ECLI:NL:RBOBR:2016:3590

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
6 juli 2016
Publicatiedatum
5 juli 2016
Zaaknummer
01/879302-15
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal met geweld en verboden wapenbezit door verdachte in vereniging

Op 6 juli 2016 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal met geweld en het voorhanden hebben van verboden wapens. De verdachte, geboren in 1972 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, werd beschuldigd van het gezamenlijk plegen van een gewapende overval op 1 augustus 2014 in Tilburg, waarbij hij samen met anderen een laptop, telefoon, portemonnee en een aanzienlijk geldbedrag heeft gestolen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte en zijn mededaders geweld hebben gebruikt tegen het slachtoffer, wat resulteerde in zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank legde een gevangenisstraf van drie jaar op, met aftrek van voorarrest, en verplichtte de verdachte om een schadevergoeding van €121.523,87 aan het slachtoffer te betalen. De zaak kwam aan het licht na een melding van de mishandeling van het slachtoffer, die bloedend en gewond werd aangetroffen. De rechtbank heeft ook DNA-onderzoeken uitgevoerd die de betrokkenheid van de verdachte bij de misdrijven bevestigden. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen, met inachtneming van de geleden schade door de diefstal en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer. De rechtbank heeft de verdachte ook veroordeeld tot het betalen van de kosten van de benadeelde partij en heeft de inbeslaggenomen goederen aan de verdachte teruggegeven, omdat het belang van de strafvordering zich daar niet meer tegen verzette.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Team strafrecht
Parketnummer: 01/879302-15
Datum uitspraak: 6 juli 2016
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972,
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier ten lande.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 22 juni 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 20 mei 2016.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 22 juni 2016
(bijlage 1)is gewijzigd, is aan verdachte ten laste gelegd dat:
1. hij op of omstreeks 01 augustus 2014 te Tilburg tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een laptop (merk Asus) en/of een telefoon (Iphone) en/of een portemonnee met inhoud en/of een sleutelbos en/of sleutels en/of een aantal horloges en/of zonnebrillen en/of een hoeveelheid geld (ten bedrage van ongeveer 400.000 euro, via bankoverboekingen), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) die [slachtoffer 1] (met kracht) heeft/hebben geslagen en/of geschopt, terwijl dat feit voor die [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken kaak en/of een gebroken jukbeen en/of een gebroken rib, ten gevolge heeft gehad;
2. hij op of omstreeks 4 en/of 05 oktober 2014 te Eindhoven een of meer onderdelen en/of hulpstukken van (een) (vuur)wapen(s) van categorie II, die/dat specifiek bestemd was/waren voor dat/die (vuur)wapen(s) en van wezenlijke aard was/waren, te weten twee patroonmagazijnen, en/of munitie van categorie III, te weten 25, in elk geval een aantal, centraalvuur volmantel kogelpatronen, kaliber .380 auto, en/of 4, in elk geval een aantal, centraalvuur volmantel kogelpatronen, kaliber 7,62 x 51 mm, voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Inleiding.
Op de verdachte rust de verdenking dat hij samen met anderen zich schuldig heeft gemaakt aan een diefstal met geweld (feit 1). Voorts wordt hem verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van onderdelen van een vuurwapen en meerdere kogelpatronen (feit 2).
Het standpunt van de officier van justitie.
Op de gronden in het schriftelijk requisitoir heeft de officier van justitie gerekwireerd tot bewezenverklaring van beide tenlastegelegde feiten.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft bepleit dat verdachte vrijgesproken dient te worden van het tenlastegelegde onder feit 1. Ten aanzien van de bewezenverklaring van het tenlastegelegde onder feit 2 heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank. [1]
Bij de beantwoording van de vraag of de tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen zijn, heeft de rechtbank acht geslagen op de volgende feiten en omstandigheden die haar uit het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting zijn gebleken.

Ten aanzien van feit 1.
Incident [adres 1] .
