ECLI:NL:RBOBR:2014:944

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
3 maart 2014
Publicatiedatum
27 februari 2014
Zaaknummer
AWB-13_3199
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Formele gebreken bij uitspraken op bezwaar inzake legesverordening voor gedoogbeschikkingen recreatiewoningen

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 3 maart 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen meerdere eisers, bewoners van chalets op een recreatiepark, en de heffingsambtenaar van de gemeente Oss. De eisers hadden bezwaar gemaakt tegen de leges die hen waren opgelegd voor het aanvragen van persoonsgebonden gedoogbeschikkingen voor het permanent bewonen van hun recreatieverblijven. De rechtbank constateerde dat de gemachtigde van de eisers in strijd met de wet met één bezwaarschrift namens meerdere eisers bezwaar had gemaakt, wat leidde tot formele gebreken in de uitspraken op bezwaar. Echter, de rechtbank oordeelde dat de eisers niet in hun belangen waren geschaad door deze gebreken, en besloot het gebrek te passeren op grond van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht.

De rechtbank oordeelde verder dat de leges die door de gemeente waren geheven, rechtmatig waren, omdat de werkzaamheden van de gemeente bij het verlenen van gedoogbeschikkingen in overwegende mate verband hielden met het individuele belang van de eisers. De rechtbank verwierp de argumenten van de eisers dat de legesheffing willekeurig en onredelijk was, en dat er geen recreatieverblijf op het opgegeven adres was gevestigd. De rechtbank verklaarde de beroepen van de eisers met verschillende zaaknummers niet-ontvankelijk en ongegrond, en oordeelde dat de griffierechten in sommige gevallen ten onrechte waren geheven, wat leidde tot restitutie van deze kosten aan de eisers. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldigheid bij het indienen van bezwaarschriften en de gevolgen van formele gebreken in bestuursprocedures.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummers: SHE 13/3199 ([persoon 1]), SHE 13/4011 ([persoon 2]), SHE 13/4012 ([persoon 3]), SHE 13/4013 ([persoon 4]), SHE 13/4014 ([persoon 5]), SHE 13/4015 ([persoon 6]), SHE 13/4016 ([persoon 7]), SHE 13/4017 ([persoon 8]), SHE 13/4018 ([persoon 9]), SHE 13/4019 ([persoon 10]), SHE 13/4020 ([persoon 11]), SHE 13/4021 ([persoon 12]), SHE 13/4022 ([persoon 13]), SHE 13/4023 ([persoon 14]), SHE 13/4024 ([persoon 15]), SHE 13/4025 ([persoon 16]), SHE 13/4026 ([persoon 17]), SHE 13/4027 ([persoon 18]), SHE 13/4028 ([persoon 19]), SHE 13/4029 ([persoon 20]), SHE 13/4030 ([persoon 21]), SHE 13/4031 ([persoon 22]), SHE 13/4032 ([persoon 23]), SHE 13/4033 ([persoon 24]), SHE 13/4034 ([persoon 25]), SHE 13/4035 ([persoon 26]), SHE 13/4036 ([persoon 27]), SHE 13/4037 ([persoon 28]), SHE 13/4038 ([persoon 29]), SHE 13/4039 ([persoon 30]), SHE 13/4040 ([persoon 31]), SHE 13/4041 ([persoon 32]), SHE 13/4042 ([persoon 33]), SHE 13/4043 ([persoon 34]), SHE 13/4044 ([persoon 35]), SHE 13/4045 ([persoon 36]), SHE 13/4046 ([persoon 37]), SHE 13/4047 ([persoon 38]), SHE 13/4048 ([persoon 39]), SHE 13/4049 ([persoon 40]), SHE 13/4050 ([persoon 41]), SHE 13/4051 ([persoon 42]), SHE 13/4052 ([persoon 43]), SHE 13/4054 ([persoon 44]), SHE 13/4055 ([persoon 45]), SHE 13/4056 ([persoon 46]), SHE 13/4057 ([persoon 47]), SHE 13/4058 ([persoon 48]) en SHE 13/4059 ([persoon 49])

uitspraak van de meervoudige kamer van 3 maart 2014 in de zaken tussen

[persoon 1] en anderen,
hierna gezamenlijk te noemen: eisers
(gemachtigde: A. Bil),
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Oss, verweerder
(gemachtigde: J. van Herwijnen).

