ECLI:NL:RBOBR:2016:2939

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
7 juni 2016
Publicatiedatum
6 juni 2016
Zaaknummer
01/997523-13
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van bedrieglijke bankbreuk door feitelijk leidinggeven aan verboden gedragingen

Op 7 juni 2016 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het medeplegen van bedrieglijke bankbreuk. De verdachte, geboren in 1957, werd terzake van twee feiten veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6 van het EVRM. De zaak betrof de onttrekking van handelsvoorraad aan de boedel van twee failliete vennootschappen, [bedrijf 1] en [bedrijf 3]. De rechtbank oordeelde dat de verdachte feitelijk leiding had gegeven aan de verboden gedragingen, waarbij hij samen met anderen de handelsvoorraad van [bedrijf 1] had onttrokken en niet had voldaan aan de administratieve verplichtingen. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte, als feitelijk leidinggever, verantwoordelijk was voor de onttrekking van goederen en het niet voeren van een deugdelijke administratie. De verdachte werd vrijgesproken van het onderdeel van de tenlastelegging dat betrekking had op onverplichte betalingen aan een sponsor.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/997523-13
Datum uitspraak: 07 juni 2016
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1] 1957,
wonende te [adresgegevens] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 7 juli 2015 en 24 mei 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 27 maart 2015.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 24 mei 2016 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
1.
[bedrijf 1] , verder te noemen 'de B.V.', op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode vanaf de maand januari 2009 tot en met 20 juli 2010 in de gemeente(n) Helmond en/of Deurne, althans in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, terwijl de B.V. bij vonnis van de Arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch van 11 mei 2010 in staat van faillissement is verklaard, (telkens) ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeiser(s) van de B.V., * (telkens) een of meer van de navolgende goederen, te weten (een (groot) deel van) de handelsvoorraad van de B.V., althans een (groot) aantal teakhouten meubelen van de B.V. en/of een of meer onverplichte betaling(en) door de B.V. aan [bedrijf 2] tot een totaal bedrag groot EURO 69.903,50 of daaromtrent, althans EURO 19.153,- of daaromtrent, (telkens) aan de boedel heeft onttrokken en/of om niet en/of klaarblijkelijk beneden de waarde heeft vervreemd en/of
* niet heeft voldaan aan de op de B.V. rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 15i van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek en/of het bewaren en te voorschijn brengen van boeken, bescheiden en gegevensdragers in dat artikel bedoeld,
hebbende hij, verdachte, (telkens) opdracht gegeven tot die/dat strafbare feit(en) en/of (telkens) feitelijke leiding gegeven aan die verboden gedraging(en);
(art. 341 jo art. 51 Wetboek van Strafrecht)
2.
[bedrijf 3] , verder te noemen 'de B.V.', op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode vanaf 1 januari 2010 tot en met 16 april 2012 in de gemeente(n) Helmond en/of Deurne en/of Sint-Michielsgestel, althans in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, terwijl de B.V. bij vonnis van de Arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch van 23 november 2010 in staat van faillissement is verklaard, (telkens) ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeiser(s) van de B.V., * (telkens) een of meer van de navolgende goederen, te weten (een partij) ruiterkleding van de B.V. en/of twee, althans een Mercedes(sen) (kenteken(s) [kentekennummer 1] en/of [kentekennummer 2] ) van de B.V., (telkens) aan de boedel heeft onttrokken en/of om niet en/of klaarblijkelijk beneden de waarde heeft vervreemd en/of
* niet heeft voldaan aan de op de B.V. rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 15i van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek en/of het bewaren en te voorschijn brengen van boeken, bescheiden en gegevensdragers in dat artikel bedoeld,
hebbende hij, verdachte, (telkens) opdracht gegeven tot die/dat strafbare feit(en) en/of (telkens) feitelijke leiding gegeven aan die verboden gedraging(en);
(art. 341 jo art. 51 Wetboek van Strafrecht)

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs.

Het standpunt van de officier van justitie.
Volgens de officier van justitie kunnen beide feiten wettig en overtuigend worden bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouwe pleit voor vrijspraak van de tenlastegelegde feiten.
Verdachte kan niet worden aangemerkt als feitelijk leidinggever. Er is ook geen sprake van het onttrekken van handelsvoorraad aan de boedel van [bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1] ). [bedrijf 1] heeft verder geen onverplichte betalingen gedaan aan [bedrijf 2] , omdat het om sponsoring ging en de betalingen moesten worden voldaan. Verdachte heeft op 27 mei 2010 en 16 juni 2012 administratie afgegeven aan de curator, welke administratie volgens medeverdachte [medeverdachte 2] altijd werd bijgehouden.
