ECLI:NL:RBOBR:2015:3197

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
3 juni 2015
Publicatiedatum
2 juni 2015
Zaaknummer
14_4554
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke rechtszaak over omgevingsvergunningen voor vleesvarkensstallen en m.e.r.-plichtigheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 3 juni 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen twee eisers, die omgevingsvergunningen hebben aangevraagd voor het bouwen van vleesvarkensstallen. De verweerder, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Reusel-De Mierden, heeft beide aanvragen buiten behandeling gesteld op grond van artikel 7.28, eerste lid, sub a van de Wet Milieubeheer (Wm). De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvragen niet m.e.r.-plichtig zijn, maar m.e.r.-beoordelingsplichtig. Dit betekent dat de aanvragen in behandeling moeten worden genomen, omdat de drempel van 3.000 vleesvarkens niet wordt overschreden.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de verweerder onvoldoende heeft onderbouwd dat er sprake is van een redelijkerwijs binnen afzienbare tijd voorzienbare ontwikkeling die m.e.r.-plichtig zou zijn. De rechtbank heeft de bestreden besluiten vernietigd en de primaire besluiten herroepen, met de verplichting voor de verweerder om binnen zes maanden een besluit te nemen op de aanvragen voor de omgevingsvergunningen. Tevens is de verweerder veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan de eisers.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van aanvragen voor omgevingsvergunningen en de noodzaak voor de overheid om duidelijk te motiveren wanneer een m.e.r.-beoordeling vereist is. De rechtbank heeft de eisers in het gelijk gesteld en hen de mogelijkheid geboden om hun aanvragen verder te laten behandelen.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummers: SHE 14/4554 en SHE 14/4559

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 juni 2015 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres,

[eiser], te [plaatsnaam], eiser,

(gemachtigde: mr. J. van Groningen),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Reusel-De Mierden, verweerder
(gemachtigden: mr. M. Olthuis en mr. C.J. IJdema).

Procesverloop

Bij besluit van 12 juni 2014 (het primaire besluit 1) heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van een vleesvarkensstal en het plaatsen van sleufsilo’s aan de [adres 1] buiten behandeling gesteld.
Bij besluit van 12 juni 2014 (het primaire besluit 2) heeft verweerder de aanvraag van eiser voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van een vleesvarkensstal en het plaatsen van sleufsilo’s aan de [adres 2] buiten behandeling gesteld.
Tegen deze besluiten hebben eiser en eiseres bij verweerder afzonderlijk bezwaar gemaakt. Bij afzonderlijke besluiten van 19 november 2014 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de bezwaren van eiser en van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het tot haar gerichte bestreden besluit beroep ingesteld. Dit is geregistreerd onder zaaknummer SHE 14/4554. Eiser heeft tegen het tot hem bestreden besluit beroep ingesteld. Dit is geregistreerd onder zaaknummer SHE 14/4559.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 april 2015. De zaken zijn gelijktijdig behandeld. Eiseres is verschenen. Namens eiser en eiseres zijn hun gemachtigde en [naam] verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1.1
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
1.2
Op 28 september 2006 heeft verweerder een planopzet ontvangen voor de verplaatsing van het bedrijf van eiseres naar de [adres 1] met het verzoek om principe-instemming. Op 23 april 2008 heeft eiseres middels een door Van Dun Advies B.V. opgestelde “Aanmeldingsnotitie voor beoordeling M.E.R.-plicht voor het oprichten van een vleesvarkenshouderij” aangegeven voornemens te zijn een vleesvarkensbedrijf aan de [adres 1] op te richten voor het houden van 2.999 vleesvarkens op een bouwblok van minder dan 2 hectare. Verweerder heeft op 26 augustus 2008 besloten dat geen MER behoeft te worden opgesteld.
1.3
Op 28 september 2006 heeft verweerder ook een planopzet ontvangen voor de verplaatsing van het bedrijf van eiser naar de [straatnaam] te [plaatsnaam] met het verzoek om principe-instemming. Op 10 september 2008 heeft eiser middels een door Van Dun Advies B.V. opgestelde “Aanmeldingsnotitie voor beoordeling M.E.R.-plicht voor het oprichten van een vleesvarkenshouderij” aangegeven voornemens te zijn een vleesvarkensbedrijf aan de [adres 2] op te richten met een installatie voor 2.999 vleesvarkens. Verweerder heeft op 17 oktober 2008 besloten dat geen MER behoeft te worden opgesteld
1.4
Bij besluiten van 4 juli 2011 heeft het college van gedeputeerde staten van de provincie Noord-Brabant (GS) afzonderlijke ontheffingen verleend van het bepaalde in artikel 9.4, eerste lid, onder a. van de Verordening ruimte Noord-Brabant 2011 ten behoeve van de vestiging van de intensieve veehouderijen van eiser en eiseres aan de [straatnaam] te [plaatsnaam] met een omvang van maximaal 3 hectare.
