ECLI:NL:RBOBR:2015:2153

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
15 april 2015
Publicatiedatum
13 april 2015
Zaaknummer
14_2936
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van WOZ-aanslagen en objectafbakening in het kader van het Schiphol-arrest

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 15 april 2015 uitspraak gedaan over de WOZ-aanslagen voor het belastingjaar 2013, opgelegd door de heffingsambtenaar van de gemeente Sint Anthonis. Eiser, vertegenwoordigd door mr. T.H.C. Liebregts, heeft beroep ingesteld tegen de aanslagen die zijn gebaseerd op de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar ten onrechte vijf afzonderlijke WOZ-objecten had afgebakend en dat de waardebeschikkingen en daarop gebaseerde aanslagen vernietigd moesten worden. De heffingsambtenaar heeft vervolgens, in overeenstemming met het Schiphol-arrest, nieuwe aanslagen opgelegd voor twee correct afgebakende WOZ-objecten. Eiser heeft aangevoerd dat deze nieuwe aanslagen in strijd zijn met het vertrouwensbeginsel, maar de rechtbank oordeelt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er toezeggingen zijn gedaan die dit zouden ondersteunen. De rechtbank concludeert dat de nieuwe aanslagen terecht zijn opgelegd en dat het beroep van eiser ongegrond is. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummers: SHE 14/2936 en SHE 14/3288

uitspraak van de meervoudige kamer van 15 april 2015 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser
(gemachtigde: mr. T.H.C. Liebregts),
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Sint Anthonis, verweerder
(gemachtigde: mr. J.F. van Dongen).

Procesverloop

Bij afzonderlijke beschikkingen van 31 januari 2014, vervat in een op die datum gedagtekend gecombineerd aanslagbiljet (aanslagnummer 80865), heeft verweerder op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarden van de hierna volgende onroerende zaken, gelegen te [woonplaats], per waardepeildatum 1 januari 2012, voor het kalenderjaar 2013, vastgesteld op € 199.000 voor [adres 1] en € 287.000 voor [adres 2]. In dit geschrift zijn tevens voor [adres 2] de aanslagen onroerende-zaakbelastingen (OZB) eigenaar, OZB gebruiker en rioolheffing en voor [adres 1] de aanslag OZB gebruiker bekend gemaakt.
Bij afzonderlijke uitspraken op bezwaar van 15 juli 2014 (de bestreden uitspraken) heeft verweerder de waarden van de onroerende zaken en de daarop gebaseerde aanslagen gehandhaafd.
Eiser heeft tegen de bestreden uitspraken beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 maart 2015. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door G.P.J.M. Heijmerink RT.

