ECLI:NL:RBOBR:2015:171

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
19 januari 2015
Publicatiedatum
15 januari 2015
Zaaknummer
14_2823
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de zorgplicht in subsidieovereenkomst voor glastuinbouwbedrijven

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 19 januari 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, directeur/eigenaar van een glastuinbouwbedrijf, en het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Brabant. De zaak betreft de subsidieverlening op grond van de Subsidieregeling sanering glastuinbouwbedrijven in kwetsbare gebieden. Eiser had een subsidie van € 962.557,- aangevraagd en ontvangen, maar het college heeft later besloten deze subsidie in te trekken en een bedrag van € 962.557,- terug te vorderen, omdat eiser niet zou hebben voldaan aan de zorgplicht die in de subsidieovereenkomst was opgenomen. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt en beroep ingesteld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de zorgplicht van eiser, zoals opgenomen in artikel 5, tweede lid, van de subsidieovereenkomst, een niet ontoelaatbare uitwerking vormt van de verplichtingen die in het verleningsbesluit zijn opgenomen. De rechtbank oordeelt dat eiser voldoende kenbaar was gemaakt wat zijn verplichtingen waren en dat hij niet heeft aangetoond dat hij aan deze zorgplicht heeft voldaan. Eiser heeft betoogd dat hij de zorgplicht niet op een kettingbeding aan een rechtsopvolger hoeft op te leggen, maar de rechtbank oordeelt dat hij ook op andere manieren niet heeft gezorgd dat er geen kassen op het terrein gebouwd mochten worden.

De rechtbank concludeert dat de beroepsgronden van eiser falen en verklaart het beroep ongegrond. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 14/2823

uitspraak van de meervoudige kamer van 19 januari 2015 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. R.E. Wannink)
en

het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Brabant, verweerder

(gemachtigden: mr. P. Brekelmans en ir. G.C.J. Beentjes).