1.5
Op 16 december 2011 heeft eiseres bij verweerder een aanvraag ingediend tot het verlenen van de in geschil zijnde omgevingsvergunning. Deze is gewijzigd op 6 april 2012. De aanvraag ziet op de realisering van een stal van 1,2 ha met 2.999 mestvarkens en ziet op de activiteiten bouwen, afwijken van het bestemmingsplan, het oprichten en in werking hebben van een inrichting en het aanleggen van een uitrit.
1.6
Op 6 maart 2012 heeft eiser bij verweerder een aanvraag ingediend tot het verlenen van de in geschil zijnde omgevingsvergunning. De aanvraag ziet op de realisering van een stal van 1,2 ha met 2.999 mestvarkens. De aanvraag heeft betrekking op de activiteiten bouwen, afwijken van het bestemmingsplan, het oprichten en in werking hebben van een inrichting en het aanleggen van een uitrit.
1.7
In een brief van 25 oktober 2012 heeft verweerder expliciet aangegeven zowel in het geval van eiseres als dat van eiser alsnog een MER te verlangen. Dit heeft verweerder bevestigd in een brief van 15 januari 2014.
1.8
Op 17 december 2013 heeft de gemeenteraad van Reusel de Mierden, de Verordening geurhinder en veehouderij gemeente Reusel de Mierden 2013 (verder: de Geurverordening 2013) vastgesteld met fors lagere grenswaarden voor toegelaten geurbelasting dan de waarden onder de daarvoor geldende verordening.
2. In de primaire besluiten heeft verweerder de hierboven genoemde aanvragen tot het verlenen van een omgevingsvergunning buiten behandeling gesteld op grond van artikel 7.28, eerste lid, sub a van de Wet Milieubeheer (Wm). In de bestreden besluiten heeft verweerder, in afwijking van het advies van de gemeentelijke bezwaarcommissie, deze besluiten gehandhaafd.
3. Niet in geschil is dat de door eisers aangevraagde activiteiten zijn onderworpen aan een m.e.r.-beoordeling op grond van artikel 7.2 eerste lid, sub b van de Wm in samenhang met artikel 2, tweede lid, juncto D14 van het Besluit m.e.r.
4. De rechtbank stelt op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting vast dat de brieven van 25 oktober 2012 en 15 januari 2014 géén m.e.r.-beoordelingsbesluiten betreffen, als bedoeld in artikel 7.17, eerste lid, van de Wm maar dat in deze brieven slechts is medegedeeld dat het initiatief m.e.r.-plichtig is op grond van artikel 7.2, eerste lid onder a, van de Wm. De betreffende brieven bevatten geen motivering van een beoordeling, geen rechtsbeschermingsclausule en zijn niet bekend gemaakt op de wijze zoals is voorgeschreven voor een m.e.r.-beoordelingsbesluit. Desgevraagd heeft verweerder dit ter zitting nadrukkelijk bevestigd. De rechtbank beschouwt deze brieven daarom niet als appellabele besluiten. Desgevraagd heeft verweerder ook bevestigd dat zijn standpunt dat de activiteit m.e.r.-plichtig is, de enige reden vormt om de aanvragen buiten behandeling te stellen.
5.1
Volgens eisers zijn hun initiatieven niet m.e.r.-plichtig. De drempel van 3.000 vleesvarkens wordt in beide gevallen niet overschreden. Het feit dat GS ontheffing heeft verleend voor een bouwvlak van drie hectare staat los van de ingediende aanvragen voor omgevingsvergunning. Er is immers geen sprake van een concreet plan tot uitbreiding van het bouwvlak. Hierbij speelt dat de Geurverordening 2013 zich tegen iedere uitbreiding verzet. De kosten van het toepassen van nieuwe technologische ontwikkelingen staan niet in verhouding tot de opbrengsten die een uitbreiding van een dieraantal boven de 2.999 met zich meebrengen. Dat het doel is om een rendabele intensieve veehouderij op te richten en dat daardoor op termijn een uitbreiding noodzakelijk is brengt niet met zich mee dat het voorliggende initiatief m.e.r.-plichtig is. De procedure ten aanzien van het bestemmingsplan staat los van de aanvraag om een omgevingsvergunning. Dit is het gevolg van de beperkte instandhoudingstermijn van de door GS verleende ontheffing.