Op 1 augustus 2014 omstreeks 17.00 uur kreeg [verbalisant 1] de melding om naar de [adres 1] in [gemeente] te gaan. Daar zou een man zijn binnengelopen die overvallen en mishandeld was. De verbalisant trof ter plaatse het slachtoffer aan, aangever [slachtoffer 1] , en zag dat er bloed uit zijn mond liep, dat er bloeduitstortingen op zijn linkerwang zaten en dat hij een wond achter zijn linkeroor had. [2] [getuige 1] verklaarde dat aangever omstreeks 16:45 uur zijn winkel op de [adres 1] in [gemeente] binnen kwam lopen. Hij zag dat aangever een bebloed gezicht had en van hem hoorde dat hij zojuist was overvallen in zijn woning aan de [adres 2] . [3]
Aangever verklaarde dat hij enige tijd daarvoor, op 21 juli 2014, met zijn vriendin terugreed naar haar woning. Achter hen reed een Audi, waar twee mannen uitstapten. De mannen vertelden dat zij namens [betrokkene 1] (een voormalig compagnon van aangever) kwamen, omdat hij nog een bedrag van aangever tegoed zou hebben. Aangever is vervolgens met die twee mannen naar de [adres 2] gereden. De mannen noemden zich [betrokkene 2] en [betrokkene 3] . Zij eisten geld van hem en lieten hem papieren zien waarin stond wat [betrokkene 1] van aangever tegoed zou hebben. [betrokkene 3] reed toen in een lichtkleurige Audi. Op 1 augustus 2014 had aangever een afspraak met [betrokkene 1] , [betrokkene 2] en [betrokkene 3] . De afspraak was in zijn woning aan de [adres 2] . Aangever zag dat [betrokkene 2] en [betrokkene 3] naar zijn woning kwamen. [betrokkene 1] was er niet bij. Aangever en de mannen gingen in gesprek. Op enig moment kwam er nog iemand aan. [betrokkene 3] en [betrokkene 2] lieten die persoon binnen. De mannen vroegen op enig moment aan aangever om wat te drinken, waarna aangever hen voorzag van water dat hij in kartonnen bekers deed en waarvan ze hebben gedronken. De mannen gaven aan dat ze geld van aangever wilden. [betrokkene 3] wilde de rekeningafschriften van aangever zien, waarop aangever zijn laptop pakte en al zijn rekeningen van de Rabobank liet zien. Aangever is vervolgens mishandeld en zag in een ooghoek dat de onbekende man aan zijn laptop zat. Op het beeldscherm van de laptop zag hij zijn rekeningoverzicht. Nadat de mannen weg waren, ontdekte aangever dat er verschillende voorwerpen weg waren. Hij miste zijn laptop van het merk Asus, een telefoon van het merk Apple, type Iphone 5S, een sleutelbos, diverse huissleutels, autosleutels, sleutels van de brievenbus, een portemonnee met bankpassen en creditcards, meerdere horloges en meerdere zonnebrillen. Het slachtoffer kwam er voorts achter dat van zijn spaarrekening € 400.000,-- was overgemaakt naar een rekening die op naam staat van [betrokken bedrijf 1] [4]
Op 2 augustus 2014 werd door verbalisant [verbalisant 10] een forensisch onderzoek verricht op de [adres 2] in [gemeente] . Het ondergelegen kantoor betrof pandnummer [verbalisant 10] . In voornoemde kantoorruimte op een bureau trof de verbalisant vier kartonnen bekers aan die in elkaar waren gestapeld. Deze bekers werden door de verbalisant bemonsterd, veiliggesteld en voorzien van een uniek SIN-nummer ten behoeve van een DNA-vervolgonderzoek. De bovenste beker werd voorzien van het SIN-nummer AAHM7118NL en de tweede beker werd voorzien van het SIN-nummer AAHM7119NL.
Incident [adres 3]
In een ander opsporingsonderzoek onder de naam “Vliegende Hond” werd op 4 oktober 2014 een doorzoeking verricht in de woning van [verdachte] aan de [adres 3] . Op de keukentafel van voornoemde woning werden twee nagenoeg lege Red Bull blikjes aangetroffen. De schenkopeningen van deze blikjes werden bemonsterd op de aanwezigheid van DNA. Deze bemonsteringen werden voorzien van de SIN-nummers: AAGX5025NL en AAGX5022NL. [5]
Binnen voornoemd opsporingsonderzoek zijn [verdachte] en [medeverdachte 1] als verdachten aangemerkt. Op 12 november 2014 werd van [medeverdachte 1] een wangslijmvliesmonster afgenomen en voorzien van het SIN-nummer RABE7363NL. Op 25 februari 2015 werd van [verdachte] een wangslijmvliesmonster afgenomen en voorzien van het SIN-nummer RABE8290NL. Aan een deskundige van het NFI is vervolgens opdracht gegeven om uit deze wangslijmvliesmonsters een DNA-profiel vast te stellen ter vergelijking met de DNA-databank. [6]
NFI-onderzoek referentiemonster [medeverdachte 1] .
