5.Ingevolge artikel 1:2, eerste lid van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
6.1De ABRS heeft in onder meer de uitspraak van 11 december 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:2342) overwogen dat degene wiens concurrentiebelang rechtstreeks is betrokken bij een besluit, belanghebbende is. Dit geldt ongeacht de vraag of het concurrentiebelang bij het nemen van dit besluit een rol kan spelen. 6.2De werkzaamheden van Praxis Vastgoed zijn in het uittreksel van de Kamer van Koophandel omschreven als: handel in eigen onroerend goed; het verkrijgen, vervreemden, bezwaren, huren, verhuren van registergoederen. Desgevraagd heeft de gemachtigde van eisers 1 ter zitting aangegeven dat Praxis Vastgoed de beide Praxisvestigingen huurt en dat Praxis-Doe-Het-Zelf Center beide vestigingen exploiteert. De rechtbank is echter niet gebleken dat beide Praxisvestigingen onder rechtstreeks (mede) beheer vallen van Praxis Vastgoed. Dat heeft Praxis Vastgoed ook niet aangegeven. De stelling dat door de komst van een Hornbachvestiging in Best Praxis Vastgoed mogelijkerwijze de huurpenningen niet kan betalen van de vestigingen in Son en Breugel en Eindhoven, omdat Praxis-Doe-Het-Zelf Center mogelijkerwijze minder inkomsten zal genereren, leidt niet tot het oordeel dat Praxis Vastgoed zelf een rechtstreeks betrokken belang heeft. Praxis Vastgoed heeft desgevraagd niet inzichtelijk kunnen maken dat zij voor het betalen van huurpenningen voor afzonderlijke vestigingen afhankelijk is van de door Praxis-Doe-Het-Zelf Center gegenereerde inkomsten van de desbetreffende vestigingen. De rechtbank verwijst bovendien naar de hierboven genoemde uitspraak van de ABRS, waar Praxis Vastgoed in een soortgelijke kwestie evenmin als belanghebbende werd beschouwd. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder ten onrechte Praxis Vastgoed als belanghebbende heeft aangemerkt en zal het bestreden besluit in zoverre vernietigen.
6.3Desgevraagd hebben eisers 2 ter zitting onweersproken aangegeven dat zij allen een bouwmarkt exploiteren of mede-exploiteren. Dit blijkt, met uitzondering van De Kempensche Poort, ook uit de overgelegde uittreksels van de Kamer van Koophandel, maar de rechtbank ziet geen aanleiding aan de door eisers 2 verschafte informatie ter zitting te twijfelen. De door Praxis-Doe-Het-Zelf Center en eisers 2 geëxploiteerde bouwmarkten hebben betrekking op hetzelfde marktsegment en liggen in hetzelfde verzorgingsgebied als de Hornbachvestiging van vergunninghoudster en zijn reeds daarom belanghebbende. De rechtbank is daarnaast van oordeel dat VNB Hasco en Hasco Bouwmarkt belanghebbende zijn, omdat de door hen geëxploiteerde bedrijven in de directe nabijheid liggen van de bouwlocatie.
7.1Eisers 1 hebben opgemerkt dat uit het bestreden besluit niet blijkt waarom afwijking van het recente bestemmingsplan planologisch gezien aanvaardbaar is en welke afwegingen daartoe zijn gemaakt. De verwijzing naar de toelichting op het bestemmingsplan is niet afdoende omdat daaruit niet blijkt waarom de overkapping ruimtelijk aanvaardbaar is. Ter zitting hebben eisers 1 hieraan toegevoegd dat zij betwisten dat verweerder bevoegd was om toestemming te verlenen voor afwijking van het bestemmingsplan op basis van artikel 2.12, eerste lid, aanhef onder a, sub 2, van de Wabo, omdat de bouwlocatie niet is gelegen in de bebouwde kom van Best.
Eisers 2 hebben opgemerkt dat ten tijde van het bestreden besluit is getoetst aan het verkeerde bestemmingsplan.
