ECLI:NL:RBOBR:2016:3587

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
6 juli 2016
Publicatiedatum
5 juli 2016
Zaaknummer
01/879026-13 ontneming
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in verband met drugshandel en witwassen

Op 6 juli 2016 heeft de Rechtbank Oost-Brabant een vonnis gewezen in de ontnemingszaak tegen een veroordeelde die zich bezighield met de handel in softdrugs. De rechtbank oordeelde dat er voldoende aanwijzingen waren dat de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel had behaald, dat geschat werd op € 113.961. Dit bedrag was het resultaat van een financieel onderzoek dat de ontnemingsvordering ondersteunde. De rechtbank stelde vast dat de ontnemingsvordering betrekking had op de periode van 1 januari 2008 tot en met 2 april 2013, waarin de veroordeelde zich schuldig had gemaakt aan opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en witwassen. De officier van justitie had een vordering ingediend tot betaling van het ontnomen bedrag aan de Staat, welke vordering door de rechtbank werd toegewezen. De verdediging voerde aan dat er geen sprake was van wederrechtelijk verkregen voordeel en dat de grondslag voor de ontnemingsvordering ontbrak, maar de rechtbank verwierp deze argumenten. De rechtbank legde de veroordeelde de verplichting op tot betaling van het geschatte bedrag van € 113.961, ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Dit vonnis is gewezen door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de voorzitter en twee leden betrokken waren.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer ontneming: 01/879026-13 Datum uitspraak: 6 juli 2016
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[veroordeelde] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1970] ,
wonende te [woonplaats] , [adres] .

Het procesverloop.

De rechtbank Oost-Brabant heeft in de strafzaak met bovenvermeld parketnummer op 6 juli 2016 vonnis gewezen. De rechtbank heeft in de hoofdzaak als strafbare feiten bewezen verklaard:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel;
van het plegen van witwassen een gewoonte maken;
witwassen.
De rechtbank verwijst voor de bewezenverklaring naar haar vonnis in de hoofdzaak van 6 juli 2016.
Het onderhavige vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 22 juni 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat van de zijde van de veroordeelde naar voren is gebracht.

De beoordeling van de vordering.

