1.6Op 16 juni 2014 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Op 3 juli 2014 heeft de Hoor- en
adviescommissie voor de behandeling van bezwaar- en beroepschriften van verweerder een advies uitgebracht. Bij het bestreden besluit heeft verweerder, overeenkomstig dat advies, het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
2. Verweerder heeft het vaststellingsbesluit ingetrokken op de grond dat eiser na de subsidievaststelling niet heeft voldaan aan aan de subsidie verbonden voorwaarden (artikel 4:49, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb). daarbij heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat – kort gezegd – eiser onvoldoende overtuigend heeft aangetoond dat hij de zorgplicht van artikel 5, tweede lid, van de subsidieovereenkomst heeft nageleefd.
3. Eiser heeft aangevoerd dat – kort gezegd – de primaire besluiten zijn genomen en ondertekend door verweerder en dat het bestreden besluit is ondertekend door de Directeur Cluster Ruimte, een door verweerder gemandateerde ambtenaar. Dit is niet in overeenstemming met de Awb.
4. Deze beroepsgrond faalt. Zowel de primaire besluiten als het bestreden besluit zijn genomen door verweerder. Verweerder heeft slechts de schriftelijke afdoening en ondertekening van het bestreden besluit gemandateerd aan de betreffende ambtenaar (ondertekeningsmandaat). Van strijd met artikel 10:3, derde lid, van de Awb dan wel artikel 7:11, eerste lid, van de Awb is dan ook geen sprake.
5. Eiser heeft aangevoerd dat de bepalingen in de subsidieovereenkomst niet kunnen worden aangemerkt als aan de subsidie verbonden verplichtingen. Essentiële elementen van de subsidieverhouding moeten in het verleningsbesluit zelf staan, zo volgt uit de artikelen 4:36 en 4:40 van de Awb. In het verleningsbesluit staat dat de subsidieontvanger zelf geen bouwwerken opricht op de betreffende kavel. Eiser heeft zich hieraan gehouden. In de overeenkomst is een aanvullende bepaling opgenomen met betrekking tot een rechtsopvolger. Een dergelijke bepaling hoort in het subsidieverleningsbesluit thuis. Eiser kan enkel aan een subsidieverplichting worden gehouden wanneer deze verplichting kenbaar is.
6. Eiser heeft voorts aangevoerd dat hij wel heeft voldaan aan de zorgplicht van artikel 5, tweede lid, van de subsidieovereenkomst. Eiser heeft in dit verband erop gewezen dat in dit artikellid niet is bepaald dat eiser de verplichting om het terrein niet opnieuw te bebouwen met kassen door middel van een kettingbeding aan een derde moet opleggen. Het gaat erom dat eiser ervoor zorgt dat die verplichting door de nieuwe eigenaar wordt aanvaard. IBN wist dat geen kassen op het terrein van eiser mochten worden gebouwd, eiser heeft dat meerdere keren mondeling aan vertegenwoordigers van IBN aangegeven, en IBN was ook op de hoogte van de subsidieregeling. Eiser heeft aldus de subsidieverplichting wel degelijk overgebracht aan IBN en IBN heeft deze ook aanvaard.
7. Over deze beroepsgronden overweegt de rechtbank als volgt.
8. De rechtbank is van oordeel dat de in artikel 5, tweede lid, van de subsidieovereenkomst opgenomen zorgplicht van eiser een niet ontoelaatbare uitwerking vormt van de in het verleningsbesluit opgenomen verplichting om mee te werken aan een andere passende bestemming en geen bouwwerken op te richten op de glastuinbouwkavel. In het verleningsbesluit is ook bepaald dat ter verzekering hiervan de subsidieovereenkomst moet worden gesloten, hetgeen eiser ook heeft gedaan. De in die overeenkomst in artikel 5, tweede lid, opgenomen zorgplicht van eiser was voor eiser aldus voldoende kenbaar. In hetgeen eiser heeft aangevoerd bestaat geen grond voor de conclusie dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet aan die zorgplicht heeft voldaan. Hoewel aan eiser kan worden toegegeven dat die zorgplicht niet noodzakelijkerwijs het opleggen van een kettingbeding aan een rechtsopvolger behelst, moet worden geoordeeld dat eiser evenmin op een andere wijze ervoor heeft gezorgd dat IBN geen kassen op het terrein van eiser mocht bouwen. Verweerder heeft daarbij van belang kunnen achten dat IBN de door eiser gestelde mondelinge overeenkomst tussen hem en IBN ter zake heeft betwist en dat bij de akte van levering van de gronden bij de notaris beperkingen ten aanzien van die gronden niet zijn besproken. De omstandigheid dat eiser IBN ervan op de hoogte zou hebben gesteld dat IBN geen kassen op het terrein van eiser mocht bouwen dan wel dat IBN daarvan zelf ook al op de hoogte zou zijn geweest, is, wat daar ook van zij, op zichzelf genomen onvoldoende voor het oordeel dat eiser heeft voldaan aan meergenoemde zorgplicht.
9. Dit betekent dat de beroepsgronden falen.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.