7.2Verweerder heeft aangegeven dat de bouwlocatie wel is gelegen in de bebouwde kom. In het bestreden besluit heeft verweerder, naar aanleiding van het advies van de gemeentelijke bezwaarschriftencommissie, aangegeven dat de overkapping waar de afwijking van het bestemmingsplanplan betrekking op heeft, ondergeschikt is aan het gehele bouwplan en dat dit ruimtelijk niet bezwaarlijk wordt geacht. Verder is deze overkapping ruimtelijk inpasbaar. In het primaire besluit is gewezen op het open karakter van de overkapping. In de beroepsprocedure heeft verweerder erkend dat in het bestreden besluit niet is getoetst aan het op dat moment geldende bestemmingsplan. Daarop ziet het herstelbesluit. Hierin is aangegeven dat de voor de afwijking aangedragen motivering in stand kan blijven. Verweerder is verder van mening dat deze beroepsgronden buiten beschouwing kunnen blijven gelet op artikel 8:69a van de Awb. Vergunninghoudster heeft zich hierbij aangesloten.
7.3Ingevolge artikel 8:69a van de Awb vernietigt de bestuursrechter een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.
7.4In de uitspraak van 11 september 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:1146) heeft de ABRS overwogen dat de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis heeft willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en de daadwerkelijke (of: achterliggende) reden om een besluit in rechte aan te vechten en dat de bestuursrechter een besluit niet moet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die niet strekt tot bescherming van een belang waarin de eisende partij feitelijk dreigt te worden geschaad. 7.5De rechtbank verstaat de achterliggende reden van eisers 1 en 2 om beroep in te stellen aldus dat zij zich verzetten tegen de komst van een concurrent van deze omvang. De rechtbank verstaat de aangevoerde beroepsgrond uiteindelijk zo, dat de afwijking van het bestemmingsplan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en dat met een kleinere omvang van het bouwplan deze afwijking niet noodzakelijk zou zijn. Onder deze omstandigheden bestaat er geen reden voor het oordeel dat de rechtsregel, dat de activiteit niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening mag zijn, kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van eisers.
7.6Conform vaste rechtspraak van de ABRS (onder meer de uitspraak van 9 maart 2003, ECLI:NL:RVS: 2003:AF7017), is de vraag of een perceel al dan niet binnen de bebouwde kom ligt, van feitelijke aard. Daarbij is niet de plaats van het verkeersbord dat de bebouwde kom aangeeft bepalend, doch de aard van de omgeving. Het begrip ‘Bebouwde kom’ is in het Besluit omgevingsrecht (Bor) niet gedefinieerd en de rechtbank is van oordeel dat kan worden aangesloten bij de rechtspraak van de ABRS.
7.7De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de gedingstukken waaronder een luchtfoto van de omgeving, de bouwlocatie is gelegen in de bebouwde kom. De bouwlocatie grenst aan een woonwijk en is gelegen op een groot industrieterrein. De stelling van eisers 1 dat de bebouwde kom slechts woonbebouwing kan omvatten, ontbeert elke grondslag in de wetsgeschiedenis en de jurisprudentie. Verweerder was daarom bevoegd om toestemming te verlenen voor het afwijken van het bestemmingsplan.
7.8Verweerder heeft erkend dat het bestreden besluit niet is getoetst aan het bestemmingsplan “Bedrijventerreinen Best”, zoals dit is gewijzigd bij besluit van de gemeenteraad op 4 februari 2013. De beroepsgrond van eisers 2 tegen het bestreden besluit slaagt daarom.
7.9Het herstelbesluit bevat een motivering van de toestemming om af te wijken van het bestemmingsplan. Er wordt immers verwezen naar de motivering van het bestreden besluit. De stelling van eisers 1 en 2 dat het herstelbesluit niet is gemotiveerd, berust op een onjuiste lezing van dit besluit. De rechtbank overweegt dat het verlenen van een toestemming ingevolge artikel 2.12, eerste lid, aanhef onder a, sub 2, van de Wabo een discretionaire bevoegdheid van verweerder is, hetgeen betekent dat aan verweerder een zekere vrijheid toekomt. Bij het uitoefenen van deze bevoegdheid dient verweerder de bij het besluit betrokken belangen af te wegen. Een dergelijke afweging leent zich alleen voor een terughoudende (marginale) toetsing door de rechtbank. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in redelijkheid toestemming heeft kunnen verlenen en dat deze toestemming voldoende is gemotiveerd. Daarbij is in aanmerking genomen dat eisers 1 en 2 niet hebben aangegeven waarom de overkapping, gelet op het ondergeschikte karakter hiervan, niet ruimtelijk inpasbaar zou zijn. De enkele opmerking van eisers 1 en 2 dat het herstelbesluit onvoldoende is gemotiveerd, acht de rechtbank onvoldoende. Het beroep tegen het herstelbesluit faalt.