Er is geen ruiterkleding aan de boedel van [bedrijf 3] (hierna: [bedrijf 3] ) onttrokken. De twee Mercedes bussen zijn voor reële prijzen door [bedrijf 3] verkocht, omdat er sprake was van schade en achterstallig onderhoud. Er is bij [bedrijf 3] administratie gevoerd en bewaard. Verdachte kon de administratie en boekhouding niet meer tevoorschijn halen omdat hij kort voor het faillissement al niet meer in het bedrijfspand kon. De administratie is wel in handen van de curator gekomen.
Het oordeel van de rechtbank. [1]
T.a.v. feit 1:
Op 31 mei 2006 is [bedrijf 1] opgericht. Volgens het uittreksel van de Kamer van Koophandel is [medeverdachte 1] , geboren op [geboortedatum 2] , de bestuurder van [bedrijf 1] , via [bedrijf 1] Holding BV. [2] Op 11 mei 2010 is het faillissement uitgesproken door de rechtbank ’s-Hertogenbosch en is mr. R.C.M. Michielsen aangesteld als curator. [3] De curator heeft op 20 juli 2010 aangifte gedaan van bedrieglijke bankbreuk. [4] Bij de aangifte zat ook een rapport van de belastingdienst met betrekking tot een faillissementsonderzoek bij [bedrijf 1] . In dit rapport is onder meer vermeld dat [medeverdachte 1] is gehuwd met [verdachte] . [5]
Uit het faillissementsonderzoek van de belastingdienst is gebleken dat vanaf medio 2009 diverse crediteuren van [bedrijf 1] niet meer betaald werden. Daarnaast werden andere vorderingen zoals het ING-krediet, de huurschuldpositie, de door de kantonrechter toegekende personeelsvorderingen en de omzetbelastingschuldpositie steeds meer concreet en een dusdanige last waardoor een faillissement aanstaande was. (D009-16 p.1033).
Vanaf begin 2009 werden een selectief aantal crediteuren niet meer betaald (D009-17 p.1034). De rechtbank is op grond van deze gegevens van oordeel dat het voor verdachten in de tweede helft van 2009 redelijkerwijs te verwachten was dat [bedrijf 1] failliet zou gaan.
Onttrekken van handelsvoorraad aan de boedel van [bedrijf 1] .
In het rapport van de belastingdienst staat dat de theoretische voorraadpositie bij [bedrijf 1] per datum faillissement op € 638.352,00 bepaald moet worden. [6] Deze voorraad is niet aangetroffen in de boedel van [bedrijf 1] . [7] In februari 2010 is [bedrijf 3] (h.o.d.n. [handelsnaam bedrijf 3] ), gevestigd aan de [adres 1] , van welke onderneming medeverdachte [medeverdachte 1] eveneens bestuurder was, [8] begonnen met de verkoop van teakhouten meubelen. De belastingdienst heeft geconstateerd dat [bedrijf 3] al de eerste meubels heeft verkocht in januari 2010, terwijl de eerste bestelling door [bedrijf 3] voor inkoop van meubels pas in mei 2010 is gedaan en deze partij pas eind juni 2010 werd geleverd. [9]
Getuige [getuige 1] heeft onder meer verklaard dat hij zeker weet dat de voorraad van [bedrijf 1] is overgegaan naar [bedrijf 3] . Hij is vaak in de winkel van [handelsnaam bedrijf 3] in Helmond geweest en heeft daar die voorraad meubels zien staan, althans zeker een deel. [10]
[medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij omstreeks 1 februari 2010 heeft gezien dat de meubels uit de winkel van [bedrijf 1] in het winkelpand van [handelsnaam bedrijf 3] in Helmond stonden met de prijsstickers met het logo van [bedrijf 1] er nog op. [11]
Getuige [getuige 2] heeft onder meer verklaard dat [verdachte] haar bedrijf [bedrijf 4] heeft benaderd voor het verzorgen van transporten. Dit transport hield in het transporteren van meubels van Deurne, [straatnaam 1] , naar de [straatnaam 2] in Helmond. [verdachte] had daar een winkelpand. Dit behelsde het pendelen van 3 complete vrachtladingen teak meubelen. [bedrijf 4] heeft ter plekke een trailer neergezet en 1 vrachtwagen laten pendelen tussen Deurne en Helmond. Dit transport heeft 3 dagen geduurd van 21-01-2010 tot en met 23-01-2010. [12]
Getuige [getuige 3] heeft onder meer verklaard dat zij werkzaam is in het bedrijf [bedrijf 5] en dat zij enkele transporten voor [bedrijf 1] hebben gereden. [verdachte] had destijds gebeld. Zij hebben op 27 januari 2010 twee ritten verricht van Deurne naar Helmond. [13]
De rechtbank is op grond van deze bewijsmiddelen van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat [bedrijf 1] de handelsvoorraad van de BV heeft onttrokken aan de boedel. [medeverdachte 1] stond in de winkel van [bedrijf 3] en deed de verkoop. [14] Zij moet dus de meubels met prijsstickers van [bedrijf 1] hebben zien staan. De verklaring van verdachte dat de meubels die [bedrijf 3] verkocht in de periode februari 2010 tot juni 2010 niet afkomstig waren van [bedrijf 1] maar van de Belgische vennootschap, [bedrijf 1] België 2 BVBA, acht de rechtbank in het licht van genoemde bewijsmiddelen niet geloofwaardig. Verdachte heeft deze verklaring ook in het geheel niet onderbouwd.
