ECLI:NL:RBOBR:2014:687

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
17 februari 2014
Publicatiedatum
13 februari 2014
Zaaknummer
13-4790
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Sluiting van een bedrijfspand wegens aanwezigheid van een hennepkwekerij

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 17 februari 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een maatschap die eigenaar is van een bedrijfspand, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente 's-Hertogenbosch. De zaak betreft de sluiting van het bedrijfspand op grond van artikel 13b van de Opiumwet, nadat in het pand een hennepkwekerij was aangetroffen met 504 hennepplanten en professionele kweekapparatuur. De sluiting werd door verweerder opgelegd voor de duur van een jaar, met als doel de openbare orde te beschermen en de bekendheid van het pand als drugspand te doen verdwijnen.

Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van verweerder, maar de rechtbank oordeelde dat de sluiting rechtmatig was. De rechtbank stelde vast dat de aanwezigheid van een handelshoeveelheid hennepplanten in het pand voldoende was om de bevoegdheid tot sluiting te rechtvaardigen, ook al was er geen bewijs van daadwerkelijke verkoop van drugs vanuit het pand. De rechtbank verwees naar eerdere jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die bevestigt dat de enkele aanwezigheid van een handelshoeveelheid drugs voldoende is voor toepassing van artikel 13b van de Opiumwet.

Eiseres voerde aan dat het beleid van verweerder niet van toepassing was op panden waar een hennepkwekerij was gevestigd, maar de rechtbank oordeelde dat het beleid ook van toepassing was in deze situatie. De rechtbank concludeerde dat de sluiting van het pand een reëel doel diende en dat de termijn van een jaar niet onredelijk was. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en wees de proceskostenveroordeling af. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 17 februari 2014.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 13/4790
uitspraak van de meervoudige kamer van 17 februari 2014 in de zaak tussen
[eiseres], te Vught, eiseres,
(gemachtigde: mr. E. Beele),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente ‘s-Hertogenbosch, verweerder
(gemachtigde: mr. drs. P.W. Elfring).
Procesverloop
Bij besluit van 11 juni 2013 heeft verweerder op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet het bedrijfspand aan [adres], gemeente
’s-Hertogenbosch, kadastraal bekend gemeente Rosmalen, sectie C, nummer 2743, (het bedrijfspand), met ingang van 23 juni 2013 omstreeks 12.00 uur voor de duur van een jaar gesloten. Bij brief van 12 juni 2013 heeft verweerder meegedeeld dat sprake is van een kennelijke verschrijving en dat de effectuering van het besluit zal plaatsvinden op maandag 24 juni 2013 omstreeks 12.00 uur.
Bij besluit van 11 september 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 januari 2013. Eiseres en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
Overwegingen
1. De rechtbank neemt de volgende feiten als vaststaand aan.
De heer [persoon 1] en de heer [persoon 2] vormen samen de maatschap [eiseres] en zijn gezamenlijk eigenaar van het bedrijfspand gelegen op het bedrijventerrein Kruisstraat te Rosmalen. Vanaf 23 juli 2012 heeft eiseres het bedrijfspand verhuurd aan de heer [persoon 3], handelend onder de naam [bedrijf].
Op 15 februari 2013 heeft de politie onderzoek verricht in het bedrijfspand. Op 20 februari 2013 is daarvan op ambtseed een proces-verbaal opgemaakt ten behoeve van verweerder. Hierin staat onder meer het volgende:
“(…)
Betreden pand:
Op vrijdag 15 februari 2013 werd het bedrijfspand op grond van artikel 9 van de Opiumwet betreden. In het pand werd een ingerichte en in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen.
(…)
Ruimen hennepkwekerij:
Op vrijdag 15 februari 2013 werd onder toezicht van mij, rapporteur, de aangetroffen hennepkwekerij ontmanteld. Hierbij werd de kweekapparatuur en in totaal 504 hennepplanten in beslag genomen.