Procesverloop

Bij op verschillende data gedagtekende, separate aanslagbiljetten heeft verweerder aan bewoners van chalets op het recreatiepark de [adres] aanslagen leges opgelegd, ten bedrage van telkens € 325,-, in verband met de door hen aangevraagde persoonlijke gedoogbeschikkingen voor het in strijd met het bestemmingsplan permanent bewonen van hun recreatieverblijven op de Lithse Ham.
Verweerder heeft op 19 april 2013 bij één geschrift uitspraak gedaan op de namens eisers en anderen daartegen gemaakte bezwaren en daarbij de bezwaren van eisers [persoon 34] (zaaknummer SHE 13/4043) en [persoon 49] (zaaknummer SHE 13/4059) niet-ontvankelijk verklaard omdat aan hen geen leges in rekening zijn gebracht. De bezwaren van de overige eisers zijn door verweerder ongegrond verklaard, onder handhaving van de opgelegde aanslagen. Eisers hebben daartegen gezamenlijk beroep ingesteld. Dit beroep is geregistreerd onder zaaknummer SHE 13/3199.
Bij brief van 8 augustus 2013 heeft de rechtbank meegedeeld dat voor elke eiser een aparte zaak zal worden aangelegd. De zaken van eisers zijn geregistreerd onder de hierboven vermelde zaaknummers.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 december 2013. De zaken van eisers zijn gevoegd behandeld. Eisers [persoon 22] en [persoon 20] zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft de behandeling van de zaken ter zitting aangehouden en verweerder in de gelegenheid gesteld een lijst te overleggen, waarop de namen, gedoogbeschikkingen en aanslagen staan vermeld van de personen waarop de uitspraken op bezwaar betrekking hebben.
Bij brieven van 4 december 2013 en 23 december 2013 heeft verweerder deze lijst overgelegd.
Partijen hebben vervolgens toestemming gegeven het onderzoek zonder nadere zitting te sluiten en de rechtbank heeft het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.
Naar aanleiding van verzoeken om ontheffing van het ter plaatse geldende bestemmingsplan, heeft verweerder voor het in strijd met het bestemmingsplan permanent bewonen van recreatiewoningen, gelegen op het recreatieterrein “Maaspark de Lithse Ham” aan de [adres], persoonsgebonden gedoogbeschikkingen verleend. In verband met het in behandeling nemen van aanvragen om persoonlijke gedoogbeschikkingen zijn op grond van de Legesverordening Oss 2012 (hierna: de Verordening) de onderhavige leges ten bedrage van telkens € 325 geheven.
2.
Hiertegen is met één bezwaarschrift door meerdere bewoners van de recreatiewoningen bezwaar gemaakt.
3.
Verweerder heeft de uitspraak op de bezwaren van vierendertig, behoudens [persoon 34] en [persoon 49], niet nader genoemde bewoners van de Lithse Ham, in één geschift neergelegd. Ter zitting heeft de rechtbank geconstateerd dat, gelet op de tekst van de in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 19 april 2013, onduidelijk is op welke bezwaarmakers de uitspraken op bezwaar betrekking hebben. Verweerder refereert daarin enkel aan vierendertig bewoners van de Lithse Ham, woonachtig op de door hem genoemde chaletnummers. Aangezien, zoals uit de stukken blijkt, een groot deel van de betreffende chalets door meer dan één persoon wordt bewoond, terwijl per chalet slechts aan één persoon een aanslag leges is opgelegd, kon de rechtbank niet vaststellen – ook niet in samenhang bezien met de overige stukken – op welke personen verweerder doelt. Gelet op het bij brieven van 4 december 2013 en 23 december 2013 door verweerder verstrekte overzicht is thans duidelijk op welke bezwaarmakers de in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 19 april 2013 betrekking hebben.
4.