Onverplichte betalingen aan [bedrijf 2] .
[bedrijf 1] zou sponsor zijn geweest van kartteam [bedrijf 2] te IJsselstein. Ter zake van de te ontvangen sponsorgelden factureerde [bedrijf 2] aan [bedrijf 1] . Over perioden van één week worden ter zake van sponsoring bedragen van € 1.600 tot € 2.000 in rekening gebracht. Daarnaast worden ter zake van "sponsoring banden" afzonderlijk bedragen in rekening gebracht. [bedrijf 1] zou in 2009 in elk geval € 69.903,50 hebben gesponsord. Medio 2009 werd alleen nog betaald aan [bedrijf 2] . Er werd geen loonbelasting meer afgedragen door [bedrijf 1] . Er werden ook geen andere rekeningen voldaan. Op de facturen van [bedrijf 2] staat steeds vermeld dat het om sponsorgeld ging. Tijdens de kartraces hadden de deelnemers van het team van [bedrijf 1] o.a. stickers van [bedrijf 1] op hun helmen. Tevens heeft de raadsvrouwe ter terechtzitting een aantal stukken overgelegd met o.a. berichten waarin staat dat [bedrijf 1] een kartteam sponsorde.
De rechtbank is op grond van het bovenstaande van oordeel dat er sprake is van gerede twijfel dat [bedrijf 1] onverplichte betalingen heeft gedaan aan [bedrijf 2] . Wellicht is er sprake van bevoordeling van een schuldeiser, maar dat is niet ten laste gelegd. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van dit onderdeel van de tenlastelegging.
Niet voldaan aan administratieve verplichtingen.
In het rapport van de belastingdienst en in de aangifte van de curator staat dat geen sprake is van een deugdelijke administratie. In de aangifte van de curator [15] staat onder meer:
"Op 16 juni 2010 bracht een zekere [betrokkene 1] namens [verdachte] 2 dozen met
nadere administratie van [bedrijf 1] alsmede een pc met harde schijf. De harde schijf kan
de curator niet openen. De administratie betrof enkel diverse mappen met
verkoopfacturen over de boekjaren 2007 tot en met 2009. Er ontbreekt nog altijd een
sluitende administratie per datum uitspraak faillissement waaruit blijkt wat er aan actief
was per 1-1-2010, wat daar mee is geschied en wat de overige rechten en plichten van
curanda per datum uitspraak faillissement zijn. [verdachte] heeft verzuimd die
ontbrekende administratie c.q. inzage te geven ondanks meerdere verzoeken van de
curator.”
In het "Rapport inzake een faillissementsonderzoek bij [bedrijf 1] " van 26 november
2010 van de Belastingdienst [16] staat onder meer:
"Onder andere aan de hand van de opgemelde bevindingen en de
onderzoeksbevindingen in het kader van deze onderzoeksopdracht komen wij tot de
conclusie dat er bij [bedrijf 1] wel degelijk een administratie is gevoerd en/of gevoerd zou moeten zijn. Echter aan de hand van de uitgeleverde (gedeelten) van de administratie komen wij tot de conclusie dat dit slechts een klein gedeelte betreft van de totale administratie, waarbij opgemerkt dient te worden dat het aan de hand van deze (uitgeleverde) administratie voor zowel de curator als de Belastingdienst onmogelijk is om een oordeel te vormen over de vermogenstoestand van [bedrijf 1] alle handelingen die tot aan het faillissement zijn gepasseerd en die hebben geleid tot de vermogenstoestand van [bedrijf 1] ten tijde van het faillissement. Essentiële onderdelen van de administratie, zoals onder andere een kasboek, verkoopboek, inkoopboek, voorraadopnames, voorraadbeheerregistraties, personeelsadministratie, en bijgewerkte grootboeken, ontbreken."
Ook getuige [getuige 4] [17] heeft verklaard dat hij op een gegeven moment jaarrekening besprekingen had gehad met de conclusie dat het niet goed ging met het bedrijf en dat er verkeerde boekingen werden gedaan. Als de administratie juist was bijgehouden was [bedrijf 1] een geweldige zaak geweest, maar er ging teveel mis. Hij heeft tegen de familie [familienaam verdachte] gezegd dat op het moment dat je failliet gaat je de administratie moet geven aan de curator.
Feitelijk leiding geven.