5.2
Verweerder is van mening dat de initiatieven m.e.r.-plichtig zijn omdat de aangevraagde ontwikkeling slechts een eerste stap lijkt te zijn in de ontwikkeling van drie hectare nieuwe agrarische bouwblokken. In beide gevallen voorziet verweerder een uitbreiding van de inrichtingen met stallen voor opnieuw een groot aantal vleesvarkens. In verband met de restricties van de nieuwe Geurverordening 2013 leek een toekomstige uitbreiding van de baan. Het is echter niet uitgesloten dat in de toekomst wel voldaan kan worden aan de normen als gevolg van nieuwe technologische ontwikkelingen. Bij mail van 4 september 2013 alsmede in een mail van 19 september 2013 heeft de adviseur van eiser uitdrukkelijk aangegeven dat geen sprake zal zijn van een eindsituatie. Hieruit blijkt dat eiser de mogelijkheid wil openhouden om de locatie door te ontwikkelen tot drie hectare, wat neerkomt op meer dan 3.000 vleesvarkens. Overigens heeft verweerder desgevraagd ter zitting aangegeven niet te verwachten dat binnen afzienbare termijn vergunning wordt gevraagd voor het houden van meer vleesvarkens in de stallen dan aangevraagd in de voorliggende aanvraag om omgevingsvergunning. Verder heeft verweerder desgevraagd ter zitting aangeven beide aangevraagde activiteiten als afzonderlijke zelfstandige inrichtingen te beschouwen.
5.3
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft in haar uitspraak van 11 mei 2005 (ECLI:NL:RVS:2005:AT5347) - kort weergegeven - overwogen dat voor het bepalen van de drempelwaarden zoals opgenomen in de bijlage behorende bij het Besluit milieu-effectrapportage (Besluit) dient te worden uitgegaan van het aantal aangevraagde of vergunde dieren en niet van het aantal dierplaatsen. In het stelsel van de Wabo ligt besloten dat verweerder dient te beslissen op de aanvraag voor een omgevingsvergunning zoals die is ingediend. Indien de aangevraagde ontwikkeling onderdeel uitmaakt van een redelijkerwijs binnen afzienbare tijd voorzienbare ontwikkeling dient deze ontwikkeling bij de toetsing aan het Besluit te worden betrokken, zie de uitspraak van de Afdeling van 5 november 2003 (ECLI:NL:RVS:2003:AN7220).
5.4
De rechtbank hecht aan de door GS verleende ontheffingen ten behoeve van een bouwblok van 3 hectare niet die waarde die verweerder hieraan lijkt te hechten. Uit de ontheffingen blijkt niet van een voldoende concreet initiatief tot verdere uitbreiding voor een bedrijf van meer dan 3.000 vleesvarkens. In de ontheffingen wordt geen melding gemaakt van de termijn waarbinnen een verdere uitbreiding zal plaatsvinden, laat staan dat hier wordt gesproken over een initiatief in meerdere fasen. Overigens lijken de ontheffingen eveneens noodzakelijk te zijn ten behoeve van realisering van de aangevraagde initiatieven van een veehouderij met 2.999 vleesvarkens omdat het in beide gevallen een nieuwvestiging van een intensieve veehouderij in een landbouwontwikkelingsgebied betreft. Bovendien wordt in beide besluiten juist gerefereerd aan de afzonderlijke m.e.r.-beoordelingsbesluiten uit 2008 (ter weerlegging van de door de werkgroep Burgerinitiatief LOG Hulsel Bladel tegen de ontheffingen ingediende zienswijzen) maar niet aan een niet nader benoemde grotere ontwikkeling of uitbreiding.
5.5
Ook uit de mails van de adviseur van eiser van september 2013 leidt de rechtbank geen redelijkerwijs binnen afzienbare tijd voorzienbare ontwikkeling af. In het mailbericht van
19 september 2013 wordt aangegeven dat de komende 5 tot 7 jaren geen plannen zijn voor verdere uitbreidingen. Er wordt niet gerept over concrete aanvragen. Dit roept direct de vraag op wat de uiteindelijke omvang van de intensieve veehouderij van eiser (en overigens ook die van eiseres) dan zou moeten zijn die in het MER zou moeten worden onderzocht. In zoverre verschilt deze zaak van de kwestie rondom vliegveld Lelystad waarin de daaropvolgende fase (een verlenging van de startbaan tot maximaal 1.800 meter) reeds bekend was ten tijde van het aanwijzingsbesluit. Overigens blijkt niet dat de mails mede zijn verstuurd namens eiseres.
