ECLI:NL:RBOBR:2013:BZ4694

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
15 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
Awb 12 / 1091
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot aanwijzing van de voormalige H. Pauluskerk als gemeentelijk monument en de ontvankelijkheid van het beroep

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 15 maart 2013 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Uden, waarbij de voormalige H. Pauluskerk is aangewezen als gemeentelijk monument. Eisers, eigenaren van de kerk, hebben beroep ingesteld per e-mail, maar de rechtbank oordeelt dat dit niet op de juiste wijze is gebeurd, omdat zij geen gebruik hebben gemaakt van het voorgeschreven webformulier. De rechtbank stelt vast dat de e-mail niet als geldig beroepschrift kan worden aangemerkt, maar dat eisers alsnog de gelegenheid hebben gekregen om het verzuim te herstellen door een aanvullend beroepschrift per fax in te dienen, wat zij ook hebben gedaan. Hierdoor is het beroep ontvankelijk verklaard.

De rechtbank overweegt verder dat de eisers niet op de hoogte waren van de voorgenomen aanwijzing van de kerk als gemeentelijk monument, maar dit betreft een privaatrechtelijke aangelegenheid die niet afdoet aan de bevoegdheid van de gemeente om de aanwijzing te doen. De rechtbank wijst erop dat de termijn van twaalf weken voor het nemen van een besluit op het verzoek tot aanwijzing een termijn van orde is en geen reden vormt voor vernietiging van het besluit. De rechtbank concludeert dat de eisers in de beroepsfase nieuwe gronden en argumenten mogen aanvoeren, ondanks dat zij eerder een zienswijze hebben ingediend.

Uiteindelijk oordeelt de rechtbank dat het beroep ongegrond is, omdat de aanwijzing van de H. Pauluskerk tot gemeentelijk monument niet onevenredig is ten opzichte van het doel van behoud van monumentale waarden. De rechtbank wijst op de beoordelingsvrijheid van het college en het advies van de Monumentencommissie, dat voldoende gemotiveerd is. De rechtbank concludeert dat er geen grond is om te twijfelen aan de monumentale waarde van de kerk en dat de aanwijzing rechtmatig is.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/1091
uitspraak van de meervoudige kamer van 15 maart 2013 in de zaak tussen
[naam A] en [naam B], te Zeeland, eisers
(gemachtigde: N.P. Teulings),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Uden, verweerder
(gemachtigden: M.H. Hulleman en H.M. van Schijndel).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: de Stichting Cuypersgenootschap, te Arnhem.
Procesverloop
Bij besluit van 22 februari 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder op verzoek van de derde-partij de voormalige H. Pauluskerk met bijbehorende gebouwen en terrein, gelegen aan de Ereprijsstraat 2 en 4 te Uden, aangewezen als gemeentelijk monument.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 oktober 2012. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. De derde-partij is niet verschenen.
Overwegingen
1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
Eisers zijn eigenaar van de voormalige H. Pauluskerk aan de Ereprijsstraat 2 en 4 te Uden.
Na daartoe de uniforme openbare voorbereidingsprocedure als bedoeld in afdeling 3.4. van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te hebben gevoerd, heeft verweerder bij het bestreden besluit de voormalige H. Pauluskerk met bijbehorende gebouwen en terrein, gelegen aan de Ereprijsstraat 2 en 4 te Uden, aangewezen als gemeentelijk monument. Dit besluit is op
28 februari 2012 verzonden.
Per e-mail van 10 april 2012, gericht aan “Publieksvragen (’s-Hertogenbosch)”, hebben eisers tegen dit besluit beroep ingesteld. Deze e-mail is doorgestuurd aan de sector bestuursrecht van deze rechtbank.
Bij brief van 12 april 2012 heeft de rechtbank de ontvangst van het beroepschrift bevestigd en eisers in de gelegenheid gesteld de gronden van het beroep en een kopie van het bestreden besluit in te dienen. Bij brief van 29 mei 2012 hebben eisers de aanvullende gronden van het beroep ingediend.
2. Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het beroep overweegt de rechtbank als volgt.