[medeverdachte 1] was formeel de (middellijke) bestuurder van [bedrijf 1] . [18]
Getuige [getuige 5] verklaarde dat [verdachte] de baas was en dat [medeverdachte 2] de manager was. [medeverdachte 2] was gekomen om een en ander te structureren. De beslissingen werden door [verdachte] en [medeverdachte 2] genomen. En dat had betrekking op alles. Als [verdachte] en [medeverdachte 2] er niet waren dan kon [medeverdachte 1] ook wel eens een beslissing nemen. [19]
Getuige [getuige 6] heeft verklaard dat zij binnen het bedrijf opdracht kreeg van zowel [verdachte] als [medeverdachte 2] als [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] was er het minst vaak, maar ze had wel met het bedrijf te maken. [medeverdachte 2] heeft haar ( [getuige 6] ) uiteindelijk ontslagen dus die had ook een leidinggevende rol. En als [verdachte] een opdracht gaf dan moest het ook echt gebeuren. [20]
Getuige [getuige 7] verklaarde dat [medeverdachte 2] de bedrijfsleider was bij [bedrijf 1] . [medeverdachte 2] was verantwoordelijk voor de administratie en de boekhouding. [medeverdachte 2] nam zelf beslissingen, alleen als het belangrijk was overlegde hij met [verdachte] . [verdachte] had de feitelijke zeggenschap en de leiding. [medeverdachte 2] had gedelegeerde leiding maar moest wel verantwoording afleggen bij [verdachte] . [medeverdachte 1] stond ingeschreven als bestuurder van [bedrijf 1] . [21]
De rechtbank is op grond van deze bewijsmiddelen van oordeel dat [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] allen als feitelijk leidinggevers van [bedrijf 1] dienen te worden aangemerkt. Dienaangaande wordt nog het volgende overwogen.
[verdachte] gaf leiding aan het overbrengen van de handelsvoorraad van [bedrijf 1] naar [bedrijf 3] . [22] [verdachte] was als feitelijk leidinggever ook verantwoordelijk voor het voeren van een deugdelijke en volledige administratie en het afgeven van die administratie aan de curator, hetgeen niet is gebeurd.
De rechtbank stelt voorop dat conform vaste jurisprudentie van feitelijk leiding geven ook sprake kan zijn als een verdachte – hoewel hij daartoe bevoegd en redelijkerwijs gehouden was – maatregelen achterwege heeft gelaten ter voorkoming van de verboden gedraging, en hij bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de verboden gedraging zich zal voordoen, zodat hij de gedraging opzettelijk heeft bevorderd (HR 16 december 1986, NJ 1987, 321/322; Slavenburg).
[medeverdachte 2] had de dagelijkse leiding binnen [bedrijf 1] . Hij heeft omstreeks 1 februari 2010 gezien dat de meubels van [bedrijf 1] in de winkel van [bedrijf 3] stonden met de prijsstickers van [bedrijf 1] . Hij was dus op de hoogte dat de meubels die bij [bedrijf 3] stonden afkomstig waren van [bedrijf 1] en heeft daar verder geen actie tegen ondernomen. Hij had moeten regelen dat de voorraad van [bedrijf 1] bij de curator terecht zou komen of dat [bedrijf 3] aan [bedrijf 1] had betaald voor de handelsvoorraad. Hij heeft aldus de aanmerkelijke kans aanvaard dat de handelsvoorraad aan de boedel van [bedrijf 1] werd onttrokken.
[medeverdachte 2] was als feitelijk leidinggever ook verantwoordelijk voor het voeren van een deugdelijke en volledige administratie en het afgeven van die administratie aan de curator, hetgeen niet is gebeurd.
[medeverdachte 1] was formeel de bestuurder van [bedrijf 1] . Zij erkent dat zij verantwoordelijk was als directeur en verklaart dat zij te weinig heeft ondernomen om de onderneming op een juiste wijze te leiden en dat ze het allemaal heeft laten gebeuren. Zij had moeten ingrijpen maar heeft dat niet gedaan. [23] Zij bepaalde hoe de showroom eruit zag en welke verkoop technieken er gebruikt werden. Zij deed ook bestellingen voor de inkoop van meubels. [medeverdachte 1] stond zowel in de winkel van [bedrijf 1] als in de winkel van [bedrijf 3] . Het kan daarom niet anders dan dat zij op de hoogte moet zijn geweest dat de meubels bij [bedrijf 3] afkomstig waren van [bedrijf 1] . Zij heeft daar ook geen actie tegen ondernomen. Zij had moeten regelen dat de voorraad van [bedrijf 1] bij de curator terecht zou komen of dat [bedrijf 3] aan [bedrijf 1] had betaald voor de handelsvoorraad. Zij heeft aldus de aanmerkelijke kans aanvaard dat de handelsvoorraad aan de boedel van [bedrijf 1] werd onttrokken. [medeverdachte 1] was als formeel en feitelijk leidinggever ook verantwoordelijk voor het voeren van een deugdelijke en volledige administratie en het afgeven van die administratie aan de curator, hetgeen niet is gebeurd.
