Overwegingen
1. De rechtbank gaat uit van de volgende, niet betwiste, feiten en omstandigheden. Eiser heeft voor het toeslagjaar 2010 kinderopvang geregeld via gastouderbureau Roodkapje (Roodkapje). Hij heeft met betrekking tot de kinderopvangtoeslag 2010 een bezwaarprocedure gevoerd bij verweerder. Zijn gemachtigde in die procedure was W.A.M.J. Ruwe (Ruwe), werkzaam bij Roodkapje. In een algemene brief van 16 januari 2014 heeft Ruwe verweerder verzocht om vergoeding van de proceskosten voor alle lopende bezwaarprocedures die door Roodkapje voor haar cliënten worden gevoerd. Bij brief van 19 februari 2014 heeft verweerder het verzoek van Ruwe in algemene zin afgewezen, omdat volgens verweerder geen sprake is van beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
2. Eiser stelt, samengevat, dat verweerder ten onrechte geen proceskostenvergoeding heeft toegekend in het bestreden besluit. Ruwe is werkzaam bij Roodkapje en haar dagelijkse werkzaamheden bestaan onder andere uit het opstellen en indienen van bezwaarschriften namens cliënten van Roodkapje. Deze taken vormen aldus een vast onderdeel van een duurzame, op het vergaren van een inkomen gerichte taakuitoefening van Ruwe, aldus eiser. Voor wat betreft de kosten voor rechtsbijstand staat op de website dat Roodkapje gratis bezwaarschriften opstelt en gerechtelijke procedures voert voor cliënten, maar zij krijgen hiervoor wel een kostenfactuur toegezonden die even groot zal zijn als de door verweerder of de rechtbank toegekende proceskostenvergoeding, aldus eiser.
3. Ingevolge artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), worden de kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voorzover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
4. De rechtbank stelt allereerst vast dat het geschil zich beperkt tot eisers verzoek om vergoeding van de proceskosten in de bezwaarfase.
5. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de werkzaamheden van Ruwe aangemerkt worden als beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Uit de gedingstukken, waaronder een uitspraak van de rechtbank Den Haag van 1 juli 2014 (ECLI:NL:RBDHA:2014:9297), blijkt genoegzaam dat de dagelijkse werkzaamheden van Ruwe sinds de oprichting van gastouderbureau Roodkapje in 2007 bestaan uit het aanvragen van kinderopvangtoeslagen en het opstellen en indienen van bezwaarschriften voor cliënten van gastouderbureau Roodkapje. Deze werkzaamheden verlopen onder toezicht en verantwoording van de directeur van gastouderbureau Roodkapje, drs. H.J. van de Vijfeijke, fiscaal econoom en belastingadviseur. Ruwe is begonnen onder begeleiding van Van de Vijfeijke en de voormalig gemachtigde van eiser (D.S.C. Jansen). De rechtbank ziet op basis van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting, anders dan verweerder, geen aanleiding om aan deze constructie te twijfelen. Ruwe heeft inmiddels jarenlange ervaring in het afhandelen van bezwaarzaken. In dit verband is door eiser een overzicht overgelegd van de grote hoeveelheid door Ruwe bij verweerder ingediende bezwaarschriften. 6. De rechtbank is van oordeel dat met hetgeen door eiser naar voren is gebracht voldoende aannemelijk is dat de werkzaamheden van Ruwe als een vorm van praktijkgerichte juridische scholing kunnen worden beschouwd. Daartoe acht de rechtbank naast hetgeen onder rechtsoverweging 5 reeds is overwogen het volgende van belang. In het begin van haar werkzaamheden is Ruwe gedurende langere tijd begeleid door een fiscalist en een jurist. Inmiddels werkt Ruwe zelfstandig aan bezwaarzaken en heeft zij overleg met Van de Vijfeijke en mr. H.P. Hermans waar het gaat om meer ingewikkelde zaken. Onder verwijzing naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 april 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:BZ8446) heeft als uitgangspunt te gelden dat een professioneel belastingadviseur, zoals de heer Van de Vijfeijke, over een zekere juridische deskundigheid beschikt. Gezien het vorenstaande, en nu verweerder op zichzelf niet heeft betwist dat de door Ruwe op het gebied van kinderopvangtoeslag, in een procedure tegen de Belastingdienst, verrichte werkzaamheden tot haar beroepsmatige taak kunnen worden gerekend, moet de door haar verleende bijstand worden aangemerkt als rechtsbijstand als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Verweerder heeft dit ten onrechte niet gedaan. De grond slaagt. 7. Op grond van het vorenstaande zal de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit, voor zover daarin is beslist op het verzoek om vergoeding van de proceskosten in bezwaar, gegrond verklaren, en dit besluit in zoverre vernietigen wegens strijd met het bepaalde in artikel 7:12, eerste lid, van de Awb.