Overwegingen

FeitenVerweerder heeft eiser op 31 januari 2013 een gecombineerd aanslagbiljet (aanslagnummer 77853) gezonden. Met dit aanslagbiljet heeft verweerder de WOZ-waarden voor de objecten [adres 1], [adres 3], [adtres 4], [adres 2] en [adres 5], per waardepeildatum 1 januari 2012, voor het kalenderjaar 2013, vastgesteld, de daarop gebaseerde aanslagen OZB en rioolheffing voor deze objecten opgelegd, en voor het object [adres 2] een aanslag afvalstoffenheffing. Naar aanleiding van het bezwaar heeft verweerder geconstateerd dat de objectafbakening niet correct is uitgevoerd. In samenspraak met eiser zijn twee nieuwe objecten afgebakend, te weten [adres 1] (ontstaan uit de eerdere WOZ-objecten [adres 1] en [adres 3]) en [adres 2] (ontstaan uit de eerdere WOZ-objecten [adtres 4], [adres 2] en [adres 5]). Bij uitspraak op bezwaar van 19 juni 2013 heeft verweerder eisers bezwaar betreffende de eerder vijf afgebakende WOZ-objecten gegrond verklaard en de gecombineerde aanslag/WOZ-beschikking vernietigd. In de uitspraak op bezwaar van 19 juni 2013 heeft verweerder de aankondiging opgenomen dat aan eiser een nieuwe gecombineerde aanslag/WOZ-beschikking zal worden opgelegd. Bij kennisgeving van 25 juni 2013 heeft verweerder de aanslag met aanslagnummer 77853 ambtshalve verminderd van € 1.288,41 naar € 272,75. Op 31 januari 2014 heeft verweerder vervolgens de gecombineerde aanslag/WOZ-beschikking met aanslagnummer 80865 aan eiser opgelegd.
Eiser was op de waardepeildatum in geschil gebruiker van [adres 1] en eigenaar en gebruiker van [adres 2], zoals deze objecten zijn afgebakend na de aanslag van 31 januari 2014. [adres 1], een bedrijfsobject uit 1985, bestaat uit een opslag-/magazijnruimte en een kantoorruimte. Tot het object behoren tevens een verharding, extra grond en een bouwperceel. [adres 2], een bedrijfsobject uit 1982, bestaat uit een opslag-/distributieruimte met woning en een vrijstaande garage uit 1985. Het bedrijfsgedeelte bestaat uit een tweetal opslag-/magazijnruimtes en een kantoorruimte. Tot het object behoren tevens een verharding, extra grond, grond bij woning en grasland.
In verband met de aanwezigheid van asbest is voor beide objecten bij de waardevaststelling een aftrek toegepast.
Geschil en beoordeling
1. In geschil is of de aanslagen voor het kalenderjaar 2013, zoals opgenomen in het gecombineerd aanslagbiljet met aanslagnummer 80865, terecht zijn opgelegd.
2. De rechtbank stelt allereerst vast dat verweerder, zoals ook aangekondigd in de bestreden uitspraak, met betrekking tot het object [adres 1] op 30 september 2014 OZB-aanslagen eigenaar voor de kalenderjaren 2013 en 2014 (aanslagnummers 86229 en 86266) aan eiser heeft opgelegd. Eiser heeft daartegen rechtsmiddelen aangewend. Deze aanslagen vallen echter buiten de omvang van dit geding. De rechtbank betrekt daarom deze aanslagen niet in haar beoordeling.
3. Eiser voert aan dat verweerder zijn woorden verdraait en dat al gedurende vele jaren sprake is van onzorgvuldigheden en onjuistheden in de door verweerder uitgevoerde taxaties.
4. Aan eiser kan worden toegegeven dat over de in het verleden door verweerder gemaakte fouten bij hem ergernis kan zijn ontstaan. Verweerder heeft ook erkend dat in het verleden fouten zijn gemaakt. Deze stelling kan eiser echter in deze procedure niet baten. Immers, volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad (zie bijvoorbeeld het arrest van de Hoge Raad van 28 oktober 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC5146) hoeft het enkele feit dat een aanslag onzorgvuldig is voorbereid, niet te leiden tot vernietiging van die aanslag. Naar het oordeel van de rechtbank heeft hetzelfde te gelden voor de voorbereiding van een beschikking waarbij de WOZ-waarde is vastgesteld, de daarop gebaseerde aanslagen en voor de wijze waarop verweerder het bezwaar heeft afgehandeld. Verweerder is in zijn verweerschrift ingegaan op wat eiser heeft aangevoerd. Daarbij heeft verweerder aangegeven dat, hoe vervelend en betreurenswaardig ook voor eiser, het soms kan voorkomen dat er fouten worden gemaakt. Met de aanslag van 31 januari 2014 heeft verweerder, in samenspraak met eiser, de fouten in de objectafbakening trachten te herstellen. Verweerder heeft verder gereageerd op de gronden die eiser heeft aangevoerd. Dat eiser in zijn processuele belangen is geschaad, is de rechtbank niet gebleken. De in 3. vermelde beroepsgrond slaagt niet.
5. Eiser voert verder aan dat de aanslagen, vervat in het gecombineerde aanslagbiljet 80865, ten onrechte aan hem zijn opgelegd, omdat aan hem reeds eerder over hetzelfde belastingjaar aanslagen, met verminderingen, zijn opgelegd. Eiser heeft deze aanslagen betaald. In de visie van eiser mist de verwijzing van verweerder naar het Schipholarrest van de Hoge Raad van 9 mei 2003 (ECLI:HR:2003:AD6058) relevantie. Dit arrest ziet volgens eiser niet op de fouten die verweerder in deze zaak heeft gemaakt. Volgens eiser kan verweerder deze fouten niet met een navordering herstellen. Er is geen sprake van een nieuw feit, dat verweerder op de voet van artikel 16 van de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen (AWR) de bevoegdheid geeft om andermaal aanslagen op te leggen voor hetzelfde belastingjaar.
