ECLI:NL:RBOBR:2015:4661

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
31 juli 2015
Publicatiedatum
30 juli 2015
Zaaknummer
15_1837
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot bezoldiging politie en niet tijdig beslissen door bestuursorgaan

In deze zaak heeft eiser, een politieambtenaar, op 4 februari 2015 een aanvraag ingediend voor een waarnemingstoelage op basis van het Besluit bezoldiging politie. Na het uitblijven van een besluit heeft eiser op 6 mei 2015 verweerder in gebreke gesteld. Vervolgens heeft eiser op 30 juni 2015 beroep ingesteld bij de rechtbank tegen het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag. De rechtbank heeft op 31 juli 2015 uitspraak gedaan en vastgesteld dat verweerder niet binnen de wettelijke termijn heeft beslist. De rechtbank oordeelde dat het beroep gegrond was, omdat verweerder erkende dat hij een dwangsom van € 1260,- verbeurd had. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen zes weken na de uitspraak alsnog een besluit te nemen op de aanvraag. Tevens is er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de termijn overschreden wordt, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank heeft ook bepaald dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 167,- moet vergoeden en dat verweerder in de proceskosten van eiser moet worden veroordeeld tot een bedrag van € 122,50. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om verzet in te stellen tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 15/1837

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 juli 2015 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. W. de Klein),
en

de korpschef van politie, verweerder.

Procesverloop

Op 4 februari 2015 heeft eiser bij verweerder een aanvraag ingediend voor een
waarnemingstoelage op grond van artikel 17 van het Besluit bezoldiging politie (Bbp) en/of
periodieken in verband met Onvermijdelijk Verzwarende Werkomstandigheden als bedoeld
in artikel 9a van het Bbp (aanvraag).
Bij e-mail van 6 mei 2015 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld in verband met het
uitblijven van een besluit op zijn aanvraag.
Op 30 juni 2015 heeft eiser bij de rechtbank beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen
op zijn aanvraag.
Bij besluit van 21 juli 2015 heeft verweerder vastgesteld dat aan eiser een dwangsom wordt
verbeurd van € 1260,-.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank, totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, het onderzoek sluiten indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat zij kennelijk onbevoegd is dan wel het beroep kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
2. Ingevolge artikel 8:55b, eerste lid, van de Awb doet de rechtbank, indien het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, binnen acht weken nadat het beroepschrift is ontvangen en aan de vereisten van artikel 6:5 van de Awb is voldaan, uitspraak met toepassing van artikel 8:54 van de Awb, tenzij de rechtbank een onderzoek ter zitting noodzakelijk acht. De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 8:54 van de Awb uitspraak te doen.
3. Ingevolge artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, in verbinding gelezen met artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb, kan een beroepschrift tegen het niet tijdig nemen van een besluit worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen of een van rechtswege te verleende beschikking bekend te maken, en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
4. Naar het oordeel van de rechtbank is het beroepschrift niet onredelijk laat ingediend in de zin van artikel 6:12, vierde lid, van de Awb, zodat het beroep ontvankelijk is.
5. Verweerder heeft in zijn besluit van 21 juli 2015 erkend dat hij niet binnen een wettelijke dan wel redelijke termijn beslist heeft op de aanvraag. De rechtbank heeft geen aanleiding daar anders over te oordelen. Het beroep is daarom kennelijk gegrond.
6. De rechtbank stelt vast dat verweerder eveneens heeft erkend dat hij aan eiser een dwangsom verbeurt van € 1260,-. Verweerder heeft toegezegd dit bedrag aan eiser uit te betalen.
7. Bij brief van 15 juli 2015 heeft verweerder de rechtbank laten weten dat hij eerst het op 30 januari 2015 ingediende bezwaar tegen het niet-toekennen van een waarnemingstoelage per 1 september 2014 zal behandelen. Binnen enkele dagen zal eiser worden uitgenodigd om te worden gehoord over zijn bezwaar. Pas wanneer het bezwaar tegen het niet-toekennen van de waarnemingstoelage niet-ontvankelijk of ongegrond wordt verklaart, ligt het volgens verweerder in de rede de aanvraag te behandelen.
8. Hetgeen verweerder heeft aangevoerd, komt de rechtbank niet onredelijk voor. Zij is daarom van oordeel dat hier sprake is van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 8:55d, derde lid, van de Awb. De rechtbank bepaalt dat verweerder binnen zes weken na verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag bekend maakt.
9. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb dat verweerder een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-.
10. Tevens bepaalt de rechtbank dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht vergoedt.
11. Er bestaat aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 122,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 490,- en een wegingsfactor 0,25). De rechtbank is van oordeel dat deze zaak van zeer gering gewicht is, nu de onderhavige procedure slechts betrekking heeft op de vraag of verweerder niet tijdig heeft beslist op een aanvraag.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • stelt vast dat verweerder als gevolg van het niet tijdig beslissen op de aanvraag een
dwangsom heeft verbeurd van in totaal € 1260,-;
- draagt verweerder op alsnog een beslissing op de aanvraag te nemen binnen zes
weken na de dag van verzending van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag
waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van
€ 15.000,-;
- bepaalt dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 167,- aan hem
vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 122,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y.S. Klerk, rechter, in aanwezigheid van
mr. P.A.M. Laro, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 31 juli 2015.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden ingesteld bij deze rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord. De werking van deze uitspraak wordt opgeschort totdat de termijn voor het instellen van verzet is verstreken of, indien verzet wordt ingesteld, op dat verzet is beslist.