8.1Eisers 1 hebben aangevoerd dat in het bestreden besluit ten onrechte is nagelaten in te gaan op de bezwaargrond over de Bouwverordening en het Bouwbesluit. In bezwaar hebben eisers 1 aangevoerd dat uit het primaire besluit niet blijkt dat het bouwplan voldoet aan de eisen uit de Bouwverordening en het Bouwbesluit.
8.2Verweerder is van mening dat in het primaire besluit duidelijk is aangegeven dat het bouwplan voldoet aan de eisen die zijn gesteld in de Bouwverordening en het Bouwbesluit. In het verweerschrift heeft verweerder gesteld dat deze beroepsgrond buiten beschouwing kan blijven, gelet op artikel 8:69a van de Awb.
8.3Eisers 1 hebben, met uitzondering van de hieronder te behandelen beroepsgrond inzake parkeren, geen enkel voorschrift uit de Bouwverordening genoemd waarmee het bestreden besluit in strijd zou zijn. De rechtbank is van oordeel dat de beroepsgrond van eisers 1 buiten beschouwing kan blijven, gelet op hun achterliggende belang om beroep in te stellen. De vrees van eisers 1 dat een in strijd met het Bouwbesluit verleende omgevingsvergunning voor een Hornbachbouwmarkt een negatieve uitstraling zou kunnen hebben voor Praxis- bouwmarkten, leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. De normen in het Bouwbesluit strekken tot bescherming van de veiligheid van mensen in het desbetreffende bouwwerk en belendende percelen en niet tot bescherming van de veiligheid van mensen in andere bouwmarkten. Gelet op de achterliggende belangen van eisers 1, laat de rechtbank ook deze beroepsgrond buiten beschouwing.
9.1Eisers hebben aangevoerd dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 2.5.30 van de Bouwverordening van de gemeente Best (de Bouwverordening) en in strijd met de Nota parkeernormen. Er is geen sprake van een bouwmarkt, tuincentrum of kringloopwinkel maar van grootschalige detailhandel. Eisers 2 hebben aangegeven dat het verweerder niet vrij staat om de hardheidsclausule toe te passen, omdat de gemeenteraad de normen heeft opgesteld. Bovendien worden te weinig parkeerplaatsen gerealiseerd, gelet op het voorziene bruto vloeroppervlak (bvo) van het bouwplan.
9.2Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de parkeernormen voor de functie ‘Grootschalige detailhandel’ als bedoeld in de Nota parkeernormen van toepassing is maar acht ook de parkeernormen voor de functie ‘bouwmarkt’ maatgevend. Bij de berekening van de benodigde parkeerbehoefte zijn de niet-overdekte tuinmarkt en de drive-in niet meegenomen, omdat deze geen eigen parkeerbehoefte genereren. Ook als dit wel zou zijn gebeurd, zou er nog steeds sprake zijn van een toereikende parkeervoorziening.
In het verweerschrift heeft verweerder gesteld dat deze beroepsgrond buiten beschouwing kan blijven, gelet op artikel 8:69a van de Awb. Vergunninghoudster heeft zich hierbij aangesloten.
9.3Ingevolge artikel 2.5.30, eerste lid, van de Bouwverordening moet, indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto’s in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw hoort. In het tweede lid is bepaald dat aan het eerste lid wordt geacht te zijn voldaan indien het aantal parkeerplaatsen ten minste overeenkomt met het aantal parkeerplaatsen dat voor het desbetreffende gebied en de desbetreffende functie is benoemd in de ‘Nota parkeernormen’.
9.4De Nota parkeernormen bevat in bijlage 2 een parkeernorm voor ’Grootschalige detailhandel’ (5,5 tot 6,0 per 100 m² bvo), met de bijbehorende opmerking ‘zaken met een regionale functie, ook bouwmarkten en tuincentra én een parkeernorm voor ‘Bouwmarkt, tuincentra en kringloopwinkel’ (2,2 tot 2,7 per 100 m² bvo), met de bijbehorende opmerking ‘zaken die gericht zijn op klanten uit Best’. In hoofdstuk 4.4 van de Nota parkeernormen is - voor zover hier van belang - vermeld dat, indien de parkeernormen voor de desbetreffende locatie niet zijn opgenomen in het bestemmingsplan, verweerder onderbouwd vrijstelling kan verlenen om af te wijken van hetgeen is vastgelegd in de nota. Het college kan één of meer bepalingen van deze nota buiten toepassing laten of daarvan afwijken, voor zover toepassing - gelet op het belang waarvoor deze nota tot stand is gebracht - leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard. De toepassing van het verlenen van deze vrijstelling dient zo beperkt mogelijk te worden gehouden en een algemeen belang dienen. In de verklarende woordenlijst bij de Nota parkeernormen is het bvo beschreven als het totale vloeroppervlak binnen de buitenmuren, inclusief alle verdiepingen.
