ECLI:NL:RBOBR:2015:1408

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
12 maart 2015
Publicatiedatum
16 maart 2015
Zaaknummer
14_3341
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van beroep tegen WOZ-beschikking en machtiging van gemachtigde

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 12 maart 2015 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een beroep tegen een WOZ-beschikking. De heffingsambtenaar van de gemeente Veldhoven had op 28 februari 2014 de waarde van een onroerende zaak vastgesteld op € 483.000. De BV, die de onroerende zaak bezat, had bezwaar gemaakt tegen deze beschikking, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. Vervolgens heeft de gemachtigde van de BV op 26 september 2014 beroep ingesteld, maar de rechtbank kreeg twijfels over de bevoegdheid van de gemachtigde om namens de BV op te treden.

De rechtbank heeft de gemachtigde herhaaldelijk de gelegenheid gegeven om een op naam gestelde machtiging te overleggen, maar dit is niet gebeurd. In plaats daarvan zijn er verschillende documenten ingediend die niet duidelijk maakten namens wie de gemachtigde optrad. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemachtigde, [persoon A], niet kon aantonen dat zij bevoegd was om namens de BV op te treden, omdat de overgelegde machtigingen niet op de juiste wijze waren opgesteld.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat er onvoldoende bewijs was dat de gemachtigde bevoegd was om het beroep in te stellen. De rechtbank heeft geen proceskostenveroordeling uitgesproken. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 14/3341
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de meervoudige kamer van 12 maart 2015 in de zaak tussen
[eiseres],
statutairgevestigd te Duizel en kantoorhoudende te Veldhoven, eiseres
(verschenen: [persoon A]),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Veldhoven, verweerder

(gemachtigden: A.G. van Esch en A.P.J. Sanders).

Procesverloop

Bij beschikking van 28 februari 2014, vervat in een op die datum gedagtekend aanslagbiljet, heeft verweerder aan [de BV] (hierna: de BV) op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [de onroerende zaak] (hierna: de onroerende zaak), per waardepeildatum 1 januari 2013, voor het kalenderjaar 2014, vastgesteld op € 483.000. In dit geschrift zijn tevens de aanslagen onroerende-zaakbelastingen (OZB) gebruiker en rioolheffing voor het kalenderjaar 2014 bekend gemaakt.
Bij uitspraak op bezwaar van 24 september 2014 (de bestreden uitspraak) heeft verweerder het bezwaar van de BV ongegrond verklaard en de waarde van de onroerende zaak gehandhaafd.
Namens de BV is tegen de bestreden uitspraak bij brief van 26 september 2014 beroep ingesteld.
Bij brief van 20 oktober 2014 heeft de gemachtigde de rechtbank verzocht het namens de BV ingestelde beroep van 26 september 2014 te rectificeren en dit beroep aan te merken als te zijn ingesteld door [de VOF] (hierna: de VOF).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De BV heeft na het verweerschrift nadere stukken ingediend. Bij brief van 11 maart 2015, ontvangen per fax op dezelfde datum, heeft [persoon A] gemeld dat de brief van
20 oktober 2014 een foutieve rectificatie betreft en dat de VOF geen onderdeel is van de procedure.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 maart 2015. [persoon A] is verschenen, stellende de BV te vertegenwoordigen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

