ECLI:NL:RBOBR:2014:403

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
3 februari 2014
Publicatiedatum
30 januari 2014
Zaaknummer
AWB-13_2854
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Last onder dwangsom en invordering dwangsom in melkgeitenhouderij

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 3 februari 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen een melkgeitenhouderij en de burgemeester van de gemeente. Eiseres, de exploitant van de melkgeitenhouderij, had beroep ingesteld tegen besluiten van de burgemeester die haar een last onder dwangsom had opgelegd en een verbeurde dwangsom had ingevorderd. De rechtbank oordeelde dat het beroep ongegrond was voor het opleggen van de last onder dwangsom, omdat de controle op 27 juli 2012 had aangetoond dat de voorschriften van de exploitatievergunning waren overtreden. De rechtbank stelde vast dat de inrichting op dat moment niet voldeed aan de eisen van openbaarheid, aangezien er een familiefeest plaatsvond en de ontvangstruimte niet voor het publiek toegankelijk was.

Echter, voor de invordering van de dwangsom oordeelde de rechtbank dat de burgemeester onvoldoende had aangetoond dat de voorschriften waren overtreden. De rechtbank vond dat de enkele vermelding van een familiefeest in het controlerapport niet voldoende was om te concluderen dat er geen sprake was van ondersteunende horeca. De rechtbank herroept daarom het besluit tot invordering van de dwangsom en verklaart het beroep op dat punt gegrond. De rechtbank bepaalt dat de uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit en dat de burgemeester het betaalde griffierecht aan eiseres moet vergoeden. Tevens veroordeelt de rechtbank de burgemeester in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.473,50.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 13/2854

uitspraak van de meervoudige kamer van 3 februari 2014 in de zaak tussen

[eisers], te [woonplaats], eiseres

(gemachtigden: mr. Y.M.G.M. van Riet en C. van Alphen),
en
de burgemeester van de gemeente [adres], verweerder
(gemachtigden: mr. P. Verhoeven, F. van Mensvoort en mr. O. Mutlu).

Procesverloop

Bij besluit van 15 november 2012 (het primaire besluit 1) heeft verweerder eiseres een last onder dwangsom opgelegd.
Bij besluit van 23 januari 2013 (het primaire besluit 2) heeft verweerder besloten tot het invorderen van een verbeurde dwangsom van € 750,00 vanwege het zich niet houden aan de bij het primaire besluit 1 opgelegde last.
Bij besluit van 14 maart 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres, onder aanvulling van de motivering, ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 september 2013. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigden. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

