleend aan ProRail B.V. voor het bouwen van overdekte fietsbeugels en fietskluizen, alsook voor het kappen van bomen op het Stationsplein in Deurne. Eiser, een omwonende, had bezwaar gemaakt tegen de vergunning en stelde dat de vergunning in strijd was met het bestemmingsplan en dat er onvoldoende rekening was gehouden met de belangen van omwonenden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vergunning correct was verleend en dat de bezwaren van eiser niet gegrond waren. De rechtbank oordeelde dat de fietskluizen geen voor mensen toegankelijke ruimtes zijn en dat de gestalde fietsen geen wand vormen zoals bedoeld in de planregels. Hierdoor was er geen sprake van strijd met het bestemmingsplan. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen wettelijke verplichting was voor verweerder om omwonenden intensiever bij het besluitvormingsproces te betrekken dan is gebeurd. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en bevestigde de verleende omgevingsvergunning.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummers: SHE 13/1268

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 november 2013 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Deurne, verweerder,
gemachtigden: F.P.G. Ricken-Cleven en V. Snels.

Procesverloop

Bij besluit van 9 oktober 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder aan ProRail B.V. een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van overdekte fietsbeugels en fietskluizen en het kappen van bomen op het adres [adres].
Bij brief van 1 november 2012 heeft eiser hiertegen bezwaar gemaakt.
Bij brief van 11 maart 2013 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op zijn bezwaar.
Bij besluit van 7 mei 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 oktober 2013. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1.
De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan. Op 9 juli 2012 heeft ProRail B.V. (ProRail) een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor de activiteiten bouwen en kappen. Bij de aanvraag heeft ProRail een bouwplan ingediend. Het bouwplan voorziet in de uitbreiding van fietsenstallingen op een tweetal locaties bij station Deurne. Aan de reeds op die locaties bestaande fietsenstallingen wordt een aantal overdekte fietskluizen en fietsbeugels toegevoegd. Als gevolg van de uitbreiding dienen vijf bomen te worden gekapt. Het plan voorziet daarnaast in het herplanten van drie bomen.
Niet tijdig beslissen
2.
Op grond van artikel 6:12, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan het beroepschrift tegen het niet tijdig nemen van een besluit worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft meegedeeld dat het in gebreke is.
3.
Op grond van artikel 7:10, eerste lid, van de Awb moest verweerder in dit geval op het bezwaar van eiser beslissen binnen twaalf weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken. Deze termijn bedraagt op grond van artikel 6:7 van de Awb zes weken. Op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt deze termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Het besluit waartegen eiser bezwaar heeft gemaakt is bekendgemaakt op 9 oktober 2012. De termijn voor het indienen van het bezwaar is verstreken op 20 november 2012. De beslistermijn voor verweerder liep derhalve in beginsel tot 12 februari 2013.
4.
In onderhavig geval ontbrak de handtekening van eiser op het door hem ingediende bezwaarschrift. Verweerder heeft eiser overeenkomstig artikel 6:6 van de Awb op 22 november 2012 in de gelegenheid gesteld dit verzuim te herstellen. Op 12 december 2012 heeft eiser dit gebrek hersteld. Op grond van artikel 7:10, tweede lid, van de Awb wordt de beslistermijn opgeschort, gerekend vanaf de dag na die waarop de indiener is verzocht een verzuim als bedoeld in artikel 6:6 van de Awb te herstellen tot de dag waarop het verzuim is hersteld. Dat betekent dat de beslistermijn van verweerder is verlengd met 19 dagen, derhalve tot 3 maart 2013. Daarnaast heeft verweerder de hoorzitting op verzoek van eiser verplaatst van 4 februari 2013 naar 18 maart 2013. Eiser heeft weliswaar niet gevraagd om een verlenging met een dergelijke termijn, maar verweerder heeft ter zitting gemotiveerd aangegeven dat dit de eerstvolgende mogelijkheid was om de hoorzitting weer te plannen. De beslistermijn van verweerder is dan ook verlengd met 42 dagen en daarom geëindigd op 14 april 2013. Dit betekent dat het beroep van eiser van 11 maart 2013 is ingesteld voordat de beslistermijn is verstreken. Voor zover het beroep van eiser is gericht tegen het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar is het beroep dan ook niet-ontvankelijk.