De vordering van de officier van justitie.
De schriftelijke vordering strekt tot het opleggen van de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 113.961 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De vordering is tijdig ingediend.
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie gepersisteerd bij zijn vordering en tevens gevorderd dat de rechtbank aan voornoemde veroordeelde de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat van genoemd bedrag van € 113.961 ter ontneming van het uit de zaak met parketnummer 01/879026-13 voortvloeiende, wederrechtelijk verkregen voordeel.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie ter terechtzitting is als bijlage 1 aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is geweest van wederrechtelijk verkregen voordeel. Tevens heeft de verdediging aangevoerd dat de grondslag om een onderzoeksperiode van vijf jaren toe te passen geheel ontbreekt. Om die reden heeft de verdediging bepleit het wederrechtelijk verkregen voordeel op nihil te stellen.
Verder heeft de verdediging aangevoerd dat elk bewijs voor het bedrag aan contante huishoudelijke uitgaven aan de hand van de NIBUD-normen (€ 76.986) ontbreekt. Ook blijkt niet waarop de berekende waarde van de inboedel (€ 70.000) is gebaseerd.
Voor zover de rechtbank de twee reeds genoemde bedragen niet betrekt bij haar vaststelling of er sprake is van wederrechtelijk verkregen voordeel, dan had de veroordeelde beschikking over (€ 33.142 - €29.593 =) € 3.549 beschikbaar voor contante uitgaven. Nu de veroordeelde dat bedrag niet heeft uitgegeven, maakt het deel uit van zijn vermogen/inkomsten om van te kunnen leven.
De bankstortingen kunnen worden verklaard door de inkomsten van de veroordeelde uit dienstverband. Het betrof inkomen, fooi en spaargeld en een ontslagvergoeding. Ook heeft de veroordeelde een aanzienlijk geldbedrag gekregen als geschenk voor zijn huwelijk. De overige contante stortingen komen uit zijn [bedrijf 1] .
De verdediging heeft ook in de onderhavige ontnemingszaak een voorwaardelijk verzoek gedaan tot het horen van [taxateur] als getuige, in het geval dat de rechtbank de waarde van de getaxeerde inboedel betrekt in haar berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Het oordeel van de rechtbank.
De onderzoeksperiode.
De rechtbank stelt vast dat de reikwijdte van de ontnemingsvordering is beperkt tot de periode waarover de bewezenverklaring zich uitstrekt, namelijk 1 januari 2008 tot en met 2 april 2013. Met verwijzing naar de geldende jurisprudentie (Hoge Raad, 14 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU3987) acht de rechtbank dit toelaatbaar. Wellicht ten overvloede overweegt de rechtbank dat de grondslag van de ontnemingsvordering echter niet beperkt behoeft te worden tot de periode die is bewezenverklaard. Anders namelijk dan bij de berechting van de hoofdzaak, waarin op de grondslag van de tenlastelegging moet worden beraadslaagd en beslist, vormt volgens artikel 511e, eerste lid aanhef en onder a, van het Wetboek van Strafvordering in ontnemingszaken de ontnemingsvordering niet de grondslag waarop de rechter heeft te beslissen, maar slechts de aanleiding voor zijn beslissing over de ontneming. Ingevolge datzelfde voorschrift gaat die beraadslaging in ontnemingszaken over de vraag of de in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht bedoelde maatregel moet worden opgelegd en zo ja, op welk bedrag de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel is te schatten. Dat betekent dat de rechter de vrijheid toekomt van de grondslag van de vordering af te wijken.
Het dossier bevat voldoende aanwijzingen dat de veroordeelde zich in genoemde periode bezighield met de handel in softdrugs.
De berekening.
Op grond van de hierna uitgewerkte bewijsmiddelen [1] is de rechtbank van oordeel dat de veroordeelde voornoemd voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van een ander strafbaar feit, waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat dit door de veroordeelde is begaan. In het financieel onderzoek wordt becijferd dat het door de veroordeelde ten deze verkregen voordeel € 113.961 bedraagt.
Omdat in het strafrechtelijk onderzoek geen zicht is verkregen op alle individuele transacties/strafrechtelijke activiteiten en de daarmee samenhangende opbrengsten, is er bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel voor gekozen om een eenvoudige kasopstelling te vervaardigen. Door middel van deze methode van berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt nagegaan of, en zo ja, in hoeverre de veroordeelde meer contante uitgaven heeft gedaan dan via legale bron kunnen worden verantwoord.
In deze methode worden de totale contante uitgaven afgezet tegen de beschikbare legale contante gelden. Indien de totale contante uitgaven groter zijn dan de beschikbare legale contante gelden (met andere woorden: het uiteindelijke verschil negatief is), is er dus sprake van onbekende contante ontvangsten. Een negatieve kas is immers niet mogelijk: men kan niet meer uitgeven dan men fysiek aan kasgeld beschikbaar heeft, tenzij sprake is van een andere, onbekende contante ontvangstenbron. Van deze onbekende contante ontvangstenbron kan worden aangenomen dat deze tenminste gelijk is aan het verondersteld wederrechtelijk verkregen voordeel.