9.5De ABRS heeft in de uitspraak van 9 april 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:1213) inzake de vaststelling van het bestemmingsplan “Bedrijventerreinen Best” het volgende overwogen: “Ter zitting heeft Hornbach naar voren gebracht dat bezoekers van de drive-in met hun auto langs de schappen kunnen rijden, hun spullen kunnen inladen en deze aan het einde afrekenen. Deze bezoekers bezetten derhalve geen parkeerplaatsen. In de drive-in zijn volgens hem ongeveer 16 parkeerplaatsen voorzien voor bezoekers van de drive-in, die alsnog besluiten kleinere zaken aan te willen schaffen in de winkel. Gelet hierop ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat een zodanig aantal bezoekers van de drive-in gebruik zal gaan maken van het algemene parkeerterrein van de bouwmarkt, dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de aanleg van extra parkeerplaatsen daarvoor niet nodig is.” 9.6Naar het oordeel van de rechtbank strekken de rechtsregels in artikel 2.5.30 van de Bouwverordening en de Nota parkeernormen niet tot bescherming van de belangen van concurrenten van Hornbach. Deze rechtsregels strekken ter voorkoming van parkeeroverlast in de omgeving. De bouwmarktvestigingen van eisers, met uitzondering van de vestigingen van VNB Hasco en Hasco Bouwmarkt, zijn echter gelegen op een dusdanige afstand van de bouwlocatie dat niet valt in te zien dat zij parkeeroverlast van de Hornbachvestiging zouden kunnen ondervinden. Eisers 1 stellen weliswaar dat zij zijn gebaat bij een uniforme uitleg van de gemeentelijke bouwverordening, maar miskennen dat beide Praxisvestigingen in een andere gemeente liggen en dat de bouwverordening van Best niet op de Praxisvestigingen in Son en Breugel en Eindhoven van toepassing kan zijn. De rechtbank vindt verder steun voor dit oordeel in de uitspraak van de ABRS van 11 september 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:1146). VNB Hasco en Hasco Bouwmarkt zijn ook belanghebbende vanwege de ligging van hun bouwmarkt schuin tegenover de bouwlocatie. Het valt niet geheel uit te sluiten dat bij een tekort aan parkeerplaatsen deze bedrijven kunnen worden geconfronteerd met parkeeroverlast, respectievelijk met de gevolgen van parkeeroverlast op de bouwlocatie. Daarom strekken de Bouwverordening en de Nota parkeernormen niet onmiskenbaar niet tot bescherming van de belangen van VNB Hasco en Hasco Bouwmarkt. De veronderstelling van verweerder en vergunninghoudster dat het onwaarschijnlijk is dat bezoekers van Hornbach bij de Karweivestiging gaan parkeren, omdat zij dan een ruime afstand moeten overbruggen en de Eindhovenseweg Zuid moeten oversteken, leidt daarom niet tot een ander oordeel. 9.7Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit artikel 2.5.30 van de Bouwverordening en de Nota parkeernormen dat de nota integraal onderdeel uitmaakt van het toetsingskader van artikel 2.5.30 van de Bouwverordening. Zowel de Bouwverordening als de nota zijn vastgesteld door de gemeenteraad van Best. Dat heeft tot gevolg dat verweerder niet bevoegd is de nota te wijzigen, dan wel om hiervan af te wijken, tenzij dit in de Nota uitdrukkelijk is bepaald. Artikel 4:84 van de Awb is niet van toepassing, omdat zowel de Bouwverordening als de Nota geen beleidsregels bevatten in de zin van dit artikel.