De rechtbank overweegt dat, gelet op het bepaalde in artikel 24a, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) in samenhang met artikel 239, eerste lid, van de Gemeentewet, verweerder de uitspraken op bezwaar niet in één geschrift had mogen neerleggen. De bezwaren van eisers hadden immers betrekking op de aan hen afzonderlijk opgelegde legesnota’s. Er was dus geen sprake van een situatie waarin één belanghebbende bezwaar heeft tegen meerdere – aan hem opgelegde – aanslagen. Alleen in dat geval had verweerder bij één geschrift op de bezwaren mogen beslissen. In een situatie waarin, zoals in de onderhavige zaken, meerdere belanghebbenden bezwaar maken tegen de aan hen opgelegde aanslagen, geldt dat bij separate uitspraken op bezwaar op de bezwaren dient te worden beslist en niet bij één uitspraak op bezwaar of, zoals verweerder heeft gedaan, bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar (vergelijk de uitspraak van gerechtshof Amsterdam van 22 april 2010, ECLI:NL:GHAMS:2010:BM2796). Dat de gemachtigde van eisers, in strijd met het bepaalde in artikel 24a, eerste lid, van de AWR, met één bezwaarschrift namens meerdere eisers bij verweerder bezwaar heeft gemaakt, doet daaraan niet af. In zoverre lijden de in één geschrift neergelegde uitspraken op bezwaar dan ook aan een formeel gebrek. De rechtbank is evenwel van oordeel dat eisers door voormeld – door de rechtbank geconstateerd – gebrek niet in hun belangen zijn geschaad. Zij ziet dit oordeel bevestigd door wat de gemachtigde van eisers daaromtrent ter zitting, desgevraagd, heeft verklaard. Gelet daarop zal de rechtbank het gebrek, met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zoals dat luidt met ingang van 1 januari 2013, passeren. Dat betekent dat zij daaraan geen rechtsgevolgen zal verbinden. De rechtbank stelt voorts ambtshalve vast dat de ingestelde beroepen met zaaknummers SHE 13/3199, SHE 13/4014, SHE 13/4018, SHE 13/4022, SHE 13/4026, SHE 13/4027, SHE 13/4030, SHE 13/4031, SHE 13/4035, SHE 13/4039, SHE 13/4041, SHE 13/4042, SHE 13/4047, SHE 13/4050, SHE 13/4054 en SHE 13/4057 niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard. Gelet op de stukken staat vast dat aan de daaronder vallende eisers geen aanslagen leges in verband met persoonlijke gedoogbeschikkingen zijn opgelegd. Wel is, met uitzondering van de onder SHE 13/4041 geregistreerde eiser, aan de partners c.q. medebewoners en/of mede-eigenaren van deze eisers een aanslag leges in verband met persoonlijke gedoogbeschikkingen opgelegd. Gelet op het bepaalde in artikel 26a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awr, welke bepaling op de gemeentelijke belastingheffing van overeenkomstige toepassing is, in samenhang gelezen met artikel 7:1, eerste lid, van de Awb geldt dat enkel degene aan wie een aanslag is opgelegd daartegen rechtsmiddelen kan instellen. Daarom kunnen eisers niet in de door hen ingestelde beroepen worden ontvangen.
5.
Voorts overweegt de rechtbank dat verweerder de namens eisers [persoon 34] (zaaknummer SHE 13/4043) en [persoon 49] (zaaknummer SHE 13/4059) tegen de aanslagen gemaakte bezwaren terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, nu vaststaat dat aan hen door verweerder geen persoonlijke gedoogbeschikkingen zijn afgegeven en dus evenmin aanslagen leges in verband daarmee aan hen zijn opgelegd. De namens eisers [persoon 34] en [persoon 49] ingestelde beroepen zijn reeds daarom ongegrond.
6.
De overige eisers voeren allereerst aan dat het in behandeling nemen van de aanvraag voor het verkrijgen van een persoonsgebonden gedoogbeschikking voor het bewonen van hun recreatieverblijf niet te beschouwen is als een dienst in de zin van artikel 229, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Gemeentewet, maar een publieke taak van de gemeente betreft. Om die reden heeft verweerder volgens eisers ten onrechte hiervoor leges geheven.
7.
De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat eisers een aanvraag hebben ingediend voor de afgifte van ontheffing van het ter plaatse geldende bestemmingsplan in de vorm van een persoonsgebonden gedoogbeschikking voor het permanent bewonen van hun recreatieverblijf.
8.
