ECLI:NL:RBOBR:2014:6722

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
5 november 2014
Publicatiedatum
5 november 2014
Zaaknummer
AWB - 13 _ 5233
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoorzitting en inpandige opname in WOZ-zaak: geen schending van de hoorplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 5 november 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, de eigenaar van een woning, en de heffingsambtenaar van de gemeente Eindhoven. De zaak betreft de vaststelling van de waarde van de onroerende zaak per waardepeildatum 1 januari 2012, die door de gemeente was vastgesteld op € 385.000,00. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze waarde en stelt dat de waarde € 346.000,00 dient te zijn, onderbouwd door een taxatierapport. De rechtbank heeft de waarde uiteindelijk vastgesteld op € 353.000,00, na beoordeling van de door verweerder ingebrachte vergelijkingsobjecten.

Een belangrijk aspect van de zaak was de hoorplicht. Eiser stelde dat hij niet op de juiste wijze was gehoord, omdat de hoorzitting werd gecombineerd met een inpandige opname van de woning. De rechtbank oordeelde dat het bestuursorgaan de bevoegdheid heeft om een hoorzitting op een andere locatie te houden en dat er geen wettelijke bepaling is die het combineren van een hoorzitting met een inpandige opname verbiedt, mits de minimumeisen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in acht worden genomen. De rechtbank concludeerde dat eiser niet de gelegenheid was ontnomen om te worden gehoord, aangezien zijn gemachtigde had aangegeven niet aanwezig te kunnen zijn.

De rechtbank vernietigde de bestreden uitspraak op bezwaar en stelde de waarde van de woning vast op € 353.000,00. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, die op € 974,00 werden vastgesteld. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 13/5233

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 november 2014 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser,

(gemachtigde: A. Oosters)
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Eindhoven, verweerder.

(gemachtigde: F. Fikri).

Procesverloop

Bij beschikking van 31 januari 2013, vervat in een op die datum gedagtekend aanslagbiljet, heeft verweerder, op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ), de waarde van de onroerende zaak [de woning] (hierna: de woning) per waardepeildatum 1 januari 2012 vastgesteld op € 385.000,00. In dit geschrift zijn tevens de aanslagen onroerende-zaakbelastingen (OZB) voor het kalenderjaar 2013 bekendgemaakt.
Bij uitspraak op bezwaar van 30 september 2013 heeft verweerder de waarde van de woning gehandhaafd.
Eiser heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft op het verweerschrift gereageerd en een herziene taxatiekaart in het geding gebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 september 2014. Eiser is vertegenwoordigd door [persoon 1]. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, die werd vergezeld door [persoon 2].
De zaak is, voor zover het de door eiser aangevoerde gronden betreffende het horen door verweerder betreft, gezamenlijk behandeld met het beroep in de zaak SHE 14/144.

Overwegingen

Feiten
1. Eiser is eigenaar van de woning. Het betreft een twee-onder-een-kapwoning met garage, bouwjaar 1978 met een inhoud van ongeveer 557 m³. Het perceel heeft een oppervlakte van ongeveer 304 m².

