ECLI:NL:RBOBR:2015:6856

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
3 december 2015
Publicatiedatum
1 december 2015
Zaaknummer
15_6252
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening omgevingsvergunning voor overkapping met acht gelijke zijden

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Oost-Brabant op 3 december 2015 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening met betrekking tot een omgevingsvergunning voor het bouwen van een overkapping. De vergunninghouder had op 28 juli 2015 een omgevingsvergunning verkregen voor het bouwen van een bouwwerk, dat bestaat uit een overkapping met acht gelijke zijden, op een perceel dat bestemd is als 'Tuin'. De verzoeker, die op een naastgelegen perceel woont, heeft bezwaar gemaakt tegen deze vergunning en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat hij van mening is dat de overkapping een gebouw is en daarmee in strijd met het bestemmingsplan.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de overkapping een bouwwerk is, maar geen gebouw, omdat de drie aaneengeschakelde wanden minder dan de helft van het bouwwerk beslaan. Dit betekent dat de overkapping voldoet aan de definitie van een bouwwerk en niet aan die van een gebouw. De voorzieningenrechter heeft ook overwogen dat de vergunningverlening in overeenstemming is met het bestemmingsplan, omdat de overkapping als bouwwerk is toegestaan op grond van de relevante planregels.

Verder heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat de aanvraag om omgevingsvergunning niet hoefde te worden aangehouden, ondanks de claim van de verzoeker dat de overkapping in een beschermd dorpsgezicht zal worden gerealiseerd. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat het bestemmingsplan voldoet aan de beschermingsvereisten en dat de verzoeker geen redelijke kans van slagen heeft met zijn bezwaar. Het verzoek om voorlopige voorziening is dan ook afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 15/6252
uitspraak van de voorzieningenrechter van 3 december 2015 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker,

(gemachtigde: mr. R.T. Kirpestein),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Cranendonck, verweerder,
(gemachtigde: P. Brandts).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [vergunninghouder] , te [woonplaats] , vergunninghouder.