Het bestreden besluit
5.
Op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Awb heeft het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit mede betrekking op het bestreden besluit, nu dit besluit niet geheel aan het beroep tegemoet komt. Op grond van vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) staat aan de toepassing van dit artikel niet in de weg dat het beroep prematuur is ingediend. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de ABRS van 9 februari 2005, te vinden op www.rechtspraak.nl onder nummer ECLI:NL:RVS:2005:AS5476.
6.
De rechtbank stelt bij de behandeling van het beroep voorop dat in het bestreden besluit enkel een omgevingsvergunning is verleend voor het bouwen van overdekte fietsenstallingen en –kluizen en het kappen van bomen. Een aantal van de door eiser aangevoerde gronden valt buiten de omvang van het geschil, omdat het bestreden besluit niet op deze aspecten ziet. De rechtbank doelt hiermee op de beroepsgronden omtrent de locatie van de brievenbus, het ontbreken van een openbaar toilet, het beperkte aantal fietsenstallingen en –kluizen op station Deurne en de wijze van financiering van het project. De rechtbank zal deze beroepsgronden dan ook buiten behandeling laten.
Omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk
7.
Eiser voert aan dat de omgevingsvergunning voor het bouwen in strijd is met het bestemmingsplan ‘Schutsboom de Romein’ (het bestemmingsplan). Eiser stelt dat een gedeelte van de overdekte fietskluizen en fietsbeugels buiten de bestemming ‘Spoorwegdoeleinden’ valt. Daarnaast mogen de overdekte fietskluizen en fietsbeugels die wel onder de bestemming ‘Spoorwegdoeleinden’ vallen, enkel binnen het bebouwingsoppervlakte worden gebouwd, nu zij zijn aan te merken als gebouwen. Ook hieraan is niet voldaan, aldus eiser.
8.
Op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is het verboden om zonder een omgevingsvergunning een project uit te voeren voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk. Artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder c, bepaalt dat een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk wordt geweigerd indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan.
9.
Op grond van het bestemmingsplan rust op de locaties waarvoor de omgevingsvergunning is verleend de bestemming ‘Spoorwegdoeleinden’. Voor zover een gedeelte van de te bouwen fietsbeugels en fietsstallingen buiten deze bestemming valt – ter zitting is hieromtrent niet de gewenste duidelijkheid verkregen – vallen zij onder de bestemming ‘Verkeersdoeleinden’. Ter zitting is vastgesteld dat de planregels op gronden met de bestemming ‘Verkeersdoeleinden’ overdekte fietsbeugels en fietskluizen toestaan. Voor zover de te bouwen fietsbeugels en fietskluizen binnen de bestemming ‘Verkeersdoeleinden’ vallen, is er dan ook geen sprake van strijd met het bestemmingsplan.
10.
Ten aanzien van de gronden met de bestemming ‘Spoorwegdoeleinden’ overweegt de rechtbank als volgt. Op grond van artikel 24 van de planregels mogen op zodanig bestemde gronden uitsluitend bouwwerken ten behoeve van het spoorwegverkeer worden gebouwd, met dien verstande, dat de gebouwen binnen het op de plankaart aangegeven bebouwingsoppervlak moeten worden gebouwd, met inachtneming van het maximum-bebouwingspercentage en maximum-bouwhoogte, zoals op de plankaart is aangegeven. Artikel 1, derde lid, van de planregels behorende bij het bestemmingsplan (de planregels) bepaalt dat onder een gebouw wordt verstaan een bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
11.
