ECLI:NL:RBOBR:2014:875

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
25 februari 2014
Publicatiedatum
25 februari 2014
Zaaknummer
AWB-13_4751
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeldigverklaring rijbewijs en rijvaardigheidsonderzoek in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 27 februari 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen. Eiseres had haar rijbewijs voor de categorie E bij B ongeldig verklaard gekregen, omdat zij niet had meegewerkt aan een rijvaardigheidsonderzoek. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verweerder de regel toepaste dat de rijvaardigheidsadviseur het rijvaardigheidsonderzoek niet afneemt voordat de betrokkene afstand doet van het rijbewijs van de hogere categorie. Eiseres was echter niet op de hoogte van deze regel en de gevolgen daarvan. De rechtbank oordeelde dat deze regel niet voortvloeit uit de Wegenverkeerswet 1994 of daarop gebaseerde regelgeving. Hierdoor was de eis van de verweerder dat eiseres afstand moest doen van haar rijbewijs voor de categorie E bij B onterecht. De rechtbank heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de ongeldigverklaring van het rijbewijs herroepen. Tevens is de verweerder veroordeeld tot schadevergoeding aan eiseres voor gemaakte kosten en proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van een deugdelijke motivering en transparantie in het bestuursrecht.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 13/4751

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 februari 2014 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres
(gemachtigde: mr. N.G.A. Lafeber),
en
de Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, verweerder
(gemachtigde: mr. J.J. Kwant).