Conclusie.
Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen en overwegingen komt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte samen met anderen feitelijk leiding heeft gegeven aan de hiervoor genoemde verboden en bewezenverklaarde gedragingen. De rechtbank acht feit 1 daarom wettig en overtuigend bewezen, behoudens wat betreft de onverplichte betalingen aan [bedrijf 2] .
T.a.v. feit 2:
Op 10 september 1992 is [bedrijf 3] opgericht. Deze BV handelde vanaf 20 januari 2010 onder de naam [handelsnaam bedrijf 3] . Volgens het uittreksel van de Kamer van Koophandel is [medeverdachte 1] , geboren op [geboortedatum 2] , vanaf 17 februari 2009 de bestuurder van [bedrijf 3] . [24] Op 23 november 2010 heeft de rechtbank ’s-Hertogenbosch [bedrijf 3] failliet verklaard en mr. C.W.M. Slegers aangesteld als curator. [25] De curator heeft op 16 april 2012 aangifte gedaan van bedrieglijke bankbreuk. [26] Bij de stukken bevindt zich een rapport van de belastingdienst met betrekking tot het faillissementsonderzoek bij [bedrijf 3] . [27]
Onttrekken van ruiterkleding aan de boedel van [bedrijf 3] .
[bedrijf 3] / [handelsnaam bedrijf 3] heeft een ruilovereenkomst gesloten met [bedrijf 6] om een partij teakhouten meubels te leveren in ruil voor een partij ruiterkleding. Deze overeenkomst is opgemaakt op 17 november 2010. [28]
[verdachte] heeft daarover onder meer verklaard [29] : “De handtekening onder het document op het briefpapier van [bedrijf 6] met de titel “ruilhandel” is van mij. (…) [betrokkene 3] bood aan om de meubels te ruilen tegen ruiterkleding en daar zag ik wel goede handel in. (…) De meubels zijn door ons, [bedrijf 3] , niet geleverd want de dag na de overeenkomst kwam er een inval van de belastingdienst. Dat was op 18 november 2010. (…) De ruiterkleding heb ik volgens mij wel gehad. Die heb ik opgehaald omstreeks de week na de overeenkomst, dus omstreeks 24 november 2010. Ik kreeg die ruiterkleding van [betrokkene 3] gewoon mee omdat ik hem beloofde dat het wel goed zou komen en ik hem meubelen vanuit [bedrijf 1] België zou leveren. Die ruiterkleding heb ik verkocht aan mijn zoon [zoon van verdachte] . (…) Ik tekende namens [medeverdachte 1] .”
De partij ruiterkleding is door de curator niet aangetroffen in de boedel van [bedrijf 3] . Volgens de curator werden de schuldeisers daardoor voor € 32.500,-- in hun verhaalsrechten verkort. [30]
Op grond van deze bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat [bedrijf 3] de ruiterkleding aan de boedel heeft onttrokken. De verklaring van verdachte dat geen sprake is van benadeling van een schuldeiser omdat hij later alsnog meubels zou hebben geleverd vanuit [bedrijf 1] België en niet vanuit [bedrijf 3] doet niet ter zake, aangezien de geleverde partij ruiterkleding in de boedel van [bedrijf 3] viel na het faillissement.
Vervreemden van 2 Mercedessen beneden de waarde.
Mercedes [kentekennummer 1]
Deze Mercedes was door [bedrijf 3] gekocht op 29 maart 2010 voor € 7.140,--. De Mercedes is op 24 september 2010 doorverkocht aan de zoon van [verdachte] en [medeverdachte 1] voor
€ 6.000,--. Dat betekent dat sprake is van een waardevermindering van € 1.140,-- binnen 6 maanden.
De rechtbank is van oordeel dat een zodanige waardevermindering binnen de normale marges in het economische verkeer valt en dat niet kan worden bewezen dat de betreffende Mercedes beneden de waarde is vervreemd. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van dit onderdeel van de tenlastelegging.
Mercedes [kentekennummer 2]
Deze Mercedes is door [bedrijf 3] op 29 maart 2010 gekocht voor € 11.900,-- [31] en op 24 september 2010 weer verkocht voor € 8.000,-- aan het bedrijf van de zoon van [verdachte] en [medeverdachte 1] , handelsonderneming [zoon van verdachte] . [32] Dit is een waardevermindering van bijna
€ 4.000,-- terwijl niet blijkt waarom de bus zoveel minder waard is geworden in een half jaar tijd. [zoon van verdachte] heeft verklaard dat, nadat [bedrijf 3] de bus had verkocht, ze deze bus terug huurde, en dat het klopt dat het gebruik dus eigenlijk hetzelfde is gebleven. Zijn vader heeft deze auto gekocht en wilde er niet meer voor betalen. [33] Ook uit het vonnis van de rechtbank d.d. 14 november 2011 blijkt dat de rechtbank bewezen acht dat voornoemde Mercedes beneden de waarde is verkocht. [34]
De rechtbank is op grond van bovenstaande bewijsmiddelen van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat [bedrijf 3] deze Mercedes beneden de waarde heeft vervreemd.