Diefstal stroom:

Op vrijdag 15 februari 2013 werd door een fraude-inspecteur van Enexis BV een onderzoek ingesteld bij de elektriciteitsmeter van het genoemde perceel. Uit dit onderzoek bleek dat de verzegeling was verbroken en dat er een illegale aansluiting was aangelegd. Er was sprake van diefstal stroom.

Testen hennepplanten:

Op vrijdag 15 februari 2013 werden de aangetroffen hennepplanten getest. Het testen leverde een positieve indicatie van hennep op.
(…)”
Bij brief van 27 februari 2013 heeft verweerder aan eiseres zijn voornemen kenbaar gemaakt om op grond van artikel 13b van de Opiumwet en met inachtneming van het “Beleid inzake bestuurlijke handhaving van artikel 13b Opiumwet gemeente
’s-Hertogenbosch oktober 2008 en het daarop vastgestelde Handhavingsarrangement van oktober 2008” (het beleid) het bedrijfspand te sluiten voor de duur van een jaar.
Eiseres heeft een zienswijze ingediend tegen het voornemen om tot sluiting van het bedrijfspand over te gaan.
Verweerder heeft in deze zienswijze geen aanleiding gezien van zijn voornemen af te wijken en heeft het bedrijfspand vanaf 24 juni 2013 voor de duur van een jaar gesloten.
2.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder zijn standpunt gehandhaafd dat, gelet op de hoeveelheid hennepplanten en de in het bedrijfspand aanwezige professionele kweekapparatuur, in redelijkheid kan worden aangenomen dat de aangetroffen hennep in het bedrijfspand aanwezig was om te worden verkocht, afgeleverd of verstrekt, zodat verweerder op grond van artikel 13b van de Opiumwet de bevoegdheid toekomt het bedrijfspand te sluiten. Conform het beleid dat verweerder hanteert bij de uitvoering van deze bevoegdheid, heeft verweerder het bedrijfspand voor de duur van een jaar gesloten. Volgens verweerder is geen sprake van bijzondere omstandigheden op grond waarvan met toepassing van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van het beleid zou moeten worden afgeweken.
3.
Eiseres heeft als beroepsgrond aangevoerd dat - kort weergegeven - verweerder in de onderhavige situatie niet bevoegd is op grond van artikel 13b van de Opiumwet het bedrijfspand te sluiten. Artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is niet geschreven voor panden, zoals het onderhavige, waar een hennepkwekerij was gevestigd, maar enkel voor panden die zijn gebruikt als illegaal verkooppunt van drugs.
4.
De rechtbank overweegt hierover als volgt.
5.
Ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet, is de burgemeester bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of lijst II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt, dan wel daartoe aanwezig is.
6.
De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat het bedrijfspand een lokaal is als bedoeld in artikel 13b van de Opiumwet, dat daar hennepplanten zijn aangetroffen in een hoeveelheid die de voor eigen gebruik aangemerkte hoeveelheid van maximaal vijf planten overschrijdt en dat hennep een middel is als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
7.
Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de ABRvS, vergelijk bijvoorbeeld de uitspraak van 21 maart 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BV9512) volgt dat voor het ontstaan van de bevoegdheid op grond van artikel 13b van de Opiumwet om bestuursdwang toe te passen, niet is vereist dat daadwerkelijk softdrugs zijn verhandeld vanuit het pand. Uit het woord “daartoe” in deze bepaling volgt dat de enkele aanwezigheid van een handelshoeveelheid drugs bestemd voor verkoop, aflevering of verstrekking de bevoegdheid verschaft tot sluiting van een woning of lokaal.
8.
Uit jurisprudentie van de ABRvS (uitspraak van 11 december 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2362) volgt verder dat artikel 13b van de Opiumwet ook onmiskenbaar van toepassing is op een hennepkwekerij in een pand waarvan de hennep bestemd is voor verkoop, aflevering of verstrekking in of vanuit het pand. Dit laatste is in beginsel aannemelijk als de hoeveelheid aangetroffen hennepplanten de door het openbaar ministerie als voor eigen gebruik aangemerkte hoeveelheid van maximaal vijf planten overschrijdt.