6. De beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat verweerder bij de gecombineerde aanslag met aanslagnummer 77853 ten onrechte is uitgegaan van vijf afzonderlijke WOZ-objecten en op basis daarvan de relevante aanslagen voor deze objecten heeft opgelegd. Op grond hiervan heeft verweerder daarom geconcludeerd dat de waardebeschikkingen van deze vijf objecten moeten worden vernietigd. Met de gecombineerde aanslag van 31 januari 2014 (aanslagnummer 80865) zijn vervolgens twee nieuwe WOZ-objecten afgebakend, te weten [adres 1] en [adres 2]. Verweerder heeft voor deze twee objecten afzonderlijke waarden en aanslagen vastgesteld. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder hiermee gehandeld overeenkomstig het Schipholarrest van de Hoge Raad van 9 mei 2003. Eisers stelling dat aan hem geen nieuwe aanslagen voor belastingjaar 2013 mogen worden opgelegd, omdat hij reeds eerder aanslagen voor hetzelfde belastingjaar heeft ontvangen, kan dan ook niet worden gevolgd. Uit het Schipholarrest volgt dat aanslagen die zijn opgelegd op basis van een onjuiste (te kleine) objectafbakening gelden als ten onrechte vastgestelde aanslagen in de zin van artikel 18a, eerste lid, van de AWR. In een dergelijke situatie zullen de aanslagen binnen acht weken na de vernietiging van de op die verkeerde objectafbakening gebaseerde waardebeschikkingen eveneens moeten worden vernietigd. De ambtshalve vermindering van de gecombineerde aanslag met nummer 77853 naar nihil kan worden gelijkgesteld met een vernietiging van de daarin vervatte aanslagen. Dat betekent dat verweerder die aanslagen binnen één week na de vernietiging van de waardebeschikkingen eveneens heeft vernietigd en daarmee conform dit arrest heeft gehandeld. Verder volgt uit het Schiphol-arrest dat verweerder overeenkomstig artikel 11, derde lid, van de AWR binnen drie jaar ter zake van de juiste afgebakende objecten nieuwe OZB-aanslagen kan opleggen. Aangezien verweerder op 31 januari 2014 de nieuwe gecombineerde aanslag (met aanslagnummer 80865) met daarin opgenomen de aanslagen OZB aan eiser heeft opgelegd, kan niet gezegd worden dat verweerder deze termijn heeft overschreden. Dit betekent dat naar het oordeel van de rechtbank verweerder bevoegd was aan eiser nieuwe aanslagen op te leggen voor het belastingjaar 2013.
7. Eiser stelt voorts dat verweerder in strijd met het vertrouwensbeginsel heeft gehandeld door de gecombineerde aanslag (met aanslagnummer 80865) aan hem op te leggen. De rechtbank is van oordeel dat deze beroepsgrond faalt, omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat door of namens verweerder aan hem (schriftelijk) de toezegging is gedaan dat aan hem over belastingjaar 2013, na de vernietiging van de gecombineerde aanslag met aanslagnummer 77853, geen nieuwe aanslagen en WOZ-beschikkingen zullen worden opgelegd. De rechtbank wijst eiser erop dat verweerder aan hem in de uitspraak op bezwaar van 19 juni 2013 heeft medegedeeld dat aan hem een nieuwe gecombineerde aanslag/WOZ-beschikking zal worden opgelegd. Eisers stelling dat hij de kennisgeving van 25 juni 2013 als zodanig heeft opgevat, kan hem niet baten. Op die kennisgeving staat immers duidelijk vermeld dat het om een ambtshalve vermindering gaat en dat deze vermindering betrekking heeft op de aanslag met aanslagnummer 77853. De rechtbank concludeert dat verweerder het vertrouwensbeginsel niet heeft geschonden.
8. De rechtbank stelt vast dat verweerder de waarden van de onroerende zaken heeft onderbouwd met de door hem ingebrachte taxatieverslagen van deze objecten. Verweerder heeft daarbij ook de deelwaarden van de diverse waardeonderdelen van de beide objecten inzichtelijk gemaakt. Eiser heeft de objectkenmerken en de vaststelling van deze waarden onweersproken gelaten. De rechtbank ziet geen aanleiding de vaststelling van de waarden van beide objecten voor onjuist te houden.
9. Voorgaande overwegingen brengen de rechtbank tot de conclusie dat verweerder in de op hem rustende bewijslast is geslaagd. De rechtbank is om die reden van oordeel dat de door verweerder voor de onroerende zaken per waardepeildatum 1 januari 2012, voor het kalenderjaar 2013, vastgestelde waarden van € 199.000 voor [adres 1] en € 287.000 voor [adres 2] niet te hoog zijn.
10. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.M. Tadic, voorzitter, en mr. J.Y. van de Kraats en
mr. A.J. Kromhout, leden, in aanwezigheid van drs. H.A.J.A. van de Laar, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 april 2015.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.