Onderzoeksperiode: van 1 januari 2008 tot en met 2 april 2013.
Inkomensgegevens. [2]
[veroordeelde]
Aangifte IB 2008
De aangifte IB maakt melding van inkomsten van [werkgever 1] van in totaal (bruto) € 5.523. Tevens wordt melding gemaakt van een uitkering van het UWV Eindhoven van in totaal (bruto) € 5.716. Winst uit onderneming ten bedrag van € 4.123.
Aangifte IB 2009
De aangifte IB maakt melding van winst uit onderneming ten bedrag van € 7.830. Privé-onttrekking € 5.820.
Aangifte IB 2010
De aangifte IB maakt melding van winst uit onderneming van [bedrijf 1] ten bedrag van € 5.612, en een privé onttrekking in contanten van € 5.225.
Aangifte IB 2011
De aangifte IB maakt melding van winst uit onderneming van [bedrijf 1] ten bedrag van € 7.064, en een privé onttrekking in contanten van € 7.368.
Aangifte IB 2012
In 2012 heeft de verdachte [veroordeelde] winst uit de onderneming [bedrijf 1] gemaakt van € 8.165, waarbij een bedrag van € 7.686 is onttrokken aan de onderneming.
[persoon 1]
Uit gegevens van de Belastingdienst komen de navolgende inkomensgegevens naar voren van [persoon 1] . Zij heeft loon uit arbeid vanwege dienstbetrekking bij [werkgever 2] . Het loon/salaris en de diverse toeslagen van de Belastingdienst werden alle betaald op de [bankrekeningnummer] t.n.v. [persoon 1] .
2008 € 28.197 bruto loon;
2009 € 30.008 bruto loon;
2010 € 34.912 bruto loon;
2011 € 35.790 bruto loon;
2012 € 34.804 bruto loon.
Contante opnamen. [3]
Van de rekening bij de ING Bank [bankrekeningnummer] t.n.v. [veroordeelde] werden in de periode 1 januari 2008 tot en met 1 april 2013 in het geheel geen opnamen gedaan. Ook op de [bankrekeningnummer] , de Rabo Regenboogrekening t.n.v. [persoon 2] en de [bankrekeningnummer] , de Rabo Regenboog rekening t.n.v. [persoon 3] werden geen contante opnamen gedaan.
Van de rekening bij de ING Bank [bankrekeningnummer] , de zakelijke rekening op naam van [bedrijf 1] , waarvan [veroordeelde] bij de ING Bank als wettelijke vertegenwoordiger was vermeld was, werden in de periode van 1 januari 2008 tot en met 2 april 2013 in het geheel geen contante opnamen gedaan.
De rekening was geopend op 09-10-2008; het saldo op 02-04-2014 bedroeg € 0,00.
Van de rekening bij de Rabobank, [bankrekeningnummer] t.n.v. [persoon 1] werd in de periode 1 januari 2008 tot en met 30 april 2013 in totaal € 2.790,- opgenomen.
Stortingen contant geld. [4]
Op de rekening bij de [bankrekeningnummer] t.n.v. [veroordeelde] werden in de periode 1 januari 2008 tot en met 1 april 2013 in het geheel geen stortingen verricht. Ook op de [bankrekeningnummer] , de Rabo Regenboogrekening t.n.v. [persoon 2] en de [bankrekeningnummer] , de Rabo Regenboog rekening t.n.v. [persoon 3] werden geen contante stortingen verricht.
Op de rekening bij de ING Bank [bankrekeningnummer] , de zakelijke rekening op naam van [bedrijf 1] , waarvan [veroordeelde] bij de ING Bank als wettelijke vertegenwoordiger was vermeld was, werden in de periode van 1 januari 2008 tot en met 2 april 2013 in het geheel geen contante stortingen verricht.
Op de rekening bij de Rabobank, [bankrekeningnummer] t.n.v. [persoon 1] werden in de periode 1 januari 2008 tot en met 30 april 2013 in totaal € 40.524,51 contant gestort.
Werkelijk contante uitgaven. [5]
Contante bestedingen via bonnen en facturen
Datum Omschrijving Bedrijf Bedrag
03-06-2008 [bedrijf 2] € 42,00
06-06-2008 contantbon Kamer van Koophandel € 45,40
09-12-2008 notebook en accessoires BCC € 523,90
31-01-2009 Makro € 35,51
28-03-2009 diverse goederen [bedrijf 3] € 103,01
03-04-2009 bouwmateriaal [bedrijf 4] € 54,09
17-04-2009 Schoonenberg [bedrijf 5] € 245,97
20-05-2009 [bedrijf 6] € 84,16
05-06-2009 [bedrijf 7] € 1.166,16
15-06-2009 Kwantum € 547,34
26-06-2009 Kwantum € 38,22
30-06-2009 diverse bonnen Praxis en Gamma € 969,25
16-07-2009 levering [bedrijf 8] € 299,00
22-08-2009 Toyota Avensis [kenteken 2] [bedrijf 9] € 12.900,00
01-09-2009 side by side kast Harense Smid € 1.039,49
18-09-2009 rembourszending TNT Post € 168,90
01-10-2009 jongenskleding [bedrijf 10] € 240,00
20-10-2009 reparatie fiets [bedrijf 11] € 146,25
20-11-2009 tafel 280 x 100 [bedrijf 12] € 360,00
10-03-2010 reparatie per kas voldaan [bedrijf 13] € 1.001,79
08-05-2010 diverse aankopen Ikea € 307,88
24-05-2010 trap [bedrijf 20] € 692,47
01-06-2010 televisie Makro (Carclean) € 673,21
15-06-2010 diverse goederen Makro (Carclean) € 400,99
18-06-2010 zolder [bedrijf 20] € 1.515,26
18-06-2010 diverse goederen wo TomTom Makro (Carclean) € 135,00
02-07-2010 [kenteken 3] -vrijwaringsbewijs PM verschil koop-verkoop € 1.000,00
09-07-2010 diverse goederen Makro (Carclean) € 645,63
21-07-2010 diverse goederen Makro (Carclean) € 316,19
05-08-2010 2 x slaapkamer [bedrijf 20] € 1.212,77
16-08-2010 diverse aankopen wo bed Ikea € 319,80