9.8De rechtbank overweegt verder dat de beoogde Hornbachvestiging niet is te beschouwen als de functie ‘Bouwmarkt, tuincentra en kringloopwinkel’ zoals genoemd in de Nota parkeernormen, omdat uit de opmerking bij deze functie volgt dat het hier om zaken gaat die zijn gericht op klanten uit Best. Desgevraagd is door vergunninghoudster ter zitting aangegeven dat zij ook klanten uit omringende gemeenten, waaronder Eindhoven, wil aantrekken. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de functie ‘Grootschalige detailhandel’ in de Nota parkeernormen van toepassing is. Niet in geschil is dat met de realisering van 472 parkeerplaatsen niet aan deze parkeernorm wordt voldaan.
9.9De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat toepassing van deze parkeernorm leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard. De rechtbank hecht hier vooral waarde aan de onbestreden conclusie in het in opdracht van vergunninghoudster uitgebrachte rapport “Verkeerseffecten Hornbach Best” van Goudappel Coffeng van 12 juli 2012 , dat het gemiddeld aantal parkeerplaatsen voor alle vergeleken Nederlandse Hornbachvestigingen 3,94 parkeerplaatsen per 100 m² bvo bedraagt. De rechtbank hecht géén waarde aan de omstandigheid dat de normen van het Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water- en Wegenbouw (CROW) voor reguliere bouwmarkten, met CROW-aanvullende publicatie 317, na de vaststelling van de Nota parkeernormen zijn aangepast omdat dit niet heeft geleid tot aanpassing van de Nota parkeernormen. Toepassing van de hardheidsclausule is hier niet aan de orde omdat dan niet wordt voldaan aan de voorwaarde bij de hardheidsclausule dat deze slechts zo beperkt mogelijk zou mogen worden toegepast. Een dergelijke uitleg zou ertoe kunnen leiden dat de Nota parkeernormen door toepassing van de hardheidsclausule door verweerder wordt gewijzigd. De wijziging van de Nota parkeernormen is echter een bevoegdheid van de gemeenteraad.
9.1De Nota parkeernormen bepaalt duidelijk welke elementen tot het bvo moeten worden gerekend. Hier is niet het beoogde gebruik doorslaggevend, maar enkel of het desbetreffende (verdiepings)gedeelte wordt omringd door buitenmuren of niet. Iedere andere uitleg wijkt af van de Nota parkeernormen. De rechtbank rekent, gelet hierop, de volgende elementen van het project tot het bvo: de bouwmarkt (9.041 m²), de overdekte ‘verwarmde’ tuinmarkt (2.471 m²), de verdieping (650 m²) en de drive-in (4.101 m²), in totaal 16.263 m². Naar het oordeel van de rechtbank rekent verweerder de luifel van de tuinmarkt, gelegen buiten de muren van de tuinmarkt, ten onrechte tot het bvo. Daarnaast hebben VNB Hasco en Hasco Bouwmarkt het niet overdekte deel van de tuinmarkt en de luifels van de bouwmarkt buiten de muren van de bouwmarkt ten onrechte in de berekening van het bvo betrokken. Verder laat verweerder ten onrechte de verdieping en de drive-in buiten beschouwing. De omstandigheid dat de drive-in niet zal worden gebruikt als bouwmarkt en dat de verdieping grotendeels zal worden gebruikt voor het onderbrengen van een bedrijfskantine en een sprinklerinstallatie, leidt niet tot een ander oordeel. Dit sluit namelijk niet uit dat in de toekomst deze ruimten wel kunnen worden gebruikt om klanten te ontvangen. Evenmin valt uit te sluiten dat voor aanpassing van deze ruimten geen omgevingsvergunning is vereist. Het gebruik waar verweerder van uitgaat, is in het bestreden besluit niet gewaarborgd. Verweerder heeft in het bestreden besluit en overigens ook het herstelbesluit de drive-in en verdieping in strijd met de Nota parkeernormen buiten beschouwing gelaten. Uitgaande van 472 te realiseren parkeerplaatsen resulteert dit in een hoeveelheid van 2,9 parkeerplaatsen per 100 m² bvo. Dit is een forse afwijking van het gemiddeld aantal parkeerplaatsen voor alle vergeleken Nederlandse Hornbachvestigingen van 3,94 parkeerplaatsen per 100 m² bvo. De rechtbank concludeert dat de beroepsgrond van eisers VNB Hasco en Hasco Bouwmarkt slaagt.