De rechtbank overweegt dat volgens vaste jurisprudentie (onder meer Hoge Raad van 13 augustus 2004, ECLI:NL:HR:2004:AI0408) door of vanwege het gemeentebestuur verrichte werkzaamheden als een dienst kunnen worden aangemerkt, indien het gaat om werkzaamheden die liggen buiten het gebied van de publieke taakuitoefening en die rechtstreeks en in overheersende mate verband houden met dienstverlening ten behoeve van een individualiseerbaar belang.
9.
Zoals de Hoge Raad in zijn arrest van 17 april 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BI1253) heeft overwogen behoort de handhaving van de regels van een bestemmingsplan tot die publieke taakuitoefening, omdat daarmee het algemene belang van een goede ruimtelijke ordening in de gemeente is gediend. Dit betekent volgens de Hoge Raad dat het verzoek van een particulier om van een bestemmingsplan af te wijken in het algemeen niet op het publieke belang zal zijn gericht, maar zal zijn gestoeld op een persoonlijke wens van de verzoeker. De rechtbank is van oordeel dat dit ook geldt voor het onderhavige verzoek van eisers om hen, in afwijking van het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Herziening bestemmingsplan Lithse Ham 1991”, een persoonsgebonden gedoogbeschikking te verlenen voor het permanent mogen bewonen van een recreatiewoning (een chalet) op het recreatieterrein “Maaspark de Lithse Ham”. De werkzaamheden van het gemeentebestuur bij de beoordeling van dat verzoek houden rechtstreeks en in overwegende mate verband met dit individuele belang van eisers. Er is daarom sprake van een in overheersende mate ten behoeve van het individuele belang van belanghebbenden verstrekte dienst in de zin van artikel 229, eerste lid, letter b, van de Gemeentewet, zodat verweerder bevoegd was om op grond van artikel 44 van de Verordening leges te heffen.
10.
Eisers voeren aan dat verweerder in andere gevallen van gedogen geen leges voor het gedogen heeft geheven. Eisers achten dit onderscheid discriminerend en zijn van mening dat deze heffing daarom zodanig willekeurig en onredelijk is, dat verweerder daarmee de door de wetgever gegeven bevoegdheid te buiten is gegaan.
11.
De rechtbank stelt vast dat de onderhavige aanslagen zijn opgelegd in overeenstemming met het bepaalde in de Legesverordening van de gemeente Oss en met het in die Verordening genoemde tarief. Voor ingrijpen van de rechter in die legesheffing is slechts plaats indien deze leidt tot een willekeurige of onredelijke belastingheffing, waarop de landelijke wetgever met het toekennen van de heffingsbevoegdheid aan de gemeentelijke wetgever niet het oog kan hebben gehad. Voor een dergelijk ingrijpen ziet de rechtbank in dit geval geen grond. Gesteld noch gebleken dat in de andere door eisers genoemde gevallen sprake is geweest van de aanvraag om aangifte van een persoonsgebonden beschikking.
12.
Eisers wijzen voorts op andere situaties van gedogen. Verweerder heeft daarop, zowel in het verweerschrift als ter zitting, toegelicht dat de door eiser genoemde gevallen naar zijn mening niet vergelijkbaar zijn, omdat daarin, anders dan in geval van eisers, sprake is van een concreet zicht op legalisatie. In dergelijke gevallen worden gedoogbeschikkingen door verweerder niet op aanvraag, maar ambtshalve afgegeven. De rechtbank ziet geen aanleiding aan de juistheid van het door verweerder gestelde te twijfelen. Gelet op voormeld arrest van de Hoge Raad van 17 april 2009 bestaat in een geval waarin een gedoog-beschikking niet op verzoek, maar ambtshalve wordt afgegeven, inderdaad geen ruimte voor het heffen van leges. Ter zitting hebben eisers nog, onder verwijzing naar twee concrete voorbeelden – Recreatiepark Naaldhof en een bierbrouwerij in Ooijen – een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel. Nadat de rechtbank eisers op de zogeheten meerderheidsregel heeft gewezen, hebben eisers dit beroep op het gelijkheidsbeginsel ingetrokken.
13.
Eisers voeren tot slot aan dat zij ten onrechte allen zijn aangeslagen voor het in behandeling nemen van aanvragen om ontheffing in de vorm van een persoonsgebonden gedoogbeschikking. Op het adres de [adres] is namelijk geen recreatieverblijf, maar een bedrijfswoning gevestigd. Eisers stellen zich op het standpunt dat de aanvragen betrekking hebben op dit adres, waardoor slechts één keer leges hadden mogen worden geheven.