21-08-2010 diverse goederen wo televisie Makro (Carclean) € 277,08
30-09-2010 onderhoud Toyota [kenteken 2] Autobedrijf M. van Laar € 316,79
19-12-2010 rembourszending [bedrijf 15] € 139,00
[plaats]
13-01-2011 koffiemachine Bauknecht Bauknecht € 500,00
15-03-2011 sanitairgoederen [bedrijf 16] € 84,87
18-07-2012 Wehkamp € 61,80
28-01-2013 [bedrijf 17] € 134,00
onbekend binnenzonwering aanbetaling [bedrijf 18] € 85,00
onbekend rolluik [bedrijf 18] binnenzonwering € 765,00
totaal € 29.593,18
Van deze contante uitgaven werden bonnen aangetroffen. In de bankadministratie waren geen betalingen aanwezig betreffende dagelijkse boodschappen en andere kosten, zoals brandstof of horeca-bezoek.
Overige contante uitgaven. [6]
Op de website van het NIBUD (Nederlands Instituut voor Budgetvoorlichting) werd een voorbeeld berekening gemaakt van de lasten welke een vergelijkbaar huishouden als die van de verdachte [veroordeelde] maandelijks uitgeeft. Bij vervoer is rekening gehouden met één personenauto. De kosten voor de twee Harley Davidson motoren zijn niet volledig in aanmerking genomen als een voertuig, aangezien hiermee veelal zeer weinig kilometers gereden worden. Voor vervoer is daarom een bedrag van € 450 per maand geschat, aangezien kosten als verzekering en houderschapsbelasting eveneens per bank werden betaald. Hierbij moet voor een huishouden, zoals dat van de verdachte [veroordeelde] , met man, vrouw en 2 kinderen geboren in 2002 en 2008, rekening gehouden worden met de volgende kosten per maand (peiljaar 2013):
Kostensoort Minimaal Vergelijkbaar Schatting
NIBUD Huishouden
Dagelijkse boodschappen € 577 € 618 € 577
Kleding en schoenen € 145 € 187 € 145
Vervoer € 607 € 691 € 430
Abonnementen en contributie € 83 € 203 € 83
Hobby en vrije tijd € 66 € 277 € 66
School, studie, kinderopvang € 56 € 56 € 56
Overige huishoudelijke uitgaven € 25 € 49 € 25
Totaal geschatte uitgaven
Per maand € 1.402
Ervan uitgaande dat het prijspeil in de onderzoeksperiode licht gestegen is, waarbij gesteld is een stijging van 5% per jaar, dient voor de contante uitgaven rekening gehouden te worden met de volgende maandelijkse contante gezinsuitgaven:
Jaar Kosten per maand Aantal maanden Totaal per jaar
2013 jan t/m mrt € 1.402 3 € 4.206
2012 € 1.335 12 € 16.020
2011 € 1.271 12 € 15.252
2010 € 1.210 12 € 14.520
2009 € 1.152 12 € 13.824
2008 € 1.097 12
€ 13.164
Onderzoeksperiode € 76.986
Hierbij is rekening gehouden met de kosten die per bank betaald werden, zoals verzekeringspremie, energiekosten, hypotheekrente. Die zijn in deze opsomming niet meegenomen, zodat alleen werd uitgegaan van contante bestedingen. Over de onderzoeksperiode, van 1 januari 2008 tot en met 1 april 2013 worden de contante besteding voor huishoudelijke uitgaven daarom geschat op ten minste € 76.986,-
Uit de Belastingdienst gegevens komt naar voren dat er in de periode 1 januari 2008 tot en met 31 december 2012 totaal een bedrag van € 30.222 is onttrokken aan de onderneming [bedrijf 1] :
Jaar Winst Privé Ondernemingsvermogen
onttrekking
2008 € 4.123 € 4.123 € 0
2009 € 7.830 € 5.820 € 2.010
2010 € 5.612 € 5.225 € 2.397
2011 € 7.064 € 7.368 € 2.093
2012 € 8.165
€ 7.686€ 2.572
Totaal € 30.222 [7]
Kasopstelling
Uit de beschikbare gegevens kan tot de navolgende kasopstelling gekomen worden:
Beginsaldo contant geld € 0
+/+ Legale contante ontvangsten [bedrijf 1] € 30.222
+/+ Bankopnamen € 2.920
-/- Eindsaldo contant geld
€ 0
Beschikbaar voor het doen van uitgaven € 33.142
-/- Werkelijk contante uitgaven € 29.593
-/- Contante uitgaven volgens NIBUD-berekening € 76.986
-/- Bankstortingen
€ 40.524
Verschil - € 113.961
Hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Gelet op het voorgaande schat de rechtbank het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel op een bedrag van (€ 147.103 - € 33.142 =) € 113.961.
De strekking van de maatregel van ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel is, blijkens de wetsgeschiedenis, te bewerkstelligen dat datgene dat een veroordeelde aan door een strafbaar feit verkregen profijt heeft verworven, weer aan hem wordt ontnomen.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal de rechtbank de veroordeelde tot het beloop van
€ 113.961 de verplichting opleggen tot betaling aan de staat.
Voorwaardelijk verzoek.
Door de verdediging is een voorwaardelijk verzoek gedaan tot het horen van [taxateur] als getuige, in het geval de rechtbank het bedrag van € 70.000 waarop de inboedel is getaxeerd betrekt in haar berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel en/of als zij gebruik maakt van het door betrokkene opgestelde taxatierapport dat als bijlage 24 is gevoegd bij het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel.
De rechtbank stelt vast dat de waarde van de inboedel door de politie niet is opgenomen in de eenvoudige kasopstelling. Om die reden is bedrag van € 70.000 niet betrokken in de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Reeds gelet hierop wijst de rechtbank het voorwaardelijke verzoek van de verdediging af.

Toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

De uitspraak.

De rechtbank:
stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op
€ 113.961;
legt aan [veroordeelde] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een geldbedrag ter grootte van € 113.961, ter ontneming van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel, dat hij heeft verkregen door middel van of uit de baten van een ander strafbaar feit, waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat dit door de veroordeelde is begaan.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. I.L.A. Boer, voorzitter,
mr. L.G.J.M. van Ekert en mr. Y.N.M. Rijlaarsdam, leden,
in tegenwoordigheid van mr. I.J.M. Weemers, griffier,
en is uitgesproken op 6 juli 2016.

Voetnoten

1.Een proces-verbaal van de regiopolitie Oost-Brabant, inhoudende een rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel ex art. 36e lid 2 Sr, van 8 juli 2014, opgemaakt en ondertekend door rapporteur [rapporteur] , incl. bijlagen, in totaal 202 doorgenummerde bladzijden.
2.Proces-verbaal ontvangen gegevens Belastingdienst [veroordeelde] , van 3 juli 2014, opgemaakt en ondertekend door [verbalisant] , ontnemingsrapport, p. 93-96, in onderling verband en samenhang bezien met het ontnemingsrapport, berekening, p. 19/23.
3.Proces-verbaal onderzoek gegevens verkregen van banken, ontnemingsdossier, p. 99-100.
4.Zie noot 3.
5.Proces-verbaal onderzoek beslag [adres] , ontnemingsdossier, p. 45-54, en in het bijzonder een factuur van autobedrijf [bedrijf 19] ) aan [veroordeelde] d.d. 22-08-2009 betreffende de levering van een Toyota Avensis met [kenteken 1] .
6.Ontnemingsdossier, relaas, p. 14-15/23.
7.Proces-verbaal ontvangen gegevens Belastingdienst [veroordeelde] , van 3 juli 2014, opgemaakt en ondertekend door [verbalisant] , ontnemingsrapport, p. 93-96.