Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
1.[verweerder 1],
[verweerder 2],
[verweerder 3],
1.De procedure
- het tussenvonnis van 30 april 2014
- het proces-verbaal van comparitie van 16 september 2014.
2.De feiten
“
Artikel 18 – Wraking van de rechter(…)
3. De wrakende partij brengt de wraking onder opgave van redenen schriftelijk ter kennis van de desbetreffende arbiter, de wederpartij, de voorzitter en, indien het scheidsgerecht uit meer arbiters bestaat, de mede-arbiters. Deze kennisgeving wordt gedaan binnen een week na ontvangst van de in artikel 11 bedoelde mededeling of, bij gebreke daarvan, binnen een week nadat de reden tot wraking aan de wrakende partij bekend is geworden.
4. Indien de wraking niet overeenkomstig de bepalingen van het vorige lid is aangebracht, vervalt het recht op wrakingsgronden nadien, in het arbitraal beding of bij de rechter, een beroep te doen.
(…)
Artikel 63 – Uitsluiting van aansprakelijkheidDe kamer, haar voorzitter, directeur, enig werknemer of een arbiter kan niet aansprakelijk worden gesteld voor enig handelen of nalaten met betrekking tot een arbitrage waarop dit Reglement van toepassing is”
“Inmiddels heeft de behandeling in hoger beroep plaatsgevonden inzake het faillissement van [eiser].
Ter zitting bleek, dat zowel de curator als [naam], hoewel arbiters het vonnis nog niet uitgesproken hebben, op de hoogte waren van de inhoud daarvan.
Ik stel vast dat hiermede door arbiters fundamentele beginselen van procesrecht zijn geschonden, zodat het vonnis als zijnde in strijd met de openbare orde, voor vernietiging in aanmerking komt ingeval dit al zou worden uitgesproken.”
“Naar aanleiding van uw brief van 2 juli 2010 bericht ik u hiermee, mede namens de beide collega arbiters, dat het vonnis nog niet is uitgesproken. Indien [naam] en de curator hierover uitlatingen hebben gedaan, komen deze voor hun rekening en zijn niet gebaseerd op kennisname van het (concept)vonnis.”
“Ik verwijs u naar artikel 1035 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. (…)
Cliënten wraken u allen omdat er gerechtvaardigde twijfel omtrent Uw aller onafhankelijkheid en onpartijdigheid is op grond van het navolgende:
(…)
f.
Arbiters hebben zoals uit schriftelijke mededelingen van de ex-curator en de advocaat van de wederpartij blijkt de wederpartij van de inhoud kennis doen nemen van een vonnis, dat nog te wijzen is, daarmede fundamentele rechtsbeginselen schendend.
(…)
U wordt verzocht zich binnen twee weken na de dag van ontvangst van deze kennisgeving terug te trekken, waarna ik mij op verzoek van cliënten tot de Voorzieningenrechter zal wenden met het verzoek over de gegrondheid van de wraking te beslissen”.
“In antwoord op uw brief van 20 juli deel ik u hiermee, namens de arbitrage commissie, mede dat wij niet voornemens zijn ons als arbiters terug te trekken. Aan uw verzoek zal niet worden voldaan.”
“Op het wrakingsverzoek hoeft naar het oordeel van arbiters niet alsnog te worden beslist. Het wrakingsverzoek dateert van 8 februari 2010 en is gebaseerd op het arbitragereglement. Ook de wet kent een wrakingsprocedure, die is geregeld in artikel 1035 Rv. Indien de gewraakte arbiter zich niet binnen twee weken na de dag van ontvangst van de kennisneming van wraking terugtrekt, wordt op verzoek van de meest gerede partij door de Voorzieningenrechter van de Rechtbank beslist over de gegrondheid van het verzoek tot wraking, zulks ingevolge artikel 1035 Rv lid 2. Wordt dit niet binnen vier weken na de dag van ontvangst van de kennisgeving gedaan, dan vervalt het recht tot wraking. Artikel 1035 Rv is van dwingend recht, met inbegrip van de daarin genoemde termijnen (zie MvT, Kamerstukken II, 1983/1984, 18464, nr. 3, pagina 13). Dat geval doet zich hier naar het oordeel van arbiters voor. Het recht tot wraking is vervallen. Er is geen voorziening ter zake in rechte gevraagd, zodat de afhandeling van de arbitrage niet behoeft te worden opgeschort.”
Voor zoveel hier van belang overwoog de voorzieningenrechter het volgende:
“Het feit dat de arbiters in de onderhavige arbitrageprocedure de beslissing van de voorzieningenrechter op het wrakingsverzoek niet hebben afgewacht en reeds op 9 augustus 2010 een gedeeltelijk eindvonnis hebben gewezen, levert in beginsel grond op voor een gerechtvaardigde twijfel aan de onpartijdigheid en onafhankelijkheid van de arbiters.”.