Deskundige De Blaeij van het NFI heeft een onderzoek verricht naar biologische sporen en DNA-onderzoek. De bemonsteringen AAGX5022NL#01 en AAGX5025NL#01 (de bemonsterde blikjes Red Bull) zijn onderzocht op de mogelijke aanwezigheid van speeksel.
Van het referentiemonster wangslijmvlies RABE7363NL van [medeverdachte 1] is een DNA-profiel verkregen dat betrokken is geweest bij het vergelijkend DNA-onderzoek. De conclusie van de deskundige luidt dat het celmateriaal van de bemonstering AAGX5025NL#01 afkomstig kan zijn van [medeverdachte 1] . De kans dat het DNA-profiel afkomstig kan zijn van een ander willekeurig gekozen persoon, is kleiner dan één op één miljard.
De deskundige heeft voorts geconcludeerd dat beide DNA-profielen (RABE7363NL en AAGX5022NL#01) matchen met het DNA-profiel van een spoor uit een andere zaak. De matchende DNA-profielen zijn geregistreerd onder DNA-profielcluster 30602, dat als bijlage aan het rapport is gevoegd. Daaruit blijkt dat het celmateriaal van de bemonstering AAHM7118NL#01 (bovenste kartonnen beker; incident te [gemeente] ) afkomstig kan zijn van [medeverdachte 1] . De kans dat het DNA-profiel afkomstig kan zijn van een ander willekeurig gekozen persoon, is kleiner dan één op één miljard. [7]
NFI-onderzoek referentiemonster [verdachte] .
Deskundige Dieltjes van het NFI heeft een DNA-onderzoek verricht aan het referentiemonster wangslijmvlies RABD8290NL van [verdachte] .
Bij voornoemd onderzoek is onder meer het verkregen DNA-profiel van de bemonstering AAGX5022NL#01 betrokken geweest. De conclusie van de deskundige luidt dat het celmateriaal van de bemonstering AAGX5022NL#01 afkomstig kan zijn van [verdachte] . De kans dat het DNA-profiel afkomstig kan zijn van een ander willekeurig gekozen persoon, is kleiner dan één op één miljard.
De deskundige heeft voorts geconcludeerd dat het DNA-profiel RABD8290NL matcht met de DNA-profielen in DNA-profielcluster 30783, welke als bijlage aan het rapport is gevoegd. Daaruit blijkt dat het celmateriaal van de bemonstering AAHM7119NL#01 (tweede kartonnen beker; incident te [gemeente] ) afkomstig kan zijn van [verdachte] . De kans dat het DNA-profiel afkomstig kan zijn van een ander willekeurig gekozen persoon, is kleiner dan één op één miljard. [8]
Verklaring verdachte [medeverdachte 1] .
Op 10 februari 2015 is verdachte [medeverdachte 1] op verdenking van betrokkenheid bij de diefstal met geweld van aangever [slachtoffer 1] gehoord. Hij heeft verklaard dat hij een keer met [verdachte] (de rechtbank begrijpt: [verdachte] , hierna: [verdachte] ) naar [gemeente] is gereden, omdat [verdachte] nog geld kreeg van iemand. [verdachte] reed toen in een Audi. Zij zijn toen naar een woning gereden. Daar hebben zij een man en een vrouw gesproken, waarna de man gezegd zou hebben dat hij wist waar ze het over hadden en dat ze achter hem aan konden rijden. Even later zijn zij met z’n allen een kantoor binnen geweest, waar verdachte [medeverdachte 1] koffie of water heeft gedronken. [verdachte] gaf aan dat hij nog geld tegoed had en de man gaf aan dat hij dat geld niet schuldig was aan [verdachte] . [9]
Verklaring [verdachte]
Verdachte [verdachte] heeft zich beroepen op zijn zwijgrecht.
De bewijsbeslissing.