De rechtbank is van oordeel dat de fietskluizen geen voor mensen toegankelijke ruimtes vormen, gelet op de hoogte van de kluizen (1,225 meter). Omdat de planregels geen definitie bevatten van het begrip ‘wanden’, moet worden aangesloten bij het algemeen spraakgebruik. De rechtbank is van oordeel dat gestalde fietsen geen wand vormen als bedoeld in artikel 1 van de planregels. Ook voor het overige kennen de overdekte fietsenstallingen en fietskluizen geen constructie die als wand kan worden aangemerkt. De overdekte fietsbeugels zijn dan ook geen gebouw. Dat betekent dat de overdekte fietskluizen en fietsbeugels niet binnen het bebouwingsoppervlak hoeven te worden gebouwd. Van strijd met het bestemmingsplan is dan ook geen sprake. De beroepsgrond slaagt niet.
12.
Eiser voert aan dat het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen in strijd is met de visie van verweerder op de ontwikkeling van de spoorzone, neergelegd in het ‘Masterplan Spoorzone Deurne’ en het ‘Masterplan Openbare Ruimte Deurne’. Bovendien is eiser van mening dat de fietsenstallingen te dicht naast de openbare weg worden geplaatst, wat de veiligheid van fietsende treinreizigers niet ten goede komt.
13.
Artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo kent een limitatieve opsomming van gronden om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, (het bouwen van een bouwwerk) te weigeren. Dit houdt in dat een omgevingsvergunningaanvraag die betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, slechts mag en moet worden geweigerd in de in het artikel opgesomde gevallen. Hiervoor is geoordeeld dat het bouwplan in overeenstemming is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Door eiser is niet gesteld dat zich één van de andere in artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo genoemde weigeringsgronden voordoet. Gelet op het karakter van artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo bestond voor verweerder geen ruimte om de - hiervoor weergegeven - door eiser naar voren gebrachte aspecten mee te wegen. Nu het bouwplan niet in strijd is met een van de in artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo genoemde toetsingsgronden was verweerder gehouden onderhavige omgevingsvergunning te verlenen. De beroepsgrond slaagt niet.
Omgevingsvergunning voor het vellen van een houtopstand
14.
Eiser stelt dat verweerder het besluit tot verlening van de omgevingsvergunning voor de kap van de bomen onvoldoende heeft gemotiveerd. Uit het Masterplan blijkt dat het laankarakter van de Spoorlaan behouden moet blijven. Door het weghalen van de bomen, vooral de bomen die zijn bestempeld als ‘Groene Parels’, bestaat het risico dat het laankarakter verloren gaat, aldus eiser.
15.
Artikel 2.2. van de Wabo bepaalt – voor zover hier van toepassing – dat voor zover ingevolge een bepaling in een provinciale of gemeentelijke verordening een vergunning of ontheffing is vereist om een houtopstand te vellen of te doen vellen, een zodanige bepaling geldt als een verbod om een project voor zover dat geheel of gedeeltelijk uit die activiteiten bestaat, uit te voeren zonder omgevingsvergunning. Op grond van artikel 4.11, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening Deurne 2010 (APV) is het verboden om een houtopstand te vellen of te doen vellen die staat vermeld op de door het college vastgestelde Bomenlijst met bijbehorende kaart (Groene Parels van Deurne) en/of die onderdeel uitmaken van de te behouden en ontwikkelen bomenstructuren die zijn opgenomen in het door het college vastgestelde Groenstructuurplan. Op grond van het vierde lid van artikel 4.11 van de APV kan verweerder ontheffing verlenen van dit verbod.
16.
Door R. Willems, medewerker bij verweerders gemeente, is vastgesteld dat twee van de vijf te kappen bomen zijn aan te merken als ‘Groene Parels’. Eiser heeft niet betwist dat de overige drie bomen geen ‘Groene Parels’ zijn. Bovendien is gesteld noch gebleken dat deze drie bomen onderdeel uitmaken van een te behouden en ontwikkelen boomstructuur die is opgenomen in het Groenstructuurplan. Dat betekent dat voor deze bomen op grond van artikel 4.11 van de APV en artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder g van de Wabo geen omgevingsvergunning is vereist voor het kappen.