Niet voldaan aan administratieve verplichtingen.
In het rapport van de belastingdienst en in de aangifte van de curator staat dat geen sprake is van een deugdelijke administratie.
In de aangifte van curator Slegers [35] staat onder meer:
"De door mij veiliggestelde administratie van [bedrijf 3] over het jaar 2010 is
verre van compleet. Deze administratie is door mij, mr. Peeters (ex-collega) en mr.
Arkesteijn (collega) bekeken. Essentiële onderdelen ontbreken zoals een bijgewerkt
grootboek, een volledig kasboek, een volledig verkoopboek en een volledig inkoopboek.
Voor mij is het daarom onmogelijk om - op eenvoudige wijze - de rechten en
verplichtingen van [bedrijf 3] per datum faillissement te kennen”
In het 'Rapport inzake een faillissementsonderzoek bij [bedrijf 3] h.o.d.n.
[handelsnaam bedrijf 3] ' van de Belastingdienst [36] van 11 april 2011 staat hierover onder meer:
"Onder andere aan de hand van de opgemelde bevindingen en de
onderzoeksbevindingen in het kader van deze onderzoeksopdracht komen wij tot de
conclusie dat er bij [bedrijf 3] een administratie is gevoerd en/of gevoerd zou moeten zijn. Echter aan de hand van de uitgeleverde (gedeelten) van de administratie komen wij tot
de conclusie dat dit slechts een gedeelte betreft van de totale administratie, waarbij
opgemerkt dient te worden dat het aan de hand van deze (uitgeleverde) administratie
voor zowel de curator als de Belastingdienst zelfs na een grondige reconstructie
onmogelijk is gebleken om een sluitend oordeel te vormen over de vermogenstoestand
van [bedrijf 3] , alle handelingen die tot aan het faillissement zijn gepasseerd en die hebben
geleid tot de vermogenstoestand van [bedrijf 3] ten tijde van het faillissement.
Essentiële onderdelen van de administratie, zoals onder andere een volledig kasboek,
verkoopboek, inkoopboek, voorraadopnames, voorraadbeheerregistraties,
personeelsadministratie, en bijgewerkte grootboeken, ontbreken.”
Feitelijk leiding geven.
[medeverdachte 1] was formeel de bestuurder van [bedrijf 3] en erkent dat zij mede verantwoordelijk is voor het bedrijf. Zij verklaart dat zij eigenlijk niets heeft gedaan om de zaak te leiden en dat er eigenlijk geen verschil is tussen [bedrijf 1] en [bedrijf 3] voor wat betreft haar optreden als directeur bij beide bedrijven. [37]
[verdachte] was betrokken bij het regelen van de locatie van [bedrijf 3] aan de [straatnaam 2] [38] en regelde ook de startvoorraad meubels voor [bedrijf 3] , zoals hiervoor onder feit 1, is weergegeven. Hij regelde ook voornoemde deal met de partij ruiterkleding op 17 november 2010, 8 dagen voor het faillissement, en de verkoop van de Mercedes. Verder was hij goed op de hoogte van de (sanerings)plannen van [bedrijf 3] . [39]
Getuige [getuige 1] verklaarde dat, sinds hij in de nieuwe winkel op de [straatnaam 2] kwam, vanaf ongeveer 1 februari 2010, er weinig veranderd was. Hij had nog steeds contact had met [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . [40]
De rechtbank is op grond van deze bewijsmiddelen van oordeel dat [verdachte] en [medeverdachte 1] feitelijk leidinggevers waren van [bedrijf 3] .
De rechtbank stelt voorop dat conform vaste jurisprudentie van feitelijk leiding geven ook sprake kan zijn als een verdachte – hoewel hij daartoe bevoegd en redelijkerwijs gehouden was – maatregelen achterwege heeft gelaten ter voorkoming van de verboden gedraging, en hij bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de verboden gedraging zich zal voordoen, zodat hij de gedraging opzettelijk heeft bevorderd (HR 16 december 1986, NJ 1987, 321/322; Slavenburg).
[medeverdachte 1] was als formeel en feitelijk leidinggever ook verantwoordelijk voor het voeren van een deugdelijke en volledige administratie en het afgeven van die administratie aan de curator, hetgeen niet is gebeurd. Zij heeft door zich afzijdig te houden, zoals hiervoor is weergegeven bij feit 1, bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat niet werd voldaan aan de administratieve verplichtingen.
Conclusie.
Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen en overwegingen komt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte samen met een ander feitelijk leiding heeft gegeven aan de hiervoor genoemde en bewezenverklaarde verboden gedragingen. De rechtbank acht feit 2 daarom wettig en overtuigend bewezen.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat
1.
[bedrijf 1] , verder te noemen 'de B.V.', op tijdstippen in de periode vanaf de maand januari 2009 tot en met 20 juli 2010 in de gemeenten Helmond en Deurne, telkens, tezamen en in vereniging met anderen, terwijl de B.V. bij vonnis van de Arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch van 11 mei 2010 in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van de B.V., * de navolgende goederen, te weten de handelsvoorraad van de B.V. aan de boedel heeft onttrokken en
* niet heeft voldaan aan de op de B.V. rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 15i van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek en het bewaren en te voorschijn brengen van boeken, bescheiden en gegevensdragers in dat artikel bedoeld, hebbende hij, verdachte, telkens, feitelijke leiding gegeven aan die verboden gedragingen;
2.
[bedrijf 3] , verder te noemen 'de B.V.', op tijdstippen in de periode vanaf 1 januari 2010 tot en met 16 april 2012 in de gemeente Helmond telkens tezamen en in vereniging met een ander, terwijl de B.V. bij vonnis van de Arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch van 23 november 2010 in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van de B.V., * de navolgende goederen, te weten een partij ruiterkleding van de B.V. aan de boedel heeft onttrokken en een Mercedes (kenteken [kentekennummer 2] ) van de B.V. beneden de waarde heeft vervreemd en
* niet heeft voldaan aan de op de B.V. rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 15i van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek en het bewaren en te voorschijn brengen van boeken, bescheiden en gegevensdragers in dat artikel bedoeld, hebbende hij, verdachte telkens feitelijke leiding gegeven aan die verboden gedragingen.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie eist een gevangenisstraf van 16 maanden met aftrek van voorarrest en teruggave aan verdachte van de in beslag genomen voorwerpen: 2 ordners met documenten.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouwe pleit voor het opleggen van een taakstraf. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf is volgens haar niet passend, mede gelet op het tijdsverloop in deze zaak. Verdachte is niet detentiegeschikt, gelet op zijn persoonlijke omstandigheden. Verdachte is in staat een taakstraf te verrichten. Er zijn afspraken gemaakt met de reclassering over een nog openstaande taakstraf. De reclassering kan met de klachten van verdachte rekening houden bij de uitvoering van de taakstraf. Er is nog steeds sprake van een zeer slechte financiële situatie door diverse schulden.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich meermalen schuldig gemaakt aan het feitelijk leidinggeven aan bedrieglijke bankbreuk. Onder leiding van verdachte zijn meubels ter waarde van ruim
€ 600.000,-- aan de boedel van [bedrijf 1] onttrokken door deze over te brengen van [bedrijf 1] naar [bedrijf 3] , zonder dat daar een betaling tegenover stond. Daarnaast is onder leiding van verdachte ook een partij ruiterkleding aan de boedel van [bedrijf 3] onttrokken en een Mercedes bus beneden de waarde vervreemd. Bovendien heeft de verdachte als feitelijk leidinggever aan de genoemde rechtspersonen niet voldaan aan de verplichting om een deugdelijke administratie te voeren en deze ter beschikking te stellen aan de curator. Verdachte heeft op geen enkele wijze acht geslagen op de belangen van de crediteuren. Door deze handelwijze van de verdachte zijn meerdere schuldeisers, waaronder de fiscus, financieel benadeeld en is de afwikkeling van de faillissementen door de curatoren bemoeilijkt. Uit getuigenverklaringen komt naar voren dat verdachte een grote rol had binnen [bedrijf 1] en [bedrijf 3] en dat hij dwingend was ten opzichte van zijn [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Aan hem valt het zwaarste verwijt te maken voor de vastgestelde misstanden.
Kijkend naar de persoon van verdachte, houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte in België is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden voor soortgelijke feiten.
De rechtbank weegt in het voordeel van verdachte mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid EVRM is overschreden met ruim 8 maanden.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank tot een gedeeltelijke vrijspraak komt en zij van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
De raadsvrouwe heeft verzocht aan verdachte een taakstraf op te leggen en geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechtbank is echter van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Enkel een taakstraf zou geen recht doen aan de ernst van het bewezen verklaarde.
De rechtbank is van oordeel dat, indien de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid EVRM niet zou zijn overschreden, een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan
3 maandenvoorwaardelijk op zijn plaats zou zijn. Echter gelet op het tijdsverloop zal de rechtbank een gevangenisstraf van 12 maanden met aftrek van voorarrest waarvan
4 maandenvoorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.

Beslag.

De rechtbank zal de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelasten van de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 14a, 14b, 14c, 27, 47, 51, 57, 63, 341.

