ECLI:NL:RBOBR:2014:6506

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
31 oktober 2014
Publicatiedatum
31 oktober 2014
Zaaknummer
AWB - 14 _ 1428
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor scharrelvarkenshouderij met significante ammoniakemissie op Natura 2000-gebieden

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 31 oktober 2014 uitspraak gedaan in een geschil over de weigering van een omgevingsvergunning voor een scharrelvarkenshouderij. Eiseres, gevestigd te Oirschot, had een vergunning aangevraagd voor het uitbreiden van haar bedrijf, wat zou leiden tot een significante toename van ammoniakemissie. Dit had gevolgen voor nabijgelegen Natura 2000-gebieden. De rechtbank oordeelde dat de gemeente, als verweerder, terecht de vergunning had geweigerd op basis van artikel 2.20a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), omdat er geen verklaring van geen bedenkingen (vvgb) was verleend door de gedeputeerde staten van Noord-Brabant (GS). De rechtbank stelde vast dat GS de verweerder in de gelegenheid had gesteld om een passende beoordeling aan te leveren, maar dat verweerder niet verplicht was om een specifieke mitigerende maatregel voor te schrijven. Eiseres had de verantwoordelijkheid om zelf een passende beoordeling te overleggen en kon niet verwachten dat GS of verweerder haar zouden helpen bij het vinden van een oplossing. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit voldoende gemotiveerd was en dat het beroep van eiseres ongegrond was. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van zowel de aanvrager als de overheid in het kader van milieuwetgeving en de bescherming van Natura 2000-gebieden.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 14/1428

uitspraak van de meervoudige kamer van 31 oktober 2014 in de zaak tussen

[eiseres], te Oirschot, eiseres

(gemachtigde: mr. J.A.J.M. van Houtum),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oirschot, verweerder

(gemachtigde: drs. E.F.T. Smets-Wolters).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant, te 's-Hertogenbosch (verder: GS)
(gemachtigde: mr. J.M.G. Heideman).