De feiten
1.1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiseres exploiteert in [verweerder] een melkgeitenhouderij genaamd “[bedrijf]”. Ten behoeve daarvan is door verweerder op 20 januari 2011 een exploitatievergunning verleend waaraan, voor zover thans van belang, de volgende voorschriften zijn verbonden:
1.
Het horecabedrijf dient, conform de aanvraag, als recreatieve nevenfunctie bij de bestaande melkgeitenhouderij met ondersteunende horeca, te worden geëxploiteerd. Ingeval van wijziging van de exploitatieopzet vervalt deze vergunning. Voor de te wijzigen exploitatieopzet dient tijdig een nieuwe vergunning te worden aangevraagd.
2.
Het horecabedrijf dient dagelijks tussen 21:00 uur en 10:30 uur voor het publiek te zijn gesloten.
1.2.
Op 27 juli 2012 hebben medewerkers van de afdeling Publiekszaken en Handhaving van de gemeente [adres] om 23:45 uur een controle uitgevoerd bij de melkgeitenhouderij. In het rapport dat op 30 juli 2012 van die controle is opgemaakt, is het volgende vermeld:
  • Vanaf de openbare weg was zichtbaar dat er licht brandde in de ontvangstruimte
  • Aan de buitenzijde van de ontvangstruimte waren duidelijk stemmen van diverse personen hoorbaar. De toegangsdeur naar de ontvangstruimte was niet afgesloten (…).
  • Binnen aangekomen zag ik ca. 10-20 personen aan bartafels zitten. Op de tafel stonden drankjes waaronder flesjes bier.
  • Eén van de personen (…) bleek de mij bekende [eigenaar 1] (eigenaar) te zijn.
  • Ik vroeg hem waarom de ontvangstruimte geopend was. Hij gaf aan met wat bekenden nog wat te zitten drinken. Tevens verklaarde hij dat morgen, 28 juli er een feestje zou zijn van zijn zoon die 18 jaar wordt.
  • Ik heb de [eigenaar 1] te kennen gegeven dat de ontvangstruimte vanaf 21:00 uur gesloten moet zijn en als er bijzondere gelegenheden zijn hij hier vooraf toestemming voor moet vragen.
1.3.
Na een vooraankondiging aan eiseres te hebben verzonden heeft verweerder, met inachtneming van de door eiseres ingediende zienswijze, het primaire besluit 1 genomen. Daarin concludeerde verweerder op basis van het controlerapport dat eiseres de voorschriften 1 en 2 uit de exploitatievergunning had overtreden en legde hij eiseres een last onder dwangsom op van € 750,00 per constatering van overtreding van voorschrift 1 en € 750,000 per constatering van overtreding van voorschrift 2, beide met een maximum van € 7.500,00.
1.4.
Op 8 december 2012 te 16:00 uur is opnieuw een controle uitgevoerd. In het rapport dat op 17 december 2012 van die controle is opgemaakt, is het volgende vermeld:
(…) de [eigenaar 2] (…) gaf aan dat er een familiefeest van de[naam] was. Toen we vroegen waarom de mensen cadeautjes bij hadden gaf hij aan dat de vrouw van de[naam] ook jarig was. Bij binnenkomst zagen we dat er een diavoorstelling draaide over het geitenbedrijf. Ook gaf de [eigenaar 2] aan dat de mensen naar het geitenmelken mochten gaan kijken en ze serveerden geitenkaasjes.
1.5.
Verweerder heeft op basis van dit rapport het primaire besluit 2 genomen. Daarin concludeerde verweerder dat voorschrift 1 van de exploitatievergunning was overtreden en dat een dwangsom van € 750,00 was verbeurd, nu het organiseren van een feest zoals geconstateerd niet als ondersteunende horeca ten behoeve van de melkgeitenhouderij kon worden aangemerkt.
1.6.
Verweerders commissie bezwaarschriften heeft geadviseerd het bezwaar tegen het primaire besluit 1 ongegrond te verklaren en om het bezwaar tegen het primaire besluit 2 gegrond te verklaren maar het besluit onder aanvulling van de motivering wel in stand te laten.
2.
In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaarschrift ongegrond verklaard. Aanvullend heeft hij daarin ten aanzien van primair besluit 2 overwogen dat het gebruik op
8 december 2012 strijdig was met voorschrift 1 van de exploitatievergunning, omdat het houden van (familie)feesten niet is toegestaan en niets of in elk geval weinig van doen heeft met de melkgeitenhouderij.
De beoordeling ten aanzien van het bestreden besluit, voor zover betrekking hebbend op primair besluit 1
3.1.
Eiseres heeft ter zitting de beroepsgrond dat voorschrift 1 niet aan de exploitatievergunning had mogen worden verbonden, laten vallen. Zij houdt wel vast aan haar beroepsgrond dat op 27 juli 2012 voorschrift 1 van de exploitatievergunning niet is overtreden, nu uit de bewoordingen van het primaire besluit 1 niet zonder meer is op te maken of zij ten tijde van de controle zelfstandige horeca heeft uitgeoefend. Het ontvangen van een groep mensen als zodanig is niet in strijd met de functie ‘ondersteunende horeca’, aldus eiseres.
3.2.
Ten tijde van de oplegging van de dwangsom was de Algemene plaatselijke verordening [adres] 2011 (APV 2011) van toepassing. De exploitatievergunning is nog verleend op grond van de Algemene plaatselijke verordening [adres] 2010 (APV 2010). Gelet hierop gaat de rechtbank ervan uit dat de APV 2010 een rol kan spelen bij de uitleg van de bewoordingen die verweerder in de exploitatievergunning heeft gehanteerd. In de APV 2010 is het begrip ‘horecabedrijf’ in artikel 2.3.1.1 als volgt omschreven:
“Onder horecabedrijf wordt in deze paragraaf verstaan: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt”. De rechtbank is van oordeel dat op basis van het controlerapport van 30 juli 2012 voldoende vast is komen te staan dat tijdens de controle dranken werden geschonken in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was. Er waren immers tien tot twintig personen in de ontvangstruimte aanwezig en onbetwist is dat die aanwezigen op dat moment dranken (bier) nuttigden. Verder staat vast dat de aanwezigen zojuist bezig waren geweest met het klaarzetten van de benodigdheden voor een feest ter gelegenheid van de verjaardag van de zoon van eiseres, dat er de volgende dag zou plaatsvinden. Aldus was het gebruik van de ontvangstruimte ten tijde van de controle niet aan te merken als de melkgeitenhouderij “ondersteunende horeca” zoals vereist in voorschrift 1 van de exploitatievergunning. De beroepsgrond faalt.