[slachtoffer 1] heeft verklaard dat er op 1 augustus 2014 drie mannen op bezoek zijn geweest, onder wie twee mannen die zich ‘ [betrokkene 2] en [betrokkene 3] ’ noemden en die ook al op 21 juli 2014 bij hem waren geweest. De drie mannen hebben gedronken uit kartonnen bekers.
De rechtbank stelt vast dat de verklaring van [medeverdachte 1] over het bezoek dat hij samen met [verdachte] in [gemeente] heeft afgelegd, opvallende gelijkenissen vertoont met de verklaring van [slachtoffer 1] over het bezoek dat hij op 21 juli 2014 heeft gekregen van ‘ [betrokkene 2] en [betrokkene 3] ’. De rechtbank wijst in dit verband op het volgende. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat [verdachte] in een Audi reed; [slachtoffer 1] verklaart dat ‘ [betrokkene 2] en [betrokkene 3] ’ in een Audi reden. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat zij bij een woning kwamen en daar een man en een vrouw spraken; [slachtoffer 1] verklaart dat hij met zijn vriendin terugreed naar haar woning en dat zij aldaar werden aangesproken door ‘ [betrokkene 2] en [betrokkene 3] ’. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij en [verdachte] vervolgens met de auto achter de man aan zijn gereden naar een kantoor, en dat [verdachte] daar heeft aangegeven dat hij nog geld kreeg; [slachtoffer 1] verklaart dat hij met ‘ [betrokkene 2] en [betrokkene 3] ’ naar de [adres 2] is gereden en dat ‘ [betrokkene 2] en [betrokkene 3] ’ daar geld eisten. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat [verdachte] een papier heeft overhandigd met daarop een berekening van wat hij zou moeten krijgen ; [slachtoffer 1] verklaart dat ‘ [betrokkene 2] en [betrokkene 3] ’ met papieren kwamen waarin stond wat [betrokkene 1] nog allemaal van hem tegoed had.
Voorts is op twee kartonnen bekers in het kantoor DNA-materiaal aangetroffen van [verdachte] en [medeverdachte 1] . Zij hebben hiervoor geen - aannemelijke - verklaring kunnen geven.
Op grond van het voorgaande gaat de rechtbank ervan uit dat [verdachte] en [medeverdachte 1] op 21 juli 2014 een bezoek aan [slachtoffer 1] hebben gebracht als ‘ [betrokkene 2] en [betrokkene 3] ’ en dat zij op 1 augustus 2014, tezamen met een onbekend gebleven derde persoon, opnieuw naar [slachtoffer 1] zijn gegaan. Daarbij is geweld gepleegd jegens [slachtoffer 1] , zijn diverse spullen van hem ontvreemd en zijn grote geldbedragen aan de bankrekening(en) van [slachtoffer 1] onttrokken. Uit de verklaringen van [slachtoffer 1] volgt dat hierbij sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de daders.
De verdediging heeft als verweer aangevoerd dat [slachtoffer 1] bij een fotoconfrontatie [verdachte] en [medeverdachte 1] niet heeft herkend en dat de opgegeven signalementen niet overeenkomen met hun uiterlijke kenmerken. De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is overwogen desondanks wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] en [medeverdachte 1] het onder 1 ten laste gelegde feit hebben gepleegd, zoals hierna te vermelden.
In zijn aangifte geeft aangever aan dat hij ten gevolge van het incident een gebroken linker jukbeen, een gebroken kaak en gebroken ribben heeft. In het proces-verbaal van aangifte verklaren de verbalisanten dat aangever dient te worden opgenomen in het ziekenhuis voor nadere medische behandeling. In zijn nadere verklaring van 6 augustus 2014 stelt aangever dat hij op zondag 3 augustus uit het ziekenhuis is gekomen, dat zijn tanden met touwtjes zijn verbonden, en dat hij op dat moment alleen nog maar vloeibaar voedsel kan eten. Een medische verklaring met betrekking tot het door aangever opgelopen letsel en de gevolgen daarvan bevindt zich echter niet in het dossier. Aldus kan de rechtbank bij gebrek aan wettig en overtuigend bewijs niet vaststellen dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen, zodat verdachte voor dat deel van de tenlastelegging vrijgesproken zal worden.

Ten aanzien van feit 2.