Procesverloop

Bij besluit van 10 maart 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder de door eiseres aangevraagde omgevingsvergunning voor de activiteit milieu voor het veranderen van een scharrelvarkenshouderij aan de [adres], geweigerd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 oktober 2014. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Derde-partij heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiseres heeft op het adres [adres] een inrichting (een scharrelvarkenshouderij). Hiervoor is op
5 juni 2007 een milieuvergunning verleend voor het houden van 250 scharrelvarkens en
3 paarden. Eiseres heeft op 13 december 2010 een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend voor het uitbreiden van de scharrelvarkenshouderij. Ten opzichte van de geldende vergunning is een aantal veranderingen aangevraagd, waaronder de uitbreiding van het aantal te houden scharrelvarkens naar 1.450 stuks in de bestaande stal en het oprichten van een nieuwe stal met ligruimten op de begane grond en op plateaus en het realiseren van een omheinde uitloop van 38.000 m² voor de scharrelvarkens. De activiteit waarvoor een omgevingsvergunning is gevraagd vindt plaats in of in de nabijheid van de Natura 2000-gebieden “Kampina en Oisterwijkse vennen”, “Kempenland-West” en “Leenderbos, Grote Heide en De Plateaux”.
1.2
Op 22 maart 2011 heeft verweerder een verklaring van geen bedenkingen (vvgb) in het kader van de Natuurbeschermingswet gevraagd bij GS op grond van artikel 46b, eerste lid, van de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw). Op 12 januari 2012 hebben GS nadere gegevens gevraagd bij verweerder en heeft verweerder om deze nadere gegevens verzocht bij eiseres. Op 6 juli 2012 hebben GS een verzoek van eiseres om saldering via de provinciale depositiebank afgewezen. Hiertegen heeft eiseres bezwaar gemaakt. Op
10 september 2013 hebben GS dit bezwaar ongegrond verklaard. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld bij Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (verder: Afdeling).
1.3
Het ontwerpbesluit tot weigering van de gevraagde omgevingsvergunning en het ontwerpbesluit van GS tot weigering van de gevraagde vvgb hebben zes weken ter inzage gelegen op het gemeentehuis. Binnen deze termijn heeft eiseres zienswijzen ingediend tegen beide ontwerpbesluiten. Op 17 februari 2014 hebben GS de vvgb geweigerd.
2. Verweerder heeft de gevraagde omgevingsvergunning geweigerd op grond van artikel 2.20a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
3. Ter zitting heeft eiseres de beroepsgrond met betrekking tot de bevoegdheid van degene die het bestreden besluit heeft ondertekend, ingetrokken. Voorts heeft eiseres desgevraagd aangegeven dat het beroep zich niet richt tegen de rechtmatigheid van de, met de aanvraag samenhangende, legesbeschikking.
4.1
Eiseres is van mening dat door middel van saldering zeker is te stellen dat er geen significant effect hoeft te worden gevreesd voor de betreffende Natura 2000-gebieden. GS wisten op het moment dat zij de vvgb weigerden dat saldering via de provinciale depositiebank niet meer mogelijk was. Eiseres is van mening dat GS ten onrechte haar niet in de gelegenheid hebben gesteld om een andere mitigerende maatregel te treffen. Eiseres is verder van mening dat zij er op mocht vertrouwen dat zij in aanmerking zou komen voor saldering via de provinciale depositiebank en dat het op de weg van GS had gelegen om langs andere weg eiseres te helpen. Ook verweerder heeft dit ten onrechte niet gedaan. Verweerder heeft het bestreden besluit enkel gestoeld op de weigering van de vvgb door GS, en zich niet inhoudelijk uitgelaten over de aanvraag van eiseres. Daarom kunnen het bestreden besluit alsmede de weigering van GS om de vvgb te verlenen, volgens eiseres niet in stand blijven.
4.2
Niet in geschil is dat als gevolg van het project zoals aangevraagd de ammoniakemissie van de inrichting zal toenemen met een significant effect op de hierboven genoemde Natura 2000-gebieden en dat, bij gebreke van een eerdere aanvraag om een vergunning op grond van artikel 19d, eerste lid van de Nbw (Nbw-vergunning) een vvgb op grond van artikel 46b, eerste lid, van de Nbw noodzakelijk is. Ten behoeve van de vvgb is een passende beoordeling noodzakelijk. Met het oog op de significante effecten dienen mitigerende maatregelen te worden getroffen. De aanvraag voorziet niet in mitigerende maatregelen binnen de inrichting. Ten tijde van de aanvraag van verweerder voor een vvgb waren zowel externe saldering als saldering via de provinciale depositiebank mogelijk als mitigerende maatregelen. Bij saldering via de depositiebank zorgden gemeentebesturen voor de intrekking van milieuvergunningen van bedrijven waarvan de bedrijfsvoering is beëindigd en voerde de provincie de regie over de opname van het saldo dat uit deze ingetrokken vergunningen vrijvalt en over de toekenning van saldo aan bedrijven die saldo nodig hebben. Bij externe saldering draagt het agrarisch bedrijf dat saldo nodig heeft zelf ervoor zorg dat het met een ander agrarisch bedrijf overeenkomt dat de milieuvergunning daarvan wordt ingetrokken en dat het saldo wordt overgenomen.