17.
Voor de twee bomen die op de lijst van ‘Groene Parels’ staan, is wel een omgevingsvergunning voor het kappen vereist. Op grond van artikel 4.13 van de APV kan verweerder een ontheffing, als bedoeld in artikel 4:11, vierde lid, van de APV, weigeren indien de betreffende houdopstand nog voldoet aan de redengevende omschrijving van de plaatsing van de boom op de Bomenlijst zoals bedoeld in artikel 4:11, eerste lid en (a) er geen zwaarwegend algemeen maatschappelijk belang is aangetoond dat opweegt tegen het duurzaam behoud van de houtopstand; of (b) naar boomdeskundige maatstaven instandhouding niet langer verantwoord is ter voorkoming van letsel of schade; conform de criteria uit door de raad vastgestelde ‘Kadernota bomenbeleid’. In het ‘Handboek Groen’ heeft verweerder een puntensysteem neergelegd voor het maken van een afweging tussen de waarde van een boom en de waarde van een verwijderingsbelang. De rechtbank acht dit beleid niet onredelijk.
18.
Door R. Willems is onderzoek gedaan naar de waarde van de bomen en het belang dat is gediend met het kappen van de bomen. R. Willems komt tot de conclusie dat er een zwaarwegend algemeen maatschappelijk belang is dat opweegt tegen het duurzaam behoud van de houtopstand en overweegt daarbij dat ondanks het rooien van de twee bomen de groene parel in stand blijft. Gelet op deze conclusie is de rechtbank van oordeel dat verweerder redelijkerwijs de omgevingsvergunning voor het kappen van de bomen heeft kunnen verlenen. Daarbij neemt de rechtbank ook in aanmerking dat het bouwplan voorziet in het herplaatsen van een drietal bomen. De beroepsgrond slaagt dan ook niet.
Procedureel
19.
Eiser voert aan dat omwonenden in hun belangen zijn geschaad door de foutieve aanduiding van het perceel in het primaire besluit.
20.
De rechtbank stelt vast dat de omgevingsvergunning in het primaire besluit is verleend voor het perceel aan [adres], kadastraal bekend onder sectie N, nummer 2183. In het bestreden besluit heeft verweerder erkend dat dit de onjuiste aanduiding is en de fout hersteld door de omgevingsvergunning te verlenen voor de locaties Stationsplein ongenummerd en Fabriekstraat ongenummerd, kadastraal bekend onder sectie N, nummers 2578 en 2260. Uit het bouwplan bij de aanvraag van 9 juli 2012, welke eiser heeft ingezien, blijkt bovendien ook voor welke locatie de omgevingsvergunning is verleend. Niet gebleken is dat eiser in zijn belangen is geschaad. De beroepsgrond slaagt niet.
21.
Eiser voert aan dat hij tijdens de inzage, voorafgaand aan het indienen van zienswijzen tegen het concept primaire besluit, niet alle stukken heeft mogen inzien.
22.
Uit het dossier blijkt dat eiser tijdens de inzage bij verweerder een aantal stukken niet heeft mogen inzien omdat er onduidelijkheid bestond over de vertrouwelijkheid van deze stukken. Tijdens de bezwaar- en beroepsprocedure heeft eiser in elk geval inzicht gekregen in alle aan het (bestreden) besluit ten grondslag liggende stukken. Niet gebleken is dat eiser in zijn belangen is geschaad. De beroepsgrond slaag niet.
23.
Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende heeft gecommuniceerd naar omwonenden van de locaties waar de omgevingsvergunning voor is verleend.
24.
Er bestaat voor verweerder geen wettelijke verplichting om de omwonenden intensiever bij het besluitvormingsproces te betrekken dan nu is gebeurd. De beroepsgrond slaagt niet.
25.
Gelet op voorafgaande is het beroep ongegrond.
26.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.H.N. Kruijer, rechter, in aanwezigheid van
mr. E.A.C. Spoormakers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
28 november 2013.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.