5.6
De rechtbank hecht evenmin waarde aan de mogelijkheid dat door middel van nieuwe technologische ontwikkelingen toch meer dan 3.000 vleesvarkens in de inrichtingen zullen worden kunnen gehouden in weerwil van de strenge normering in de Geurverordening 2013. In het bestreden besluit heeft verweerder niet onderbouwd wat voor technologische ontwikkelingen dit betreffen. Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat wordt geëxperimenteerd met een luchtdichte stal, waarvan eisers onweersproken hebben aangegeven dat dit slechts experimenten op papier zijn en dat er nog geen proefstallen bekend zijn. Ook heeft verweerder ter zitting gerefereerd aan experimenten met hogere uittreedsnelheden bij emissiepunten maar verweerder heeft op geen enkele wijze inzichtelijk gemaakt of, laat staan in hoeverre eisers hiermee kunnen voldoen aan de Geurverordening 2013 indien meer dieren worden gehouden. Overigens is tussen partijen niet in geschil dat onder het regime van de Geurverordening 2013 per inrichting slechts 2.999 vleesvarkens kunnen worden gehouden.
5.7
De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder niet heeft onderbouwd dat het niet economisch rendabel is om een veehouderijbedrijf te starten waar minder dan 3.000 vleesvarkens worden gehouden. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat zowel eiser als eiseres al een aantal jaren een bedrijf met minder dan 3.000 vleesvarkens exploiteren.
5.8
Ook indien de door verweerder genoemde omstandigheden in onderlinge samenhang worden beschouwd is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van een redelijkerwijs binnen afzienbare tijd voorzienbare ontwikkeling. Derhalve hebben als uitgangspunt bij toepassing van het Besluit de voorliggende aanvragen te gelden Deze voorzien beiden in inrichtingen met minder dan 3.000 vleesvarkens. Beide initiatieven zijn daarom niet m.e.r.-plichtig maar m.e.r.-beoordelingsplichtig.
6. De bestreden besluiten zijn genomen in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en komen voor vernietiging in aanmerking.
7. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien, in die zin dat beide primaire besluiten tot buiten behandelingstelling worden herroepen. Verweerder heeft namelijk géén nieuwe m.e.r.-beoordelingsbesluiten genomen waarin hij heeft beslist dat een MER moet worden opgesteld. Gelet op het m.e.r.-beoordelingsbesluit van 26 april 2008 respectievelijk dat van 17 oktober 2008 is verweerder niet bevoegd de aanvragen buiten behandeling te stellen en moet hij deze in behandeling te nemen. De rechtbank zal bepalen dat verweerder binnen zes maanden na verzending van deze uitspraak besluiten omtrent de aanvragen voor de omgevingsvergunningen neemt. De rechtbank overweegt in dit verband nog het volgende. Gesteld dat verweerder in beide gevallen een nieuw m.e.r.-beoordelingsbesluit zou nemen waarbij hij beslist dat wel een MER moet worden opgesteld, rust op verweerder de verplichting te motiveren welke nieuwe feiten en omstandigheden tot dit voortschrijdend inzicht hebben geleid. Eisers hebben dan overigens de mogelijkheid om tegen dit nieuwe besluit rechtsbeschermingsmiddelen aan te wenden. Daarom ziet de rechtbank geen aanleiding om in deze procedure een tussenuitspraak te doen. Eisers zouden hierdoor onevenredig in hun belangen worden geschaad omdat hen dan feitelijk een instantie en een aparte rechtsgang tegen het eventuele nieuwe m.e.r.-beoordelingsbesluit zou worden ontnomen.
8. Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.960,00 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 490,- en een wegingsfactor 1). De rechtbank beschouwt de zaken als samenhangende zaken. Daarom zal de rechtbank bepalen dat aan eisers afzonderlijk € 980,00 moet worden betaald.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen van eiser en eiseres gegrond;
  • vernietigt de bestreden besluiten;
  • herroept de primaire besluiten en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde bestreden besluiten;
  • bepaalt dat verweerder een besluit op de aanvraag om omgevingsvergunning van eiseres neemt alsmede een besluit op de aanvraag om omgevingsvergunning van eiser, beiden binnen een termijn van zes maanden na de dag van verzending van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 165,00 aan eiseres te vergoeden;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 318,00 aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 980,00;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 980,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M Verhoeven, rechter, in aanwezigheid van mr. J.F.M. Emons, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 juni 2015.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.