Procesverloop

Bij besluit van 11 december 2012 (het primaire besluit 1) heeft verweerder het besluit tot subsidievaststelling van 17 december 2007 (vaststellingsbesluit) ingetrokken en een bedrag van € 962.557,- teruggevorderd.
Hiertegen heeft eiser bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 7 januari 2014 (het primaire besluit 2) heeft verweerder het primaire besluit 1 herzien en het terug te vorderen subsidiebedrag vastgesteld op € 320.000,-.
Bij besluit van 22 juli 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De gronden van beroep dateren van 7 oktober 2014.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft bij brief van 4 december 2014 gereageerd op het verweerschrift.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 december 2014. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende, door partijen niet betwiste, feiten.
1.1
Eiser was ten tijde van belang directeur/eigenaar van het (voormalig)
glastuinbouwbedrijf [naam bedrijf] gelegen aan de [adres].
1.2
Bij aanvraagformulier, gedateerd 25 september 2006, heeft eiser verweerder verzocht
om subsidie op grond van artikel 8 van de Subsidieregeling sanering glastuinbouwbedrijven in kwetsbare gebieden (Subsidieregeling).
Bij besluit van 9 januari 2007 heeft verweerder de gevraagde subsidie verleend (verleningsbesluit) tot een bedrag van ten hoogste € 962.557. Verweerder heeft de subsidie verleend onder de voorwaarde dat eiser de meegezonden subsidieovereenkomst ondertekent en retour zendt. Verweerder heeft aan de subsidieverlening verplichtingen verbonden. De vierde verplichting luidt als volgt:
“de subsidie-ontvanger werkt mee aan de verlening van een passende andere bestemming aan de glastuinbouwkavel door het gemeentebestuur en richt in afwachting van de aanpassing van het bestemmingsplan geen bouwwerken op op de glastuinbouwkavel (ter verzekering hiervan moet de hiervoor bedoelde overeenkomst worden gesloten).”
Partijen hebben een subsidieovereenkomst gesloten. In artikel 5, tweede lid, van deze overkomst is het volgende vermeld:
“Treedt in het geval als bedoeld in lid 1 de nieuwe eigenaar respectievelijk gebruiker niet in de rechten en verplichtingen voortvloeiende uit de subsidieverlening dan is de subsidieontvanger verplicht er zorg voor te dragen dat de rechten en verplichtingen voortvloeiende uit deze overeenkomst mede aanvaard worden door iedere nieuwe eigenaar respectievelijk gebruiker.”
1.3
Bij aanvraagformulier, gedateerd 16 november 2007, heeft eiser bij verweerder een
aanvraag ingediend tot het vaststellen van subsidie op grond van artikel 10 van de Subsidieregeling.
Bij het vaststellingsbesluit heeft verweerder de subsidie vastgesteld op € 962.557,-.
1.4
Bij brief van 3 juli 2012 heeft het college van burgemeester en wethouders van de
gemeente Landerd (het college) verweerder meegedeeld dat eiser de gronden in 2011 heeft verkocht aan IBN-Holding B.V. (IBN), dat zij op 15 maart 2012 een aanvraag omgevingsvergunning heeft ontvangen van IBN voor het bouwen van een kweekkas op het voormalig eigendom van eiser en dat de gevraagde omgevingsvergunning moet worden verleend.
1.5
Bij brief van 26 november 2012 heeft verweerder eiser op de hoogte gebracht van zijn
voornemen om het vaststellingsbesluit in te trekken en een bedrag van € 962.557,- terug te vorderen. Op 28 november 2012 heeft eiser hierop telefonisch zijn zienswijze gegeven. Vervolgens heeft verweerder het primaire besluit 1 genomen. Op 5 februari 2013 heeft een informeel gesprek plaatsgevonden tussen verweerder enerzijds en eiser en zijn adviseur anderzijds. Daarna heeft verweerder nader feitenonderzoek gedaan en bezien of er (juridische) mogelijkheden zijn om tot een andere oplossing te komen. Vervolgens heeft verweerder met toepassing van artikel 6:19 van de Algemene wet
bestuursrecht (Awb) bij het primaire besluit 2 het primaire besluit 1 herzien en het terug te vorderen subsidiebedrag vastgesteld op € 320.000,-.
1.6
Op 16 juni 2014 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Op 3 juli 2014 heeft de Hoor- en
adviescommissie voor de behandeling van bezwaar- en beroepschriften van verweerder een advies uitgebracht. Bij het bestreden besluit heeft verweerder, overeenkomstig dat advies, het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
2. Verweerder heeft het vaststellingsbesluit ingetrokken op de grond dat eiser na de subsidievaststelling niet heeft voldaan aan aan de subsidie verbonden voorwaarden (artikel 4:49, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb). daarbij heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat – kort gezegd – eiser onvoldoende overtuigend heeft aangetoond dat hij de zorgplicht van artikel 5, tweede lid, van de subsidieovereenkomst heeft nageleefd.
3. Eiser heeft aangevoerd dat – kort gezegd – de primaire besluiten zijn genomen en ondertekend door verweerder en dat het bestreden besluit is ondertekend door de Directeur Cluster Ruimte, een door verweerder gemandateerde ambtenaar. Dit is niet in overeenstemming met de Awb.
4. Deze beroepsgrond faalt. Zowel de primaire besluiten als het bestreden besluit zijn genomen door verweerder. Verweerder heeft slechts de schriftelijke afdoening en ondertekening van het bestreden besluit gemandateerd aan de betreffende ambtenaar (ondertekeningsmandaat). Van strijd met artikel 10:3, derde lid, van de Awb dan wel artikel 7:11, eerste lid, van de Awb is dan ook geen sprake.
5. Eiser heeft aangevoerd dat de bepalingen in de subsidieovereenkomst niet kunnen worden aangemerkt als aan de subsidie verbonden verplichtingen. Essentiële elementen van de subsidieverhouding moeten in het verleningsbesluit zelf staan, zo volgt uit de artikelen 4:36 en 4:40 van de Awb. In het verleningsbesluit staat dat de subsidieontvanger zelf geen bouwwerken opricht op de betreffende kavel. Eiser heeft zich hieraan gehouden. In de overeenkomst is een aanvullende bepaling opgenomen met betrekking tot een rechtsopvolger. Een dergelijke bepaling hoort in het subsidieverleningsbesluit thuis. Eiser kan enkel aan een subsidieverplichting worden gehouden wanneer deze verplichting kenbaar is.
6. Eiser heeft voorts aangevoerd dat hij wel heeft voldaan aan de zorgplicht van artikel 5, tweede lid, van de subsidieovereenkomst. Eiser heeft in dit verband erop gewezen dat in dit artikellid niet is bepaald dat eiser de verplichting om het terrein niet opnieuw te bebouwen met kassen door middel van een kettingbeding aan een derde moet opleggen. Het gaat erom dat eiser ervoor zorgt dat die verplichting door de nieuwe eigenaar wordt aanvaard. IBN wist dat geen kassen op het terrein van eiser mochten worden gebouwd, eiser heeft dat meerdere keren mondeling aan vertegenwoordigers van IBN aangegeven, en IBN was ook op de hoogte van de subsidieregeling. Eiser heeft aldus de subsidieverplichting wel degelijk overgebracht aan IBN en IBN heeft deze ook aanvaard.
7. Over deze beroepsgronden overweegt de rechtbank als volgt.
8. De rechtbank is van oordeel dat de in artikel 5, tweede lid, van de subsidieovereenkomst opgenomen zorgplicht van eiser een niet ontoelaatbare uitwerking vormt van de in het verleningsbesluit opgenomen verplichting om mee te werken aan een andere passende bestemming en geen bouwwerken op te richten op de glastuinbouwkavel. In het verleningsbesluit is ook bepaald dat ter verzekering hiervan de subsidieovereenkomst moet worden gesloten, hetgeen eiser ook heeft gedaan. De in die overeenkomst in artikel 5, tweede lid, opgenomen zorgplicht van eiser was voor eiser aldus voldoende kenbaar. In hetgeen eiser heeft aangevoerd bestaat geen grond voor de conclusie dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet aan die zorgplicht heeft voldaan. Hoewel aan eiser kan worden toegegeven dat die zorgplicht niet noodzakelijkerwijs het opleggen van een kettingbeding aan een rechtsopvolger behelst, moet worden geoordeeld dat eiser evenmin op een andere wijze ervoor heeft gezorgd dat IBN geen kassen op het terrein van eiser mocht bouwen. Verweerder heeft daarbij van belang kunnen achten dat IBN de door eiser gestelde mondelinge overeenkomst tussen hem en IBN ter zake heeft betwist en dat bij de akte van levering van de gronden bij de notaris beperkingen ten aanzien van die gronden niet zijn besproken. De omstandigheid dat eiser IBN ervan op de hoogte zou hebben gesteld dat IBN geen kassen op het terrein van eiser mocht bouwen dan wel dat IBN daarvan zelf ook al op de hoogte zou zijn geweest, is, wat daar ook van zij, op zichzelf genomen onvoldoende voor het oordeel dat eiser heeft voldaan aan meergenoemde zorgplicht.
9. Dit betekent dat de beroepsgronden falen.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Venekamp, voorzitter, en mr. M. van den Brink en
mr. J.H.G. van den Broek, leden, in aanwezigheid van P.L.M.M. Mulders, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 januari 2015.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hoger beroepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.