14.
Zoals uit de stukken blijkt, vermelden de aan eisers opgelegde aanslagen uitdrukkelijk de chaletnummers. Dat de legesnota’s door verweerder zijn gezonden naar het adres waar het recreatieterrein is gevestigd – welk adres eisers overigens zelf bij de aanvraag hebben opgegeven – en dat vervolgens de post aldaar nog moet worden verdeeld, maakt niet dat verweerder de aanslagen ten onrechte heeft opgelegd. Daar komt nog bij dat uit de aanslagen volgt dat sommige bewoners voor verzending van de legesnota naar hun woonadres hebben gekozen. Mogelijke misverstanden die zijn ontstaan door verzending van legesnota’s naar het adres [adres] komen naar het oordeel van de rechtbank dan ook voor rekening en risico van eisers.
15.
Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
16.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de griffierechten het volgende.
De gemachtigde van eisers heeft bij één beroepschrift beroep ingesteld tegen de in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 19 april 2013. Zoals door de gemachtigde van eisers ter zitting is bevestigd, is in eerste instantie door de rechtbank alleen in de zaak met zaaknummer SHE 13/3199 griffierecht geheven en voldaan. Nadien is door de rechtbank ook in een deel van de overige zaken griffierecht geheven.
17.
Gelet op het bepaalde in artikel 8:41, derde lid, van de Awb is de rechtbank van oordeel dat slechts één keer griffierecht had mogen worden geheven. Nu de rechtbank heeft geconstateerd dat slechts één keer griffierecht had mogen worden geheven, merkt zij – om praktische redenen – het in de zaak met zaaknummer SHE 13/3199 betaalde griffierecht als terecht geheven aan. Nu het beroep ongegrond is, ziet de rechtbank geen aanleiding verweerder te gelasten dit griffierecht aan eiser te vergoeden.
18.
In de zaken met zaaknummers SHE 13/4012, SHE 13/4016, SHE 13/4019, SHE 13/4021, SHE 13/4023, SHE 13/4024, SHE 13/4025, SHE 13/4027, SHE 13/4031, SHE 13/4032, SHE 13/4035, SHE 13/4040, SHE 13/4041, SHE 13/4044, SHE 13/4046, SHE 13/4049, SHE 13/4051 en SHE 13/4052 is het door de rechtbank geheven griffierecht ook daadwerkelijk door de betreffende eisers voldaan. De rechtbank stelt, gelet op voorgaande overweging, vast dat deze griffierechten ten onrechte zijn geheven. De rechtbank zal deze griffierechten dan ook aan eisers restitueren.
19.
Voor een proceskostenveroordeling ziet de rechtbank geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen met de zaaknummers SHE 13/3199, SHE 13/4014, SHE 13/4018, SHE 13/4022, SHE 13/4026, SHE 13/4027, SHE 13/4030, SHE 13/4031, SHE 13/4035, SHE 13/4039, SHE 13/4041, SHE 13/4042, SHE 13/4047, SHE 13/4050, SHE 13/4054 en SHE 13/4057 niet-ontvankelijk;
- verklaart de beroepen met de zaaknummers SHE 13/4011, SHE 13/4012, SHE 13/4013, SHE 13/4015, SHE 13/4016, SHE 13/4017, SHE 13/4019, SHE 13/4020, SHE 13/4021, SHE 13/4023, SHE 13/4024, SHE 13/4025, SHE 13/4028, SHE 13/4029, SHE 13/4032, SHE 13/4033, SHE 13/4034, SHE 13/4036, SHE 13/4037, SHE 13/4038, SHE 13/4040, SHE 13/4043, SHE 13/4044, SHE 13/4045, SHE 13/4046, SHE 13/4048, SHE 13/4049, SHE 13/4051, SHE 13/4052, SHE 13/4055, SHE 13/4056, SHE 13/4058 en SHE 13/4059 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.M. Tadic, voorzitter, en mr. M.M.L. Wijnen en mr. F.J.H.L. Makkinga, leden, in aanwezigheid van drs. H.A.J.A. van de Laar, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 maart 2014.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.