4.3
De Afdeling heeft meermalen overwogen dat externe saldering mag worden betrokken in een passende beoordeling ten behoeve van een Nbw-vergunning dan wel een vvgb, als mitigerende maatregel, zie onder andere de uitspraak van de Afdeling van 16 maart 2011, (ECLI:NL:RVS:2011:BP7785). Daarbij geldt wel de voorwaarde dat sprake moet zijn van directe samenhang tussen de intrekking van de Wm-vergunning en de verlening van de Nbw-vergunning. De Afdeling heeft dit vereiste ook verbonden aan saldering via de provinciale depositiebank in onder andere de uitspraak van 13 november 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:1931). Naar aanleiding van deze laatste uitspraak hebben GS het saldo van de provinciale depositiebank met ingang van 17 december 2013 op nul gezet. Ten tijde van het besluit van GS om de vvgb te weigeren, bestond geen mogelijkheid voor saldering via de provinciale depositiebank.
4.4
Op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting stelt de rechtbank vast dat GS verweerder in de gelegenheid hebben gesteld een passende beoordeling aan te leveren. Hierbij hebben GS geen voorkeur voor externe saldering dan wel saldering via de provinciale depositiebank uitgesproken en evenmin aangegeven dat slechts saldering via de provinciale depositiebank als mitigerende maatregel kan worden geduid. Verder heeft de rechtbank vastgesteld dat verweerder het verzoek van GS één op één heeft doorgeleid aan eiseres en dat verweerder evenmin een voorkeur heeft uitgesproken of heeft aangegeven dat slechts saldering via de provinciale depositiebank als mitigerende maatregel kan worden geduid.
4.5
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder, in navolging van GS, kunnen
volstaan met een eenmalig verzoek aan eiseres om een passende beoordeling te overleggen. Het ligt niet op de weg van verweerder of GS om een voorkeur uit te spreken voor een specifieke mitigerende maatregel. In de omstandigheid dat GS zelf de depositiebank in het leven hebben geroepen om het eenvoudiger te maken om mitigerende maatregelen te treffen noch de omstandigheid dat tot 13 november 2013 het gros van de aanvragers van een Nbw-vergunning of een vvgb kozen voor saldering via de provinciale depositiebank als mitigerende maatregel ziet de rechtbank aanleiding voor het oordeel dat het aan verweerder of GS is om een specifieke mitigerende maatregel aan te raden dan wel voor te schrijven. De vorm en inrichting van de mitigerende maatregel blijft de verantwoordelijkheid en daarmee ook het risico van, uiteindelijk, eiseres. GS behoefden ook niet na de uitspraak van de Afdeling van
13 november 2013 wederom verweerder te verzoeken om een passende beoordeling dan wel een specifieke mitigerende maatregel aan te raden of voor te schrijven, ook al hadden GS toen nog geen definitief besluit op de aanvraag om een vvgb genomen. Eiseres wist dat saldering via de provinciale depositiebank na 13 november 2013 niet langer tot de mogelijkheden behoorde en het lag op haar weg om een andere mitigerende maatregel ten behoeve van de passende beoordeling voor te stellen. De rechtbank volgt niet de stelling van eiseres dat zij er op mocht vertrouwen dat haar verzoek om saldering via de provinciale depositiebank zou worden ingewilligd. Eiseres wist ten tijde van het verzoek van GS om een passende beoordeling, dat naast saldering via de provinciale depositiebank externe saldering tot de mogelijkheden behoorde. Zij heeft destijds uit kostenoverwegingen de keuze gemaakt voor saldering via de provinciale depositiebank. Bovendien was haar verzoek om saldering afgewezen ruim voor het besluit van GS om de vvgb te weigeren. Om deze redenen valt evenmin in te zien waarom anderszins op GS of verweerder de verplichting zou rusten om eiseres te helpen, bijvoorbeeld door saldi aan eiseres ter beschikking te stellen. Deze beroepsgrond faalt.
5.1
Eiseres heeft aangevoerd dat zij veel kosten heeft moeten maken ten behoeve van de reeds enige jaren geleden ingediende aanvraag. Zij beklaagt zich er over dat verweerder de aanvraag niet inhoudelijk heeft beoordeeld. De rechtbank verstaat deze beroepsgrond aldus dat eiseres stelt dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd.
5.2
De rechtbank is van oordeel dat artikel 2.20a van de Wabo verweerder verplicht de aangevraagde omgevingsvergunning te weigeren. Gelet op de weigering van de vvgb heeft verweerder daarom kunnen volstaan met de toetsing aan artikel 2.20a van de Wabo. Het bestreden besluit is hiermee niet onvoldoende gemotiveerd. Deze beroepsgrond faalt.
6. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M Verhoeven, voorzitter, en mr. J.D. Streefkerk en mr. C.N. van der Sluis, leden, in aanwezigheid van mr. M.P.C. Moers-Anssems, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 31 oktober 2014.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.