Procesverloop

Bij besluit van 22 april 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder het rijbewijs van eiseres
ongeldig verklaard vanaf de zevende dag na dagtekening van het besluit.
Bij besluit van 26 augustus 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 januari 2014. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.
De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
Op 31 juli 2012 is namens de korpschef van de politieregio Brabant-Noord, district Meijerij, aan verweerder een mededeling gedaan als bedoeld in artikel 130 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994) van het vermoeden dat eiseres niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van motorrijtuigen van de categorie AM, B en BE waarvoor het rijbewijs is afgegeven. Hieraan is een overzicht van de geregistreerde verkeersongevallen waarbij eiseres in de afgelopen vijf jaar in de zes zuidelijke politieregio’s betrokken is geweest ten grondslag gelegd.
Bij besluit van 29 augustus 2012 heeft verweerder eiseres verplicht zich te onderwerpen aan een onderzoek naar de rijvaardigheid.
Op 2 november 2012 heeft een rijvaardigheidsonderzoek plaatsgevonden. Op grond van dit onderzoek heeft verweerder geoordeeld dat eiseres niet voldoet aan de rijvaardigheidseisen voor de categorie E bij B. Eiseres heeft nagelaten een tweede onderzoek aan te vragen. Gelet hierop heeft verweerder eiseres ex artikel 135 van het Reglement Rijbewijzen (het Reglement) opgeroepen voor een rijvaardigheidsonderzoek voor de categorie B.
Op 18 oktober 2012 is eiseres verschenen voor dit rijvaardigheidsonderzoek. Het onderzoek heeft niet plaatsgevonden. De rijvaardigheidsadviseur heeft op het beoordelingsformulier van 18 oktober 2012 de volgende opmerking geplaatst:
“De Hr. [naam] werkte niet mee. Hij kwam met een vtg. Cat. B rijbewijs BE en wilde geen afstand doen van E bij B. Na telefonisch overleg vordering niet afgenomen”.
Nadat overleg tussen partijen heeft plaatsgevonden, is eiseres op 8 april 2013 opnieuw verschenen om het rijvaardigheidsonderzoek voor de categorie B af te leggen. Het onderzoek heeft wederom niet plaatsgevonden, omdat de rijvaardigheidsadviseur wilde dat eiseres eerst een afstandsverklaring voor de categorie E bij B zou ondertekenen. Dit heeft eiseres geweigerd. De rijvaardigheidsadviseur heeft op het beoordelingsformulier van 8 april 2013 het volgende vermeld:
“Mevr. [naam] wilde niet rijden omdat ze eerst samen met haar advocaat de kwestie over het B-E rijbewijs (waar ze geen afstand van wil doen) wil afwikkelen met het CBR. Ze had geen oproep mee, wel het rijbewijs en ID bewijs.”
2.
Bij het primaire besluit heeft verweerder het rijbewijs van eiseres ongeldig verklaard, omdat zij niet haar medewerking heeft verleend aan het onderzoek naar de rijvaardigheid. In het bestreden besluit heeft verweerder dit besluit gehandhaafd.
3.
Ingevolge artikel 132, eerste lid, van de WVW 1994 is degene die zich ingevolge het in artikel 131, eerste lid, van de WVW 1994 bedoelde besluit dient te onderwerpen aan een onderzoek, verplicht de daartoe vereiste medewerking te verlenen. Ingevolge het tweede lid besluit verweerder bij gebreke van de in het eerste lid bedoelde medewerking onverwijld tot ongeldigverklaring van het rijbewijs van de houder.
4.
Ingevolge artikel 135, tiende lid, van het Reglement wordt een rijproef voor de categorie B afgenomen indien betrokkene blijkens de rijproef voor de categorie E bij B niet aan de voor die categorie gestelde eisen voldoet.
5.
Eiseres betwist dat zij geen medewerking aan het onderzoek heeft verleend. Zij is op 18 oktober 2012, 2 november 2012, 6 maart 2013 en 8 april 2013 voor de rijvaardigheidsonderzoeken verschenen en heeft dus wel medewerking verleend. Verweerder heeft ten onrechte het niet ondertekenen van de afstandsverklaring voor de categorie E bij B opgerekt tot het niet meewerken aan het rijvaardigheidsonderzoek van de categorie B. De rijvaardigheidsadviseur heeft gezegd dat eiseres het probleem van de E bij B categorie eerst met haar gemachtigde diende af te wikkelen waardoor zij niet heeft afgereden. Het besluit om niet af te rijden is dus niet door eiseres, maar door de rijvaardigheidsadviseur genomen.
6.
Deze beroepsgrond slaagt.
7.
Verweerder past de regel toe dat de rijvaardigheidsadviseur het rijvaardigheidsonderzoek (in dit geval de rijproef voor de categorie B) niet afneemt alvorens de betrokkene afstand doet van het rijbewijs van de hogere categorie (in dit geval het rijbewijs voor de categorie E bij B) en dat, indien de betrokkene geen afstandsverklaring wil tekenen, verweerder concludeert dat de betrokkene niet meewerkt aan dat onderzoek. Ter zitting van de rechtbank heeft verweerder verklaard deze regel toe te passen omdat de betrokkene met de afstandsverklaring vanaf dat moment al geen gebruik meer kan maken van het rijbewijs van de betreffende categorie, terwijl, indien verweerder die regel niet zou toepassen, het een behoorlijke tijd kan duren voordat verweerder een besluit neemt over de geldigheid (van de laagste categorie) van het rijbewijs en de betrokkene al die tijd ook mag blijven deelnemen aan het verkeer met het rijbewijs voor de hogere categorie. De rechtbank stelt vast dat deze regel niet voortvloeit uit de WVW 1994, noch uit daarop gebaseerde regelgeving (het Reglement dan wel de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011). Ter zitting van de rechtbank heeft de gemachtigde van verweerder verklaard ook niet te weten of deze regel is neergelegd in een (bekendgemaakte) beleidsregel, terwijl ter zitting bovendien duidelijk is geworden dat eiseres voorafgaand aan het rijvaardigheidsonderzoek niet van deze regel en de verstrekkende gevolgen ervan op de hoogte is gesteld. Bij deze stand van zaken mocht verweerder niet van eiseres verlangen afstand te doen van haar rijbewijs voor de categorie E bij B, zodat verweerder op 8 april 2013 de rijproef voor de categorie B ten onrechte niet heeft afgenomen bij eiseres.
8.
Uit het voorgaande volgt dat het beroep gegrond is en dat het bestreden besluit moet worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid (deugdelijke motivering) van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank ziet aanleiding met toepassing van artikel 8:72, derde lid onder b, van de Awb zelf in de zaak te voorzien en de ongeldigverklaring van het rijbewijs (het primaire besluit) te herroepen. Hiertoe acht de rechtbank van belang dat verweerder voor zijn standpunt dat eiseres haar medewerking aan het onderzoek niet heeft verleend geen ander argument heeft aangedragen dan dat eiseres geen afstand heeft willen doen van haar rijbewijs voor de categorie E bij B en dat dit argument, gezien het voorgaande, geen standhoudt. Dit betekent dat verweerder het aan eiseres afgegeven rijbewijs niet op grond van artikel 132, eerste en tweede lid, van de WVW 1994 ongeldig heeft kunnen verklaren omdat zij niet heeft meegewerkt aan het onderzoek naar de geschiktheid.
9.
De rechtbank zal bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
10.
Eiseres heeft verzocht verweerder te veroordelen tot vergoeding van de schade die zij heeft geleden. Eiseres heeft daartoe aangevoerd dat zij kosten heeft gemaakt voor autohuur op 6 maart 2013 en 8 april 2013 voor een totaal bedrag van € 230,- en dat zij verletkosten heeft gemaakt voor die beide dagen van in totaal € 200,-.
11.
Verweerder heeft geen inhoudelijk standpunt ingenomen over het verzoek.
12.
De rechtbank zal verweerder veroordelen tot het betalen van een schadevergoeding aan eiseres tot een bedrag van € 215,-. Hiertoe is redengevend dat verweerder de rijproef voor de categorie B ten onrechte niet op 8 april 2013 bij eiseres heeft afgenomen en dat aannemelijk is dat eiseres daardoor schade heeft geleden, namelijk de kosten voor autohuur en verletkosten voor die dag. Hoewel eiseres die kosten niet nader heeft onderbouwd (en verweerder die kosten ook niet heeft bestreden), gaat de rechtbank ervan uit dat de kosten van autohuur en de verletkosten op 8 april 2013 respectievelijk
€ 115,- en € 100,- bedragen. Wat betreft de schade die eiseres stelt te hebben geleden op
6 maart 2013, moet weliswaar worden vastgesteld dat het onderzoek aanvankelijk op die datum stond gepland en dat dit onderzoek door een misverstand met de rijvaardigheidsadviseur niet heeft plaatsgevonden, maar dat die gestelde schade – kort gezegd – niet een gevolg is van het vernietigde besluit. Het verzoek tot vergoeding van de schade zal dan ook voor het overige worden afgewezen.
13.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht aan haar vergoedt.
14.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.461,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting van 24 januari 2014, met een waarde per punt van € 487,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept de ongeldigverklaring van het rijbewijs van eiseres (het primaire besluit);
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
  • veroordeelt verweerder tot het betalen van een schadevergoeding aan eiseres tot een bedrag van € 215,-;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding voor het overige af;
  • veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten tot een bedrag van
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 160,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Venekamp, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.E. van Langen - Wouda, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
27 februari 2014.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.