8. De rechtbank ziet wel aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit, voor zover daarin is beslist op het verzoek om vergoeding van de proceskosten in bezwaar, met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb, in stand te laten. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
9. De rechtbank stelt vast dat er op 28 december 2008 (overeenkomst 1) en 27 september 2010 (overeenkomst 2) gastouderovereenkomsten zijn gesloten tussen eiser (de vraagouder), een gastouder en gastouderbureau Roodkapje. Uit punt 7 van deze overeenkomsten kan worden afgeleid dat de gastouder maandelijks een oppasvergoeding in rekening brengt bij de vraagouder, in dit geval eiser. Onder punt 8 staat in beide overeenkomsten opgenomen dat Roodkapje voor het begeleiden van de gastouder kosten in rekening brengt aan de gastouder. Deze kosten bedragen volgens overeenkomst 1 1/6 van het subsidiebedrag dat de vraagouder ontvangt via de Belastingdienst met een maximum van € 100,- per maand en volgens overeenkomst 2 1/7 van de oppaskosten met een maximum van € 100,- per maand per gastouderovereenkomst. Op basis van deze overeenkomsten, meer specifiek de hiervoor aangehaalde punten, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden afgeleid dat de vraagouder, in casu eiser, aan het gastouderbureau een bijdrage is verschuldigd voor juridische rechtsbijstand. Dat de tekst op de website later is aangepast, wat er ook zij van het moment waarop dat is gebeurd, leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel, reeds omdat op basis van de gedingstukken niet is gebleken dat de gastouderovereenkomsten tussen eiser, de gastouder en het gastouderbureau op enig moment zijn aangepast en wel bepalingen van die strekking bevatten. De stelling van eisers gemachtigde, dat cliënten van het gastouderbureau, dus ook eiser, een maandelijks bedrag aan bureaukosten betalen, waarmee ook is betaald voor een servicepakket onder andere inhoudende het maken van bezwaar en beroep in het kader van aangevraagde toeslagen, vindt naar het oordeel van de rechtbank geen grondslag in de hiervoor genoemde gastouderovereenkomsten en leidt de rechtbank evenmin tot een ander oordeel. Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank in het verweerschrift en ter zitting terecht op het standpunt gesteld dat voor eiser geen recht op proceskostenvergoeding in bezwaar bestaat, omdat eiser daarvoor geen kosten heeft gemaakt.
10. Gezien hetgeen is overwogen in rechtsoverweging 6 verklaart de rechtbank het beroep gegrond. De rechtbank ziet echter geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Onder verwijzing naar hetgeen is overwogen in rechtsoverweging 9 oordeelt de rechtbank dat evenmin is gebleken dat eiser kosten heeft gemaakt voor de onderhavige beroepsprocedure die voor vergoeding op grond van het Bpb in aanmerking dienen te komen.
11. De rechtbank bepaalt wel dat verweerder aan eiser het door hem gestorte griffierecht ten bedrage van € 45,00 dient te vergoeden.