4.
Eiseres heeft verder aangevoerd dat artikel 2.3.1.2 van de APV 2010, waarin is bepaald dat het verboden is een horecabedrijf te exploiteren zonder vergunning, enkel betrekking heeft op voor het publiek toegankelijke gebouwen en dat daaraan niet is voldaan, nu de ontvangstruimte op het moment van de controle op 27 juli 2012 was gesloten voor het publiek. De rechtbank volgt eiseres hierin niet. In deze zaak is de APV 2011 van toepassing. Het verbod in artikel 2:28 van de APV 2011 heeft betrekking op openbare inrichtingen. Tussen partijen is niet in geschil dat de ontvangstruimte op zichzelf een openbare inrichting is. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden volgehouden dat dat karakter van openbaarheid op het moment van de controle tijdelijk niet bestond. Een openbare, voor het publiek toegankelijke inrichting blijft openbaar, ook op momenten dat niet eenieder daarin wordt toegelaten (arrest van de Hoge Raad van 28 mei 1982, AB 1983, 233). De beroepsgrond faalt.
5.
Eiseres heeft aangevoerd dat voorschrift 2 niet aan de exploitatievergunning had mogen worden verbonden, nu dat voorschrift berust op een onjuiste wettelijke grondslag. Om die reden dient het handhavingsbesluit vernietigd te worden, aldus eiseres. De rechtbank stelt vast dat deze beroepsgrond zich feitelijk richt tegen het op 20 januari 2011 genomen besluit tot verlening van de exploitatievergunning, welk besluit hier niet ter toetsing voorligt. Bovendien zijn tegen dat besluit geen rechtsmiddelen aangewend, zodat dat besluit in rechte vast is komen te staan. Reeds hierom faalt deze beroepsgrond.
6.
Het beroep gericht tegen het bestreden besluit voor zover dat betrekking heeft op het primaire besluit 1 is dus ongegrond.
De beoordeling ten aanzien van het bestreden besluit, voor zover betrekking hebbend op primair besluit 2
7.1.
Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder heeft gehandeld in strijd met het motiveringsbeginsel door te oordelen dat tijdens de controle op 8 december 2012 sprake was van horeca-activiteiten die niet ondersteunend waren aan de melkgeitenhouderij.
7.2.
De rechtbank oordeelt over deze beroepsgrond als volgt. Met de enkele alinea die in het controlerapport van 17 december 2012 is gewijd aan de constateringen ter plaatse, is voor de rechtbank onvoldoende komen vast te staan dat voorschrift 1 van de exploitatievergunning op 8 december 2012 is overtreden. De aanvullende motivering in het bestreden besluit repareert dat niet. In feite is er niet méér omschreven dan dat er een familiefeest was en dat mensen cadeautjes bij zich hadden. Het enkele feit dat sprake was van een feest, maakt niet – zoals verweerder lijkt te veronderstellen – dat geen sprake meer kan zijn van de melkgeitenhouderij ondersteunende horeca. Het is immers niet ondenkbaar dat een (familie)feest zoals hier volgens eiseres aan de orde is, wordt gevierd door deelname aan de activiteiten die de melkgeitenhouderij biedt. De overige, door verweerder niet betwiste, omstandigheden die in het controlerapport worden genoemd, ondersteunen die visie van eiseres ook: er werd een diavoorstelling getoond over het feitenbedrijf, er werden geitenkaasjes geserveerd en de gasten konden gaan kijken naar het geitenmelken. Al met al heeft verweerder niet aannemelijk gemaakt dat eiseres voorschrift 1 van de exploitatievergunning op 8 december 2012 heeft overtreden. De beroepsgrond slaagt.
8.
Dat betekent dat verweerder de invordering van de dwangsom niet in stand had mogen laten. Het beroep is om die reden gegrond en het bestreden besluit zal op dat punt worden vernietigd. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien door het bezwaar, voor zover betrekking hebbend op het primaire besluit 2, alsnog gegrond te verklaren en het primaire besluit 2 te herroepen. De herroeping houdt in dat het invorderingsbesluit ongedaan is gemaakt.
9.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht aan haar vergoedt.
10.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten.
De rechtbank stelt de kosten voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.461,00 (1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting in bezwaar, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting van de rechtbank met een waarde per punt van € 487,00 en een wegingsfactor 1). De rechtbank heeft hierbij in aanmerking genomen dat alleen het primaire besluit 2 wordt herroepen en dat eiseres geen kosten heeft gemaakt voor het indienen van een bezwaarschrift tegen dat besluit. Zij heeft alleen kosten gemaakt voor een bezwaarschrift tegen het primaire besluit 1. Dit bezwaar was op grond van artikel 5:39, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht van rechtswege mede gericht tegen het primaire besluit 2.
De rechtbank stelt de reiskosten van eiseres vast op € 12,50.
De proceskosten bedragen daarmee in totaal € 1.473,50.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond, voor zover dit betrekking heeft op het primaire besluit 1;
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond, voor zover dit betrekking heeft op het primaire besluit 2;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij het bezwaar tegen het primaire besluit 2 ongegrond is verklaard;
  • herroept het primaire besluit 2 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 160,00 aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.473,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Venekamp, voorzitter, mr. D.J. Hutten en
mr. J.M.H. Rijken-Lie, leden, in aanwezigheid van P.L.M.M. Mulders, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 februari 2014.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.