10.1Eisers 2 hebben verder gesteld dat de beoogde Hornbachvestiging qua kleurgebruik niet voldoet aan het welstandsbeleid van de welstandsnota, zoals dat is uitgewerkt in het Beeldkwaliteitplan bedrijventerreinen Best (Beeldkwaliteitsplan). De kleurstelling met fel oranje is niet neutraal en niet afgestemd op belendende bedrijven. Ook is geen sprake van een consequent doorgevoerde architectuur, waarbij de architectuur van omliggende gebouwen wordt gerespecteerd. De stadsbouwmeester heeft verzuimd te toetsen aan het Beeldkwaliteitsplan. Eisers 2 hebben in de beroepsprocedure een advies overgelegd van
ir. W.I.S.C. Stevens.
10.2Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de stadsbouwmeester terecht heeft geconcludeerd dat het bouwplan voldoet aan de gemeentelijke welstandsnota. Het Beeldkwaliteitsplan is niet als onderdeel van de gemeentelijke welstandsnota vastgesteld.
10.3Vergunninghouder heeft gesteld dat er onvoldoende verband bestaat tussen het concurrentiebelang van eisers 2 en de aangevoerde rechtsnorm.
10.4In de door de gemeenteraad vastgestelde welstandsnota ‘Welstand met beleid’ ( de Welstandsnota) is voor industriegebieden het volgende opgenomen: “De gebieden zijn grotendeels volgebouwd. Voor nog nieuw te bouwen bedrijfsgebouwen is het van belang dat deze op zichzelf met een consequent doorgevoerde architectuur worden uitgevoerd, waarbij de architectuur van de direct omliggende bebouwing gerespecteerd moet worden. Dat is gezien de grote verscheidenheid van architectuur van de desbetreffende gebouwen niet vooraf in criteria uit te drukken.”
10.5Op pagina 7 van het Beeldkwaliteitsplan is vermeld dat dit onderdeel zal uitmaken van het gemeentelijk welstandsbeleid en ook (gedeeltelijk) zijn weerslag zal vinden in het bestemmingsplan. Het Beeldkwaliteitsplan bevindt zich als separate bijlage 6 bij de toelichting van het bestemmingsplan. Op pagina 14 van de toelichting van het bestemmingsplan is vermeld dat het Beeldkwaliteitsplan een appendix van de Welstandsnota is en door de gemeenteraad als separate bijlage van dit bestemmingsplan is vastgesteld.
10.6Op grond van vaste rechtspraak van de ABRS (waaronder de uitspraak van 8 mei 2013, ECLI:NL:RVS:2013: BZ9738), mag verweerder aan een welstandsadvies in beginsel doorslaggevende betekenis toekennen. Tenzij het advies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont, dat verweerder het niet, of niet zonder meer, aan zijn oordeel over de welstand ten grondslag hebben mogen leggen, behoeft het overnemen van een welstandsadvies in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders, indien de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies overlegt van een andere deskundige, dan wel gemotiveerd aanvoert dat het welstandsadvies in strijd is met de volgens de welstandsnota in acht te nemen criteria.
10.7Naar het oordeel van de rechtbank strekken artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wabo, alsmede de daarop gebaseerde onderliggende rechtsregels tot bescherming van de belangen van VNB Hasco en Hasco Bouwmarkt. Vanuit hun vestigingen bestaat rechtstreeks zicht op de bouwlocatie. Deze rechtsregels strekken echter niet tot bescherming van de belangen van de overige eisers die enkel uit concurrentiebelang procederen.
10.8Het Beeldkwaliteitsplan is niet apart vastgesteld door de gemeenteraad van Best. Verweerder heeft onweersproken aangegeven dat het Beeldkwaliteitsplan slechts als bijlage bij de toelichting van het bestemmingsplan is gevoegd. De in artikel 12a, tweede lid, van de Woningwet gevolgde procedure is niet gevolgd. De rechtbank is van oordeel dat het Beeldkwaliteitsplan geen onderdeel uitmaakt van de Welstandsnota. Verweerder hoeft dus niet rechtstreeks aan het Beeldkwaliteitsplan te toetsen.