2.14. Op vordering van [naam] heeft deze rechtbank bij vonnis van 16 november 2011 het op 9 augustus 2010 door arbiters uitgesproken vonnis vernietigd.
Voor zoveel hier van belang overwoog de rechtbank het volgende:
“4.4. Duidelijk is dat arbiters niet voornemens waren om zich op het wrakingsverzoek d.d. 20 juli 2010 terug te trekken. Maar in ’s Hogen Raads uitleg van artikel 1035 Rv. hadden zij, buiten het geval van spoed, alvorens einduitspraak te doen de termijn dienen af te wachten waarbinnen [naam] het verzoek op grond van artikel 1035 lid 2 Rv. aan de voorzieningenrechter hadden kunnen doen en, zo dat verzoek werd gedaan, de uitspraak daarop dienen af te wachten. En als vervolgens de voorzieningenrechter de wraking gegrond zou hebben verklaard, dan hadden zij zich moeten laten vervangen (art. 1035 lid 3 Rv.).
4.5. Nu zij die lijn niet gevolgd hebben leidt de gegrondverklaring van de wraking tot het rechtsgevolg dat het scheidsgericht toen het op 9 augustus 2010 vonnis wees, in strijd met de daarvoor geldende regelen was samengesteld (art. 1065 lid 1 sub b. Rv.). Daaraan doet niet af dat die onregelmatige samenstelling eerst achteraf is vastgesteld.
Op deze grond behoort het arbitraal vonnis te worden vernietigd.”
3.Het geschil
4.De beoordeling
- [naam] al eerder twee wrakingsverzoeken hadden gedaan zonder vervolgens de voorzieningenrechter op de voet van art. 1035 Rv lid 2 te vragen over de gegrondheid van de wraking te beslissen en dat op het moment van wijzen van het arbitraal vonnis het (derde) wrakingsverzoek nog niet bij de voorzieningenrechter was ingediend;
- de arbiters het verzoek gedaan bij brief van 20 juli 2010 niet als zelfstandig wrakingsverzoek hoefden te beschouwen omdat alleen de in sub f van deze brief genoemde omstandigheid niet eerder als wrakingsgrond is genoemd en de brief van 20 juli 2010 niet aan het bepaalde in art. 18 lid 3 van het arbitragereglement voldeed omdat de wraking niet schriftelijk aan de voorzitter van de kamer van koophandel is gemeld zoals dat wel bij de eerdere wrakingsverzoeken was gebeurd;
- art. 18 leden 3 en 4 van het arbitragereglement bepalen dat binnen een week nadat de reden tot wraking aan de wrakende partij bekend is geworden hiervan kennisgeving moet worden gedaan aan onder meer de arbiters en bij gebreke waarvan het recht om nadien op de wrakingsgrond een beroep te doen bij de rechter vervalt en deze termijn hebben de arbiters gelet op de inhoud van de onder r.o. 2.6. genoemde brief van de advocaat van [naam] afgewacht;
- de arbiters volkomen te goeder trouw in de veronderstelling hebben verkeerd dat zij in de omstandigheden van dit geval vonnis konden wijzen zonder de termijn van vier weken af te wachten;
- de voorzieningenrechter het verzoek van 20 juli 2010 kennelijk wel als zelfstandig wrakingsverzoek heeft aangemerkt en vervolgens een beschikking heeft gegeven die volgens de arbiters onjuist en innerlijk tegenstrijdig is;
- [eiser] enkel heeft gesteld dat de arbiters een essentieel wettelijk voorschrift hebben overtreden en deze stelling gelet op het voorgaande en dat in onderling samenhang bezien onvoldoende is om te voldoen aan de maatstaf die de Hoge Raad in het Greenworld-arrest heeft aangelegd.
Ook de omstandigheid dat de (scheids)rechter in vrijheid en onbevangenheid over het hem voorgelegde geschil moet kunnen oordelen, waarbij over de beslissing van de zaak vaak in redelijkheid verschillend kan worden gedacht, noopt ertoe om een uitspraak die na aanwending van een rechtsmiddel wordt vernietigd slechts in uitzonderlijke gevallen onrechtmatig te achten.
Dit verweer wordt verworpen nu uit de inhoud van het arbitraal vonnis zelf (zie de onder r.o. 2.11. aangehaalde passage) juist blijkt dat de arbiters ten aanzien van het tweede wrakingsverzoek deze norm nadrukkelijk wel hebben toegepast er dus bekend waren met (de implicaties) van deze norm.
De rechtbank betrekt daarbij dat door de arbiters geen redenen zijn aangevoerd waarom de wettelijke termijn niet afgewacht had kunnen worden.
€ 2.163,80, namelijk € 93,80 aan explootkosten, € 282,- aan griffierecht en € 1.788,- (2 punten x tarief € 894,-) aan salaris advocaat.