Geschil en beoordeling

2. Het beroep had aanvankelijk mede betrekking op een viertal objecten aan de Tongelresestraat. Het beroep is, voor zover het deze objecten betreft (zaaknummers SHE 13/5403, SHE 13/5565, SHE 13/5566 en SHE 13/5567), ter zitting ingetrokken, zonder dat daarbij is verzocht om toepassing van artikel 8:75a van de Awb.
3.1
Eiser heeft allereerst aangevoerd dat verweerder hem willens en wetens de gelegenheid heeft ontnomen om te worden gehoord. Hij heeft er in dit verband op gewezen dat hij het niet juist acht dat hij thuis wordt gehoord, in combinatie met een inpandige opname. Het horen moet op neutraal terrein, of telefonisch plaatsvinden, niet bij een belanghebbende thuis. Aan een inpandige opname, in combinatie met het horen, kleven niet alleen praktische bezwaren, maar daaraan staan zijns inziens ook juridische beginselen in de weg.
3.2
Het juridische beginsel waarop eiser in zijn beroepschrift wijst, is dat verweerder voorafgaande aan het horen een eerste heroverweging moet hebben uitgevoerd en dit niet hoort te geschieden tijdens het horen. In dit geval is van een dergelijke heroverweging geen sprake.
Ter zitting heeft eiser de desbetreffende beroepsgrond ingetrokken.
3.3
Verweerder heeft betoogd dat op 18 september 2013 een inpandige opname is gedaan, waarbij ruimte was ingepland voor een hoorzitting. Eisers gemachtigde is daarvoor uitgenodigd. Omdat eisers gemachtigde op 11 september 2013 heeft laten weten niet aanwezig te kunnen zijn, heeft verweerder een beslissing op bezwaar genomen, zonder dat opnieuw een uitnodiging voor het horen is verzonden, zoals dat vooraf aan de gemachtigde was medegedeeld. Verweerder is van mening dat van een schending van de hoorplicht geen sprake is.
3.4
Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting kan worden opgemaakt dat verweerder er medio 2013 toe over is gegaan om in WOZ-zaken het horen van belanghebbenden te combineren met een inpandige opname van de woning. Deze wijze van horen is niet vastgelegd in een beleidsregel, maar betreft, zoals verweerder het zelf noemt, een intern werkproces. De werkwijze van verweerder is niet anders dan in correspondentie met belanghebbenden, dan wel hun gemachtigden, kenbaar gemaakt.
De werkwijze van verweerder komt er in essentie op neer dat verweerder het horen combineert met een inpandige opname. Het is weliswaar mogelijk om een andere afspraak te maken als een bepaalde dag en/of tijdstip deze gemachtigde niet schikt, maar van het beginsel om het horen en de inpandige opname te combineren, wordt niet afgeweken.
Uit de door verweerder in de gedingstukken en ter zitting gegeven toelichting kan worden afgeleid dat verweerder tot de combinatie van horen en inpandige opname heeft besloten, omdat hij dat, uit overwegingen van zorgvuldigheid en efficiency, de beste oplossing acht in ieders belang. Verweerder is van mening dat het maken van een afspraak door de gemachtigde, gelet op de relatie tussen gemachtigde en diens cliënt, op diens weg ligt, terwijl daarmee een maximale flexibiliteit wordt geboden om tot een afspraak met alle betrokkenen te komen die deze partijen het beste schikt.
3.5
De rechtbank overweegt, onder verwijzing naar de door verweerder aangehaalde uitspraak van het Hof Arnhem-Leeuwarden van 14 januari 2014 (ECLI:NL:GHARL:2014:236), dat in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geen wettelijk voorschrift is opgenomen over de plaats waar een hoorzitting moet worden gehouden en het bestuursorgaan daardoor de bevoegdheid heeft om een hoorzitting op een andere locatie te houden. Ook staat geen wettelijke bepaling eraan in de weg dat de inpandige opname en de hoorzitting worden gecombineerd, mits daarbij de minimumeisen die de Awb aan het horen stelt, in acht worden genomen.
3.6
In dit geval heeft verweerder eisers gemachtigde op 9 september 2013 verzocht om met eiser een afspraak te maken voor het houden van de hoorzitting en een inpandige opname op 18 september 2013 om 9.30 uur.
Eisers gemachtigde heeft verweerder hierop op 11 september 2013 te kennen gegeven dat hij niet bij de inpandige opname aanwezig kon zijn, maar dat deze wel door kon gaan. Gelijktijdig heeft hij verweerder verzocht hem opnieuw een uitnodiging te sturen voor een hoorzitting.
3.7
Uit zich onder de gedingstukken bevindende afdrukken van e-mailverkeer tussen verweerder en eisers gemachtigde, kan worden afgeleid dat verweerder eisers gemachtigde diverse malen op de werkwijze bij het horen heeft gewezen.
Daaruit kan ook worden afgeleid dat de gemachtigde zich is blijven verzetten tegen het combineren van de inpandige opname en het horen. Hij heeft aangegeven daarmee dan ook nimmer akkoord te zullen gaan, maar de uitnodiging voor het in een keer afhandelen van de bezwaren op (min of meer) neutraal terrein, maar niet bij een belastingplichtige thuis, van harte aan te nemen.
Ter zitting is heeft eisers gemachtigde desgevraagd bevestigd dat aan het verzoek om te worden gehoord, in combinatie met een inpandige opname, om principiële redenen geen gehoor wordt gegeven. Dit vindt ook bevestiging in de reactie van eiser van 1 september 2014 naar aanleiding van het verweerschrift.
3.8
