In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 6 maart 2015 uitspraak gedaan in een geschil over de waardering van onroerende zaken, specifiek appartementen in een complex te Rosmalen. Eiseres, een bedrijf, heeft beroep ingesteld tegen de beslissing van de heffingsambtenaar van de gemeente 's-Hertogenbosch, die op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaken per waardepeildatum 1 januari 2013 had vastgesteld. De heffingsambtenaar had een procentuele correctie toegepast op basis van verschillen in grootte, ligging en uitzicht van de vergelijkingsobjecten. Eiseres betwistte de waardebepaling en stelde dat de waarden te hoog waren vastgesteld, onder andere omdat de markt zou zijn ingestort.
De rechtbank oordeelde dat de door de heffingsambtenaar gebruikte vergelijkingsobjecten, ondanks dat deze op meer dan één jaar van de waardepeildatum waren verkocht, voldoende vergelijkbaar waren met de onroerende zaken van eiseres. De rechtbank nam daarbij in overweging dat de heffingsambtenaar rekening had gehouden met de marktontwikkeling door de verkoopcijfers naar de waardepeildatum te indexeren. Eiseres kon haar standpunt dat de waardebepaling onjuist was niet onderbouwen, en de rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar zijn bewijslast had voldaan.
De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond en oordeelde dat de vastgestelde waarden niet te hoog waren. De uitspraak benadrukt het belang van vergelijkingsobjecten in de waardering van onroerende zaken en de noodzaak voor eiseres om haar standpunten met concrete gegevens te onderbouwen. De beslissing is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.