10.9Dit betekent echter niet dat aan het Beeldkwaliteitsplan geen enkele betekenis toekomt. Mede gelet op de meer algemene normstelling in de welstandsnota, ligt het op de weg van de stadsbouwmeester om bij de toetsing rekening te houden met het Beeldkwaliteitsplan. Dit heeft tot gevolg dat verweerder mag afwijken van het Beeldkwaliteitsplan, maar dan wel dient te onderbouwen waarom deze afwijking niet leidt tot strijd met de redelijke eisen van welstand. De rechtbank vindt steun voor dit oordeel in de uitspraak van de ABRS van 8 november 2006, (ECLI:NL:RVS:2006:AZ1760). Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder niet kunnen volstaan met het verwijzen naar de adviezen van de stadsbouwmeester van 27 juni 2012 en 21 november 2012, waarin het Beeldkwaliteitsplan niet is betrokken. De rechtbank betrekt daarbij dat verweerder in een procedure rond een ander bouwplan voor een bedrijf op hetzelfde bedrijventerrein het Beeldkwaliteitsplan wel bij de welstandstoetsing betrokken. VNB Hasco en Hasco Bouwmarkt hebben gewezen op deze zaak die heeft geleid tot de uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 24 oktober 2013, (ECLI:NL:RBOBR:2013:6797). Bovendien neemt de rechtbank in aanmerking dat VNB Hasco en Hasco Bouwmarkt een advies van een andere deskundige hebben overgelegd. Verweerder heeft ter zitting in reactie op het advies van de andere deskundige volstaan met de opmerking dat deze ten onrechte aan het Beeldkwaliteitsplan heeft getoetst en aangegeven dat (nog) geen nader advies van de stadsbouwmeester is ingewonnen. Dit leidt de rechtbank tot de conclusie dat zowel het bestreden besluit als het herstelbesluit in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb onvoldoende zijn gemotiveerd. De beroepsgrond van VNB Hasco en Hasco Bouwmarkt slaagt. 11.1Eisers 1 en 2 hebben nog verwezen naar de door hen ingediende bezwaarschriften met het verzoek de daarin vervatte bezwaren als herhaald en ingelast te beschouwen.
11.2De rechtbank overweegt dat eisers 1 en 2 niet hebben onderbouwd dat de weerlegging in het bestreden besluit van de bezwaargronden, met uitzondering van de bezwaargronden die tot de hierboven genoemde beroepsgronden hebben geleid, onjuist is. Deze beroepsgrond faalt.
12.1Zoals hiervoor is overwogen onder rechtsoverwegingen 9.10 en 10.9 zijn het bestreden besluit en het herstelbesluit genomen in strijd met de Nota parkeernormen en artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. Beide besluiten komen voor vernietiging in aanmerking.
12.2Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Dat herstellen kan uitsluitend met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het herstelbesluit alsmede het bestreden besluit. Om het gebrek te herstellen, moet verweerder het volgende doen:
- verweerder dient aan te geven of hij bereid is met toepassing van de hardheidsclausule af te wijken van Nota parkeernormen. De afwijking betreft het buiten beschouwing laten van de verdiepingsvloer of de drive-in bij de bepaling van het bvo of beide;
- als verweerder hiertoe wil afwijken van de Nota parkeernormen dient hij dit te onderbouwen en zo nodig het door verweerder beschreven voorgenomen gebruik van de verdiepingsvloer en de drive-in te waarborgen door toereikende voorschriften te verbinden aan het bestreden besluit;
- verweerder dient voorts met inachtneming van hetgeen de rechtbank heeft overwogen met betrekking tot het Beeldkwaliteitsplan, nader te motiveren of wordt voldaan aan redelijke eisen van welstand. Hiertoe dient te worden aangegeven of wordt afgeweken van het Beeldkwaliteitsplan en, zo ja, waarom deze afwijking niet leidt tot strijd met redelijke eisen van welstand. Verweerder dient hiertoe, mede gelet op het advies van ir. W.I.S.C. Stevens, een nieuw gemotiveerd advies van de stadsbouwmeester in te winnen.
De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op zes weken na verzending van deze tussenuitspraak.
12.3Verweerder moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb en om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, mededelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als verweerder gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eisers 1 en 2 in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
12.4Het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel beperkt tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in de tussenuitspraak, omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de ABRS van 12 juni 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:CA2877). De rechtbank zal het beroep van eisers 2 op het advies vanir. W.I.S.C. Stevens bespreken in de einduitspraak. 12.5De rechtbank ziet in wat zij hiervoor heeft overwogen geen aanleiding een voorlopige voorziening te treffen nu ten tijde van deze uitspraak niet is gebleken dat het bouwplan op korte termijn zal worden gerealiseerd.
12.6De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.