Onder de hiervoor geschetste omstandigheden kan niet worden gezegd dat verweerder eiser de gelegenheid heeft ontnomen om te worden gehoord. Verweerder heeft eiser een voorstel gedaan voor een datum en een tijdstip waarop het horen, in combinatie met een inpandige opname, plaats zou kunnen vinden. Eisers gemachtigde heeft, om hem moverende redenen, aanleiding gezien om geen gebruik te maken van de hem geboden gelegenheid om zijn cliënt tijdens het horen bij te staan. Verweerder heeft uit de, hem uit de mailwisseling bekende, principiële weigering van deze gemachtigde om bij het horen aanwezig te zijn als dat horen wordt gecombineerd met een inpandige opname mogen afleiden, dat hij ervan afzag om zijn cliënt bij het horen bij te staan. Ook al is eisers gemachtigde niet bij het horen en de inpandige opname aanwezig geweest, eiser zelf is tijdens de inpandige opname wel gehoord. Evenals het Hof Arnhem-Leeuwarden heeft overwogen in zijn in rechtsoverweging 2.5 bedoelde uitspraak, vormen de door eiser bedoelde praktische bezwaren van zijn gemachtigde tegen het combineren van het horen en een inpandige opname onvoldoende grond om de belangenafweging met betrekking tot de wijze van horen ten gunste van eiser te doen uitvallen. Ook de omstandigheid dat mogelijk de privacy van huurders, die geen partij zijn in dit geschil, in het gedrang zou kunnen komen, betekent niet dat verweerder van het horen op de door hem voorgestane wijze had moeten afzien. Dit is veeleer een gevolg van de inpandige opname, ten aanzien waarvan eiser en zijn gemachtigde niet hebben betoogd dat deze niet plaats zou mogen vinden.
De rechtbank volgt eiser niet in diens opvatting dat er in het geheel geen belangen zijn van verweerder die zich ertegen verzetten dat zijn gemachtigde afzonderlijk telefonisch wordt gehoord, zoals uitdrukkelijk zou zijn verzocht. Niet kan worden gezegd dat het belang van verweerder bij toepassing van een eenduidige werkwijze ten aanzien van het horen geen zwaarder wegend belang is - zoals bedoeld in de door eiser aangehaalde uitspraak van het Hof Den Haag van 19 februari 2013, ECLI:NL:GHDHA:2013:BZ4537 - dat zich tegen het afzonderlijk telefonisch horen verzet.
Van een schending van de hoorplicht is geen sprake. De hierop betrekking hebbende beroepsgrond slaagt niet.
3.9
Voor zover eiser ter onderbouwing van zijn beroepsgrond een beroep heeft gedaan op de rechtsoverwegingen 3.5.3 en 3.5.4 van de uitspraak van de Hoge Raad van 18 april 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7495, kan dat hem niet baten. Het in die rechtsoverwegingen besloten oordeel van de Hoge Raad heeft betrekking op het passeren van het verzuim om de belanghebbende te horen, met toepassing van artikel 6:22 van de Awb. Omdat, gelet op het voorafgaande, van een verzuim geen sprake is, mist deze wettelijke bepaling toepassing.
4.1
In geschil is vervolgens de waarde van de woning op de waardepeildatum 1 januari 2012.
4.2
Eiser bepleit voor de woning een waarde van € 346.000,00 en verwijst daartoe naar het taxatierapport van taxateur H.W.A. Snijders van 22 maart 2013.
4.3
Verweerder heeft bij de bestreden uitspraak de in de beschikking opgenomen waarde van € 385.000,00 gehandhaafd.
Naar aanleiding van het beroep heeft verweerder de woning in de beroepsfase opnieuw laten taxeren. Naar aanleiding van de getaxeerde waarde van € 354.000,00, zoals opgenomen in het taxatierapport van 16 januari 2014 van taxateur drs. G.M.P. de Jonghe, heeft verweerder zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat de waarde van de woning € 353.000,00 bedraagt.
4.4
Gelet hierop is het beroep van eiser gegrond. De bestreden uitspraak dient te worden vernietigd. Vervolgens is aan de orde of de waarde van de woning nog verder in neerwaartse richting moet worden bijgesteld.
4.6
In het taxatierapport waarop verweerder de door hem thans verdedigde waarde heeft gebaseerd, is een drietal vergelijkingsobjecten opgenomen, waarvan er een in dezelfde straat als de woning zijn gelegen. Als indicator heeft verweerder ook nog een in dezelfde straat gelegen object van een gelijk type als de woning opgenomen. De rechtbank is van oordeel dat de door verweerder gehanteerde vergelijkingsobjecten in voldoende mate overeenkomen met de woning. Eiser heeft hier niets tegenover gesteld. Verweerder heeft, met gebruikmaking van deze objecten de door hem verdedigde waarde aannemelijk gemaakt. Verweerder is dan ook in de op hem rustende bewijslast geslaagd.
5. Eiser heeft, naar aanleiding van het verweerschrift, weliswaar een herziene taxatiekaart in het geding gebracht, waarop als waarde voor de woning € 347.365,00 is vermeld, maar van twee van de drie op deze taxatiekaart vermelde vergelijkingsobjecten is de verkoopdatum meer dan een jaar van de waardepeildatum af gelegen. In aanmerking nemende dat de taxatiekaart niet is voorzien van enige toelichting, valt aan de hand hiervan niet te beoordelen op grond waarvan eiser van mening is dat de door verweerder in het verweerschrift verdedigde waarde niet juist is.
Voor een verdere neerwaartse bijstelling van de waarde bestaat dan ook geen aanleiding.
6. Het beroep is, gelet op het voorafgaande, gegrond. De bestreden uitspraak op bezwaar zal worden vernietigd. De rechtbank zal de waarde van de woning [de woning], per waardepeildatum 1 januari 2012, vaststellen op € 353.000,00 en bepalen dat haar uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar.
Verweerder zal worden veroordeeld in de proceskosten. Deze kosten bedragen € 974,00 voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het indienen van een beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt € 487,00, wegingsfactor 1).
Verder zal worden bepaald dat verweerder eiser het door hem betaalde griffierecht dient te vergoeden.
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de bestreden uitspraak op bezwaar;
  • stelt de waarde van de woning [de woning], per waardepeildatum 1 januari 2012, voor het kalenderjaar 2013, vast op € 353.000,00 en vermindert de daarop gebaseerde aanslag OZB dienovereenkomstig;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten, ter hoogte van € 974,00;
  • bepaalt dat verweerder eiser het door hem betaalde griffierecht, ten bedrage van € 44,00 dient te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.J. de Lange, rechter, in aanwezigheid van mr. H.J. van der Meiden, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 november 2014.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.