2.1. Op grond van artikel 8:40a van de Awb is afdeling 2.3 van overeenkomstige toepassing op het verkeer met de bestuursrechter. Op grond van artikel 2:15, eerste lid, van de Awb kan een bericht elektronisch naar de bestuursrechter worden verzonden voor zover de bestuursrechter kenbaar heeft gemaakt dat deze weg is geopend. De bestuursrechter kan nadere eisen stellen aan het gebruik van de elektronische weg. Ingevolge artikel 1, eerste lid, van het Besluit elektronisch verkeer met de bestuursrechter kan beroep bij de bestuursrechter slechts langs elektronische weg worden ingesteld op een vanwege de gerechten aangegeven wijze. Er dient daarbij verplicht gebruik te worden gemaakt van het daartoe door de rechtspraak ontwikkelde webformulier van het digitaal loket bestuursrecht, zoals ook is vermeld op de website van de rechtspraak (www.rechtspraak.nl). Eisers hebben geen gebruik gemaakt van het webformulier, maar per e-mail van 10 april 2012, gericht aan “Publieksvragen (’s-Hertogenbosch)”, beroep ingesteld. Deze e-mail is vervolgens doorgestuurd aan de sector bestuursrecht van deze rechtbank. Gelet op het voorgaande is de e-mail van eisers naar het oordeel van de rechtbank niet aan te merken als een op juiste wijze digitaal ingediend beroepschrift. De rechtbank wijst in dit verband op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 23 juli 2010, LJN: BN7799.
2.2. Op grond van artikel 6:6, aanhef en onder b, van de Awb kan de bestuursrechter het beroep niet-ontvankelijk verklaren indien het beroepschrift geheel of gedeeltelijk is geweigerd op grond van artikel 2:15, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn. Deze herstelmogelijkheid dient te worden geboden indien uit het e-mailbericht valt af te leiden dat daarmee beoogd wordt beroep in te stellen en het is verzonden naar het officiële e-mailadres van de rechtbank. Uit de e-mail van eisers valt af te leiden dat daarmee beoogd werd beroep in te stellen. De e-mail is verzonden naar een officieel e-mailadres van de rechtbank. De rechtbank had eisers moeten meedelen dat het beroep niet op deze wijze kon worden ingesteld en in de gelegenheid moeten stellen het verzuim te herstellen. De rechtbank heeft dit echter niet gedaan, maar heeft het beroep in behandeling genomen. Eisers hebben per fax een aanvullend beroepschrift ingediend dat door hun gemachtigde is ondertekend. Het verzuim is daarmee hersteld. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het beroep ontvankelijk. De rechtbank wijst op de uitspraak van de ABRvS van 29 augustus 2012, LJN: BX5972.
2.3. Verweerders standpunt dat eisers geen geldige machtiging hebben afgegeven voor het instellen van het beroep en het vertegenwoordigen van eisers in beroep, volgt de rechtbank niet. Voor zover de tekst van de overgelegde machtiging reden gaf te twijfelen of N.P. Teulings bevoegd was namens eisers beroep in te stellen, hebben eisers deze twijfel weggenomen door ter zitting te verklaren dat N.P. Teulings gemachtigd was en is om namens hen beroep in te stellen en hen te vertegenwoordigen in deze procedure.
3. Ten aanzien van de bevoegdheid tot aanwijzing van de voormalige H. Pauluskerk tot gemeentelijk monument overweegt de rechtbank als volgt.
3.1. Eisers stelling dat zij ten tijde van de aankoop van de H. Pauluskerk niet op de hoogte waren van de voorgenomen aanwijzing als gemeentelijk monument, betreft een privaatrechtelijke aangelegenheid en doet, wat daar ook van zij, niet af aan verweerders bevoegdheid om de voormalige H. Pauluskerk aan te wijzen tot gemeentelijk monument.
3.2. Hoewel aan eisers kan worden toegegeven dat verweerder niet binnen de in artikel 5 van de Erfgoedverordening gemeente Uden 2010 gestelde termijn van twaalf weken heeft beslist op het verzoek tot aanwijzing tot gemeentelijk monument, moet worden opgemerkt dat dit een termijn van orde is, zodat hierin geen reden is gelegen om tot vernietiging van het bestreden besluit over te gaan.
