In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 17 februari 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een maatschap die eigenaar is van een bedrijfspand, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente 's-Hertogenbosch. De zaak betreft de sluiting van het bedrijfspand op grond van artikel 13b van de Opiumwet, nadat in het pand een hennepkwekerij was aangetroffen met 504 hennepplanten en professionele kweekapparatuur. De sluiting werd door verweerder opgelegd voor de duur van een jaar, met als doel de openbare orde te beschermen en de bekendheid van het pand als drugspand te doen verdwijnen.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van verweerder, maar de rechtbank oordeelde dat de sluiting rechtmatig was. De rechtbank stelde vast dat de aanwezigheid van een handelshoeveelheid hennepplanten in het pand voldoende was om de bevoegdheid tot sluiting te rechtvaardigen, ook al was er geen bewijs van daadwerkelijke verkoop van drugs vanuit het pand. De rechtbank verwees naar eerdere jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die bevestigt dat de enkele aanwezigheid van een handelshoeveelheid drugs voldoende is voor toepassing van artikel 13b van de Opiumwet.
Eiseres voerde aan dat het beleid van verweerder niet van toepassing was op panden waar een hennepkwekerij was gevestigd, maar de rechtbank oordeelde dat het beleid ook van toepassing was in deze situatie. De rechtbank concludeerde dat de sluiting van het pand een reëel doel diende en dat de termijn van een jaar niet onredelijk was. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en wees de proceskostenveroordeling af. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 17 februari 2014.