Procesverloop

Bij besluit van 28 juli 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een bouwwerk, zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), bestaande uit een overkapping, gelegen op het perceel [adres] .
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 november 2015. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Vergunninghouder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. De aanvraag om omgevingsvergunning dateert van 15 februari 2015 en heeft betrekking op de bouw van een overkapping. Blijkens de bouwtekening behorende bij de aanvraag heeft de overkapping acht gelijke zijden. Aan drie van deze zijden zullen aaneensluitende wanden worden geplaatst. De bouwhoogte van de overkapping bedraagt 3 meter.
Op het perceel is het bestemmingsplan “Kom Budel-Plein” van toepassing. In dit plan heeft het perceel aan de [adres] de bestemming “Tuin”. Het perceel heeft verder de aanduiding specifieke vorm van tuin - theetuin. Vergunninghouder exploiteert een theetuin op het perceel. Verzoeker woont op een naastgelegen perceel.
3.1
Verzoeker voert aan dat de overkapping een gebouw is, omdat het een bouwwerk is dat een voor mensen toegankelijke, overdekte en gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt. Het bestemmingsplan staat, ingevolge artikel 12.2.1 van de planregels, op het betreffende perceel alleen gebouwen toe in de vorm van erkers. De overkapping is geen erker, zodat de bouw van de overkapping in strijd is met het bestemmingsplan. Mocht de overkapping niet als gebouw worden aangemerkt, dan is het volgens verzoeker alsnog in strijd met het bestemmingsplan, omdat, gelet op de definitiebepaling van “bouwwerk” in de planregels, een bouwwerk niet voor mensen toegankelijk mag zijn, anders is het een gebouw. Aangezien de overkapping in strijd is met het bestemmingsplan, voldoet de vergunningverlening niet aan de zorgvuldigheidsbeginselen, nu geen toepassing is gegeven aan de uitgebreide voorbereidingsprocedure.
3.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de overkapping geen gebouw is, omdat geen sprake is van geheel of gedeeltelijke omsluiting. Wel is er sprake van een bouwwerk, zodat de overkapping is toegestaan op grond van artikel 12.2.2 van de planregels.
3.3
In de planregels van het bestemmingsplan is een bouwwerk gedefinieerd als: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
Een gebouw is gedefinieerd als: elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
Artikel 12.2.1 van de planregels stelt ten aanzien van gebouwen op de bestemming “Tuin” dat op de als zodanig bestemde gronden uitsluitend erkers mogen worden gebouwd ten behoeve van de aangrenzende hoofdgebouwen.
Artikel 12.2.2 van de planregels stelt dat bouwwerken, geen gebouwen zijnde op de bestemming “Tuin” moet voldoen aan de volgende bepalingen:
a De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1 m.
b Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding-rug aan rug’ mag de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen op de zijdelingse perceelsgrens niet meer bedragen dan 2m.
c De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.
3.4
De voorzieningenrechter overweegt allereerst dat de overkapping een bouwwerk is, gelet op de definitiebepaling.
Met betrekking tot het aanmerken van de overkapping als gebouw, spitst het geschil zich toe op de vraag of sprake is van een gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte.
Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) kan het volgende worden afgeleid. In de uitspraak van 15 augustus 2001 (ECLI:NL:RVS:2001:AE3530) heeft de Afdeling een bouwwerk waarvan drie wanden in een U-vorm ruim de helft van het bouwwerk beslaan aangemerkt als een gebouw. In de uitspraak van 18 februari 2004 (ECLI:NL:RVS:2004:AO4330) heeft de Afdeling een bouwwerk waarbij sprake is van anderhalve gesloten zijwand aangemerkt als een bouwwerk, niet zijnde een gebouw.
In deze situatie is sprake van een bouwwerk met acht gelijke zijden, waarbij drie aaneengesloten wanden minder dan de helft van het bouwwerk beslaan. Gelet op de hoek waarin deze wanden ten opzichte van elkaar staan, is er geen sprake van een situatie die moet worden aangemerkt als een gedeeltelijke omsluiting. Nu er geen sprake is van een gedeeltelijk omsloten ruimte, is er geen sprake van een gebouw. De overkapping dient daarom te worden aangemerkt als bouwwerk.
3.5
De voorzieningenrechter deelt niet de opvatting van verzoeker dat als de overkapping voor mensen toegankelijk is geen sprake kan zijn van een bouwwerk. Alleen al uit de definitie van gebouw kan worden afgeleid dat ook een gebouw een bouwwerk is, ook al is dit voor mensen toegankelijk.
3.6
Omdat de overkapping een bouwwerk, geen gebouw zijnde, is, is deze toegestaan op grond van artikel 12.2.2 van de planregels. Aangezien het bouwwerk daarmee in overeenstemming is met het bestemmingsplan, is de omgevingsvergunning, gelet op artikel 3.7 van de Wabo, door toepassing van de reguliere voorbereidingsprocedure met de juiste procedure voorbereid.
Deze grond faalt.
4.1
Voorts voert verzoeker aan dat de beslissing op de aanvraag om omgevingsvergunning, ingevolge artikel 3.3, vierde lid, van de Wabo, door verweerder had moeten worden aangehouden, omdat de overkapping zal worden gerealiseerd in het beschermd dorpsgezicht, zonder dat het bestemmingsplan dient ter bescherming van dat beschermd dorpsgezicht.
4.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat uit de toelichting behorende bij het bestemmingsplan “Budel-Dorplein” blijkt dat het bestemmingsplan tevens dient ter bescherming van het beschermd dorpsgezicht en van een verplichting tot aanhouding geen sprake is.
4.3
Op 21 april 2011 is een besluit tot aanwijzing van beschermd dorpsgezicht Budel-Dorplein in de Staatscourant gepubliceerd, waarin staat dat het bestemmingsplan “Kom Budel-Dorplein” aan het beschermingsvereiste voldoet. Ter zitting voert verzoeker aan dat het aanwijzingsbesluit is genomen na de vaststelling van het bestemmingsplan, zodat het bestemmingsplan niet ter bescherming van het dorpsgezicht kan dienen. De voorzieningenrechter acht een apart besluit van de gemeenteraad ter bevestiging niet nodig, omdat het bestemmingsplan reeds gold en het aanwijzingsbesluit impliceert dat geen aanvullende bescherming nodig is. Nu het plan voldoet aan het beschermingsvereiste, is artikel 3.3, vierde lid, van de Wabo niet van toepassing.
Deze grond faalt.
5.1
Tot slot stelt verzoeker overlast te ondervinden in de vorm van geluidhinder, parkeerhinder en aantasting van de privacy als gevolg van de exploitatie van de theetuin. De realisering van de overkapping zal een intensivering van de exploitatie van de theetuin mogelijk maken, wat in strijd is met de verleende exploitatievergunning en met het bestemmingsplan.
5.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de theetuin gebonden is aan het Activiteitenbesluit en de voorwaarden genoemd in de exploitatievergunning. Verzoeker kan handhavingsverzoeken indienen, als hij van mening is dat vergunninghouder zich niet houdt aan de voorwaarden uit die exploitatievergunning of aan het Activiteitenbesluit.
5.3
De vraag of voorwaarden uit de exploitatievergunning worden nageleefd, houdt geen verband met de limitatieve weigeringsgronden van artikel 2.10 van de Wabo. Het niet naleven van die vergunning kan dan ook nooit tot weigering van de omgevingsvergunning leiden. Ook een veranderde akoestische situatie en daarmee een eventuele strijdigheid met het Activiteitenbesluit is geen reden om de vergunning te weigeren. Dat verweerder, zoals verzoeker stelt, geen gehoor geeft aan door hem ingediende handhavingsverzoeken, valt buiten de omvang van de hier te maken beoordeling. De voorzieningenrechter kan in deze procedure slechts een voorlopig oordeel geven over de rechtmatigheid van het hem ter beoordeling voorgelegde besluit.
Ook deze grond faalt.
6. Het bezwaar van verzoeker heeft, gelet op het voorafgaande, naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen redelijke kans van slagen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.J. de Lange, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van M. van Moorsel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 december 2015.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.