Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
uitspraak van de meervoudige kamer van 3 februari 2014 in de zaak tussen
[eisers], te [woonplaats], eiseres
Procesverloop
Overwegingen
- Vanaf de openbare weg was zichtbaar dat er licht brandde in de ontvangstruimte
- Aan de buitenzijde van de ontvangstruimte waren duidelijk stemmen van diverse personen hoorbaar. De toegangsdeur naar de ontvangstruimte was niet afgesloten (…).
- Binnen aangekomen zag ik ca. 10-20 personen aan bartafels zitten. Op de tafel stonden drankjes waaronder flesjes bier.
- Eén van de personen (…) bleek de mij bekende [eigenaar 1] (eigenaar) te zijn.
- Ik vroeg hem waarom de ontvangstruimte geopend was. Hij gaf aan met wat bekenden nog wat te zitten drinken. Tevens verklaarde hij dat morgen, 28 juli er een feestje zou zijn van zijn zoon die 18 jaar wordt.
- Ik heb de [eigenaar 1] te kennen gegeven dat de ontvangstruimte vanaf 21:00 uur gesloten moet zijn en als er bijzondere gelegenheden zijn hij hier vooraf toestemming voor moet vragen.
“Onder horecabedrijf wordt in deze paragraaf verstaan: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt”. De rechtbank is van oordeel dat op basis van het controlerapport van 30 juli 2012 voldoende vast is komen te staan dat tijdens de controle dranken werden geschonken in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was. Er waren immers tien tot twintig personen in de ontvangstruimte aanwezig en onbetwist is dat die aanwezigen op dat moment dranken (bier) nuttigden. Verder staat vast dat de aanwezigen zojuist bezig waren geweest met het klaarzetten van de benodigdheden voor een feest ter gelegenheid van de verjaardag van de zoon van eiseres, dat er de volgende dag zou plaatsvinden. Aldus was het gebruik van de ontvangstruimte ten tijde van de controle niet aan te merken als de melkgeitenhouderij “ondersteunende horeca” zoals vereist in voorschrift 1 van de exploitatievergunning. De beroepsgrond faalt.
De rechtbank stelt de kosten voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.461,00 (1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting in bezwaar, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting van de rechtbank met een waarde per punt van € 487,00 en een wegingsfactor 1). De rechtbank heeft hierbij in aanmerking genomen dat alleen het primaire besluit 2 wordt herroepen en dat eiseres geen kosten heeft gemaakt voor het indienen van een bezwaarschrift tegen dat besluit. Zij heeft alleen kosten gemaakt voor een bezwaarschrift tegen het primaire besluit 1. Dit bezwaar was op grond van artikel 5:39, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht van rechtswege mede gericht tegen het primaire besluit 2.
De rechtbank stelt de reiskosten van eiseres vast op € 12,50.
Beslissing
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond, voor zover dit betrekking heeft op het primaire besluit 1;
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond, voor zover dit betrekking heeft op het primaire besluit 2;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij het bezwaar tegen het primaire besluit 2 ongegrond is verklaard;
- herroept het primaire besluit 2 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 160,00 aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.473,50.