3.3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eisers op grond van artikel 6:13 van de Awb geen nieuwe gronden en argumenten mogen aanvoeren tegen het in de bestuurlijke voorfase aan de orde gestelde besluitonderdeel. De rechtbank volgt verweerder hierin niet. Artikel 6:13 van de Awb houdt, voor zover hier van belang, in dat geen beroep kan worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijzen als bedoeld in artikel 3:15 naar voren heeft gebracht. Dat is hier echter niet aan de orde. Eisers hebben immers een zienswijze ingediend tegen het ontwerpbesluit tot aanwijzing van de voormalige H. Pauluskerk tot gemeentelijk monument. Artikel 6:13 van de Awb staat er niet aan in de weg dat eisers in de fase van het beroep bij de rechter nieuwe gronden en argumenten aandragen tegen de aanwijzing.
3.5. Eisers betwisten de monumentale waarde van het object en stellen dat zich in
Odiliapeel, gemeente Uden, eveneens een nog als kerk in dienst zijnd gebouw van de architect Jan de Jong bevindt, zodat ten aanzien van de H. Pauluskerk niet kan worden gesproken van een uniek object en dat daarom de noodzaak tot aanwijzing als gemeentelijk monument wordt overschat.
3.6. Verweerder stelt, onder verwijzing naar het advies van de Monumentencommissie van
8 april 2011, dat het pand monumentale status heeft. De Monumentencommissie stelt, onder verwijzing naar haar eerdere advies van 7 november 2005, de redengevende beschrijving van het Monumentenhuis Brabant en de “Monumentbeschrijving en waardestelling” van juli 2011, dat het object monumentale status heeft, omdat in Uden, voor zover bekend, van de architect Jan de Jong geen andere grote werken aanwezig zijn, zodat in dit geval van de
H. Pauluskerk kan worden gesproken van een zeldzaam object. Verweerder heeft voorts verklaard dat, voor zover er in één gemeente meerdere objecten van eenzelfde bouwstijl het beschermen waard zijn, deze allemaal voor bescherming als monument in aanmerking kunnen komen.
3.7. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, van de Erfgoedverordening gemeente Uden 2010 (hierna: de verordening), wordt in deze verordening onder gemeentelijk monument verstaan (1) een overeenkomstig deze verordening als beschermd monument aangewezen zaak die van algemeen belang is vanwege zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde, (2) een terrein dat van algemeen belang is wegens een daar aanwezige zaak bedoeld onder 1.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de verordening kan het college, al dan niet op aanvraag van een belanghebbende, een zaak of terrein aanwijzen als gemeentelijk monument. Ingevolge het tweede lid vraagt het college voordat het over de aanwijzing een besluit neemt advies aan de Monumentencommissie.
3.8. De rechtbank stelt voorop dat verweerder beoordelingsvrijheid heeft bij de beantwoording van de vraag of een object op de gemeentelijke monumentenlijst wordt geplaatst. De Monumentencommissie is de bij de verordening aangewezen deskundige om verweerder hierover te adviseren. De rechtbank acht het advies van de Monumentencommissie voldoende gemotiveerd en concludent. Er bestaat geen grond voor het oordeel dat verweerder dit advies niet aan zijn besluit ten grondslag heeft mogen leggen. Nu eisers geen tegenadvies hebben overgelegd, heeft verweerder zich op basis van dit advies in redelijkheid op het standpunt mogen stellen dat de H. Pauluskerk monumentale waarde heeft. Dat er andere met de H. Pauluskerk vergelijkbare objecten zijn, doet hier niet aan af. Eisers’ beroepsgrond faalt.
3.9. Eisers’ beroepsgrond dat verweerder niet had mogen overgaan tot de aanwijzing tot gemeentelijk monument, omdat zij hierdoor in het gebruik en de exploitatie van het pand worden beperkt, faalt. Naar het oordeel van de rechtbank is de aanwijzing tot gemeentelijk monument niet onevenredig met het daarmee te dienen doel, te weten het behoud van de monumentale waarden van het pand. Zoals de ABRvS heeft overwogen (bijvoorbeeld in de uitspraak van 26 mei 2010, LJN: BM5582) betekent de aanwijzing weliswaar dat voor wijzigingen aan het pand een omgevingsvergunning (monumentenvergunning) is vereist, waardoor de mogelijkheden tot wijziging worden beperkt, maar het betekent niet dat wijzigingen aan het pand door de aanwijzing onmogelijk zijn geworden, nu daarvoor een monumentenvergunning kan worden gevraagd.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Venekamp, voorzitter, en mr. D.J. Hutten en
mr. drs. M.M.L. Wijnen, leden, in aanwezigheid van mr. F.A.M.C. Habraken - Hermans, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 maart 2013.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.