DE UITSPRAAK

Verklaart het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 1:medeplegen van bedrieglijke bankbreuk, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd
T.a.v. feit 2:medeplegen van bedrieglijke bankbreuk, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf(fen) en/of maatregel(en).
T.a.v. feit 1, feit 2: -Gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
- Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten: 2 ordners documenten.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.G. Vos, voorzitter,
mr. M. Senden en mr. J.J. Janssen, leden,
in tegenwoordigheid van mr. E. de Dooij, griffier,
en is uitgesproken op 7 juni 2016.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren van de Belastingdienst/FIOD, met dossiernummer 48501, afgesloten d.d. 8 oktober 2014, aantal doorgenummerde bladzijden: 2636.
2.Uittreksel Kamer van Koophandel [bedrijf 1] en [bedrijf 1] Holding BV (D-003), p. 990 t/m 992.
3.Vonnis rechtbank ’s-Hertogenbosch d.d. 11 mei 2010 (D-002), p. 989.
4.Aangifte curator mr. R.C.M. Michielsen (D-001), p. 981 t/m 987.
5.Rapport belastingdienst inzake faillissementsonderzoek bij [bedrijf 1] (D-009), p. 1018 t/m 1054, zie p. 1021.
6.Rapport belastingdienst inzake faillissementsonderzoek bij [bedrijf 1] (D-009), p. 1044.
7.Aangifte curator mr. R.C.M. Michielsen (D-001), p. 984.
8.Uittreksel Kamer van Koophandel [bedrijf 3] International B.V. (D-003), p. 993.
9.Rapport belastingdienst inzake faillissementsonderzoek bij [bedrijf 3] International B.V. h.o.d.n. [handelsnaam bedrijf 3] (D-014), p. 1117-1118
10.Verklaring getuige [getuige 1] (G-15-001), p. 465.
11.Verklaring verdachte E.H.A.M. [medeverdachte 2] d.d. (V6-005), p. 325.
12.Verklaring getuige [getuige 2] (G5-001), p. 405.
13.Verklaring getuige [getuige 3] (G4-001), p. 402-403.
14.Verklaring verdachte S.F.D. [medeverdachte 1] (V4-005), p. 225-226.
15.Aangifte curator mr. R.C.M. Michielsen (D-001), p. 985.
16.Rapport belastingdienst inzake faillissementsonderzoek bij [bedrijf 1] (D-009), p. 1029.
17.Verklaring getuige [getuige 4] (G9-0010) p. 424 en 426.
18.Uittreksel Kamer van Koophandel [bedrijf 1] en [bedrijf 1] Holding BV (D-003), p. 990 t/m 992.
19.Verklaring getuige [getuige 5] (G10-001), p. 431.
20.Verklaring getuige [getuige 6] (G11-001), p. 441.
21.Verklaring getuige [getuige 7] (G12-001), p. 447.
22.Verklaring getuige [getuige 2] (G5-001), p. 405.
23.Verklaring verdachte S.F.D. [medeverdachte 1] (V4-004), p. 220.
24.Uittreksel Kamer van Koophandel [bedrijf 3] (D-003), p. 993.
25.Vonnis rechtbank ’s-Hertogenbosch d.d. 23 november 2010 (D-65), p. 1313-1314.
26.Aangifte curator mr. C.W.M. Slegers d.d. 16 april 2012 (D-064), p. 1307 t/m 1312.
27.Rapport belastingdienst inzake faillissementsonderzoek bij [bedrijf 3] h.o.d.n. [handelsnaam bedrijf 3] (D-014), p. 1103 t/m 1145.
28.Ruilovereenkomst tussen [handelsnaam bedrijf 3] en Horsetrucks/Sea Horse BV d.d. 17 november 2010 (D-082), p. 1343 en omschrijving meubels behorende bij de ruilovereenkomst (D-083), p. 1344 t/m 1346.
29.Verklaring verdachte [verdachte] (V5-003), p. 260-261.
30.Aangifte curator mr. C.S.M. Slegers (D0-64), p. 1310.
31.Verkoopfactuur (D-073), p. 1328.
32.Verkoopfactuur (D-076), p. 1331.
33.Verklaring verdachte [verdachte] (V7-004), p. 360.
34.Vonnis rechtbank ’s-Hertogenbosch d.d. 14 december 2011 (D-081), p. 1339 t/m 1342.
35.Aangifte curator mr. C.W.M. Slegers (D-064), p. 1311.
36.Rapport belastingdienst inzake faillissementsonderzoek bij [bedrijf 3] h.o.d.n. [handelsnaam bedrijf 3] (D-014), p. 1112.
37.Uittreksel kamer van Koophandel [bedrijf 3] International B.V. (D-003), p. 993 en verklaring verdachte S.F.D. [medeverdachte 1]
38.Verklaring [verdachte] (V5-004), p. 264
39.Verklaring [verdachte] (V5-004), p. 278-279
40.Verklaring [getuige 1] (G15-002), p. 469