In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 3 juni 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen twee eisers, die omgevingsvergunningen hebben aangevraagd voor het bouwen van vleesvarkensstallen. De verweerder, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Reusel-De Mierden, heeft beide aanvragen buiten behandeling gesteld op grond van artikel 7.28, eerste lid, sub a van de Wet Milieubeheer (Wm). De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvragen niet m.e.r.-plichtig zijn, maar m.e.r.-beoordelingsplichtig. Dit betekent dat de aanvragen in behandeling moeten worden genomen, omdat de drempel van 3.000 vleesvarkens niet wordt overschreden.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de verweerder onvoldoende heeft onderbouwd dat er sprake is van een redelijkerwijs binnen afzienbare tijd voorzienbare ontwikkeling die m.e.r.-plichtig zou zijn. De rechtbank heeft de bestreden besluiten vernietigd en de primaire besluiten herroepen, met de verplichting voor de verweerder om binnen zes maanden een besluit te nemen op de aanvragen voor de omgevingsvergunningen. Tevens is de verweerder veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan de eisers.
De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van aanvragen voor omgevingsvergunningen en de noodzaak voor de overheid om duidelijk te motiveren wanneer een m.e.r.-beoordeling vereist is. De rechtbank heeft de eisers in het gelijk gesteld en hen de mogelijkheid geboden om hun aanvragen verder te laten behandelen.