9.
Nu in het bedrijfspand een hennepkwekerij met 504 hennepplanten en kweekapparatuur zijn aangetroffen, acht de rechtbank aannemelijk dat deze hennepplanten bestemd waren voor verkoop, aflevering of verstrekking in of vanuit het bedrijfspand. De stelling dat geen sprake was van een verkooppunt van drugs acht de rechtbank niet voldoende om het tegendeel aannemelijk te maken. Gelet op het vorenstaande was verweerder bevoegd om met toepassing van artikel 13b van de Opiumwet de sluiting van het bedrijfspand te gelasten. Deze beroepsgrond faalt.
10.
Eiseres heeft verder als beroepsgrond aangevoerd dat - kort weergegeven - het beleid van verweerder niet van toepassing is op panden, zoals het onderhavige, waar een hennepkwekerij was gevestigd. Het beleid is geschreven met het oog op illegale verkooppunten en om die reden niet één op één toepasbaar op panden waar eerder een hennepkwekerij was gevestigd.
11.
De rechtbank overweegt hierover als volgt.
12.
Het beleid van verweerder betreft een nadere uitwerking van de bevoegdheid zoals neergelegd in artikel 13b van de Opiumwet. Voor zover hier van belang is in het beleid weergegeven dat, indien in niet voor het publiek toegankelijke lokalen - niet zijnde woningen - en daarbij behorende erven softdrugs worden verkocht, afgeleverd of verstrekt, dan wel wanneer deze daartoe aanwezig zijn, een sluiting voor een jaar wordt bevolen. Zoals hiervoor overwogen waren de in het bedrijfspand aangetroffen hennepplanten bestemd voor de verkoop, aflevering of verstrekking in of vanuit het bedrijfspand, zodat het beleid ook op deze situatie van toepassing is. De beroepsgrond faalt.
13.
Eiseres heeft verder als beroepsgrond aangevoerd dat - kort weergegeven - geen juiste belangenafweging heeft plaatsgevonden en dat de sluiting van het bedrijfspand voor de duur van een jaar disproportioneel is. Het doel van artikel 13b van de Opiumwet, te weten de bekendheid weg te nemen van een pand als plaats waar drugs verkregen kunnen worden, wordt in geen enkel opzicht gediend door de sluiting van het bedrijfspand. Drugsgebruikers wisten niet dat er een hennepkwekerij in het bedrijfspand gevestigd was. Eiseres heeft er verder alles aan gedaan om een goede huurder te vinden en heeft niet in de hand gewerkt dat zich een hennepkwekerij in het pand kon vestigen.
14.
De rechtbank overweegt hierover als volgt.
15.
Zoals de gemachtigde van verweerder ter zitting heeft verklaard, is de ratio van het beleid om het pand voor de duur van een jaar te sluiten, de bescherming van de openbare orde en de bekendheid van het bedrijfspand als drugspand teniet te doen en de rust te laten wederkeren. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat, vooral wanneer het -zoals in het onderhavige geval- gaat om een professioneel opgezette hennepkwekerij met een grote hoeveelheid hennepplanten, dit een ernstig gevaar kan opleveren voor de openbare orde en de volksgezondheid. Bovendien moet bij een dergelijke hoeveelheid drugs rekening worden gehouden met criminele activiteiten in en rondom het bedrijfspand. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de sluiting van het pand in dit geval een reëel doel dient en acht de termijn van een jaar daarvoor niet onredelijk lang. De gestelde omstandigheid dat eiseres geen verwijt kan worden gemaakt, is daarbij volgens vaste jurisprudentie niet van belang (vergelijk de uitspraak van de ABRvS van 1 februari 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BV2400).
Gelet op het voorgaande heeft verweerder dan ook in redelijkheid gebruik kunnen maken van zijn bevoegdheid om over te gaan tot sluiting van het bedrijfspand van eiseres voor de duur van een jaar. Ook deze beroepsgrond faalt.
16.
Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Venekamp, als voorzitter, en mr. H.M.H. de Koning en mr. M.H. Dworakowski-Kelders, leden, in aanwezigheid van mr. C.G.M. Kosman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 februari 2014.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.