In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 28 september 2015 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). Eiser had beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Vught, die de waarde van zijn onroerende zaak had vastgesteld op € 533.000,- voor het kalenderjaar 2014. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser zijn beroep te laat had ingediend. De termijn voor het indienen van beroep bedraagt zes weken, en de laatste dag van deze termijn was 24 maart 2015. Eiser heeft op die dag om 23:37 uur een e-mail verzonden naar een algemeen e-mailadres van de rechtbank, dat niet bedoeld is voor juridische procedures. Deze e-mail werd pas op 25 maart 2015 doorgestuurd naar de griffie, die eiser op dezelfde dag informeerde dat e-mailverkeer voor juridische procedures niet mogelijk is. Eiser heeft vervolgens pas na het verstrijken van de termijn per brief beroep ingesteld, maar deze brief kwam pas op 26 maart 2015 bij de rechtbank aan.
De rechtbank oordeelde dat het indienen van het beroepschrift buiten de termijn niet verontschuldigbaar was. Eiser had tot het allerlaatste moment gewacht met het indienen van zijn beroep en had de informatie op de website van de rechtbank moeten raadplegen, waar duidelijk stond aangegeven hoe digitaal beroep kon worden ingesteld. De rechtbank concludeerde dat eiser geen herstelmogelijkheid behoefde te worden geboden, omdat hij niet het officiële digitale loket had gebruikt. De rechtbank verklaarde het beroep niet-ontvankelijk en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.