Overwegingen

De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
Ambtshalve ziet de rechtbank zich eerst gesteld voor de vraag naar de ontvankelijkheid van het beroep.
Als bijlage bij het beroepschrift van 26 september 2014 is een machtiging, gedateerd 20 maart 2014, met handtekening “a” overgelegd. Hieruit blijkt niet of een bevoegd persoon namens de BV [persoon A] heeft gemachtigd. Bij brief van 1 oktober 2014 heeft de rechtbank de gestelde gemachtigde van eiseres, [persoon A], gelegenheid geboden het hiervoor geconstateerde verzuim binnen vier weken na verzending van de brief te herstellen en de volgende stukken toe te sturen: een schriftelijke machtiging waaruit blijkt dat zij namens de BV gemachtigd is beroep in te stellen, een uittreksel uit het handelsregister en een kopie van de statuten. In de brief is er op gewezen dat indien niet wordt voldaan aan het verzoek de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk kan verklaren. In antwoord op de brief van 1 oktober 2014 stuurt [persoon A] bij brief van 10 oktober 2014 dezelfde machtiging namens de BV in, gedateerd 20 maart 2014, die reeds eerder als bijlage bij het beroepschrift was ingebracht. Een uittreksel uit het handelsregister noch een kopie van de statuten worden aan de rechtbank toegestuurd. Op 20 oktober 2014, ingekomen op dezelfde datum, stuurt [persoon A] een brief aan de rechtbank. In deze brief vermeldt [persoon A] dat zij het eerdere door haar namens de BV ingediende beroepschrift van 26 september 2014 tegen de uitspraak op bezwaar van 24 september 2014 wenst te rectificeren. Boven de brief is vermeld: “
RECTIFICATIE PRO FORMA BEROEPSCHRIFT[De rechtbank: Hoofdletters, vet en onderstreping aangebracht door [persoon A]]”. De rechtbank begrijpt uit deze brief dat [persoon A] hiermee beoogt niet langer beroep in te stellen namens de BV, maar in plaats daarvan namens de VOF. Ook heeft [persoon A] bij deze brief een uittreksel van de Kamer van Koophandel van 28 mei 2014 met betrekking tot deze VOF gevoegd. Na nogmaals een bij brief van 28 oktober 2014 geboden gelegenheid om een op naam gestelde machtiging toe te sturen, heeft [persoon A] op 23 oktober 2014, een machtiging met handtekening “b” naar de rechtbank gezonden waaruit volgt dat [persoon B] namens de VOF [persoon A] machtigt de beroepsprocedure te voeren. In haar aan de rechtbank gerichte brief van 4 maart 2015 geeft [persoon A] aan dat belanghebbende ten tijde van de aanslag nog een besloten vennootschap had. Als bijlage stuurt [persoon A] nogmaals dezelfde, niet op naam gestelde, machtiging namens de BV, gedateerd 20 maart 2014, met handtekening “a”. Op 11 maart 2015 om 20.13 uur, de avond voor de zitting, ontvangt de rechtbank een aanvullend beroepschrift met daarbij een op naam van [persoon C] gestelde machtiging namens de BV, ook gedateerd 20 maart 2014, met handtekening “c”. Later de avond voor de zitting, om 21.03 uur, ontvangt de rechtbank van [persoon A] een fax waarin zij aangeeft een foutieve rectificatie te hebben ingezonden en dat de BV de belanghebbende is namens wie zij optreedt. Statuten van de BV zijn niet ingebracht.
Gelet op het bovenstaande is het voor de rechtbank niet duidelijk namens wie [persoon A] optreedt. De handtekeningen “a” en “c” onder de machtigingen verschillen. [persoon A] heeft ter zitting bij de rechtbank aangegeven dat zij zich reeds in maart 2014 ervan bewust was dat de machtiging met handtekening “a” onjuist was omdat een onbevoegde persoon deze machtiging had ondertekend. Door desondanks de rechtbank deze onjuiste machtiging als bijlage bij het beroepschrift van 26 september 2014 en nogmaals op 10 oktober 2014 toe te zenden en pas daags voor de zitting een machtiging over te leggen waaruit zou moeten blijken dat de juiste persoon haar namens de BV heeft gemachtigd is zonder een verklaring daarvoor, die ontbreekt, niet aannemelijk geworden dat de BV [persoon A] heeft gemachtigd om namens haar het onderhavige beroep in te stellen. Om die reden wordt het beroep reeds hierom niet-ontvankelijk verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.Y. van de Kraats, voorzitter, en mr. F.M. Tadic en mr. A.J. Kromhout, leden, in aanwezigheid van drs. H.A.J.A. van de Laar, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 maart 2015.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.