De rechtbank acht het tenlastegelegde feit bewezen als na te melden, op grond van de navolgende bewijsmiddelen:
 relaas van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] ; [10]
 relaas van bevindingen verbalisant [verbalisant 3] ; [11]
 relaas van bevindingen verbalisant [verbalisant 4] ; [12]
 relaas van bevindingen verbalisant [verbalisant 5] ; [13]
 de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd op 27 februari 2015 ten overstaan van de rechter-commissaris in het kader van de vordering inbewaringstelling.
Gelet op het bepaalde in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering zijn de hiervoor genoemde bewijsmiddelen niet uitgewerkt.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
1. op 1 augustus 2014 te Tilburg tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een laptop (merk Asus) en een telefoon (Iphone) en een portemonnee met inhoud en een sleutelbos en sleutels en een aantal horloges en zonnebrillen en een hoeveelheid geld (ten bedrage van ongeveer 400.000 euro, via bankoverboekingen), toebehorende aan [slachtoffer 1] , welke diefstal werd voorafgegaan van geweld tegen die [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, welk geweld hierin bestond dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) die [slachtoffer 1] met kracht hebben geslagen.
2. op 4 en/of 5 oktober 2014 te Eindhoven onderdelen van een vuurwapen van categorie II, die specifiek bestemd waren voor dat vuurwapen en van wezenlijke aard waren, te weten twee patroonmagazijnen, en munitie van categorie III, te weten 25 centraalvuur volmantel kogelpatronen, kaliber .380 auto, en 4 centraalvuur volmantel kogelpatronen, kaliber 7,62 x 51 mm, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van de feiten.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd om verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht
(bijlage 2).
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in het nadeel van verdachte in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van een diefstal met geweld van het toen 70-jarige slachtoffer. De rechtbank rekent het de verdachte aan dat het slachtoffer een man van gevorderde leeftijd betreft en dit feit heeft plaatsgevonden in de woning van het slachtoffer. De woning is bij uitstek de plaats waar men zich veilig moet kunnen voelen. Verdachte heeft aangetoond het gebruik van geweld jegens personen niet te schuwen. Daarmee heeft verdachte samen met zijn mededaders op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke ernstige strafbare feiten nog geruime tijd de gevolgen daarvan, zoals gevoelens van angst en onveiligheid, kunnen ondervinden. Verdachte heeft zich bij zijn strafbaar handelen niet bekommerd om de gevolgen en heeft aangetoond geen respect te hebben voor de eigendommen van een ander. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan verboden bezit van onderdelen van een vuurwapen en kogelpatronen.
Kijkend naar de persoon van verdachte houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte – zij het lang geleden – eerder ter zake van geweldsdelicten en overtredingen van de Wet wapens en munitie werd veroordeeld. Deze veroordelingen hebben verdachte kennelijk er niet van kunnen weerhouden om opnieuw (soortgelijke) strafbare feiten te plegen.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf en acht uit een oogpunt van vergelding en ter beveiliging van de maatschappij een vrijheidsbeneming voor de duur als na te melden op zijn plaats.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] .

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij toegewezen dient te worden tot een bedrag van € 101.223,34 met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en hoofdelijke oplegging van de betalingsverplichting.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft bepleit dat de benadeelde partij – gelet op het verweer strekkende tot vrijspraak – niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in de vordering.
Het oordeel van de rechtbank.De rechtbank acht, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, de volgende posten voor toewijzing vatbaar:
  • paspoort en rijbewijs à € 139,50
  • nieuwe sleutels pand à € 1.225,-
  • nieuwe handzenders à € 124,03
  • nieuwe autosleutels en berging à € 1.703,34
  • horloge à € 21.200,-
  • een geldbedrag van € 105.000,-
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat ook de opgevoerde schade in verband met het horloge voor toewijzing vatbaar is. Dat het slachtoffer in zijn eerste verklaring geen melding heeft gemaakt van de vermissing van zijn horloge, doet hier niet aan af. De eerste verklaring van verdachte is immers afgelegd toen hij opgenomen was in het ziekenhuis, terwijl het slachtoffer een week later, nadat hij uit het ziekenhuis was ontslagen een tweede verklaring heeft afgelegd waarin hij heeft verklaard wat er nog meer was vermist. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan het waarheidsgehalte van deze tweede verklaring te twijfelen.
De rechtbank ziet – anders dan de officier van justitie – geen gronden om de opgevoerde schade ter zake van een laptop en een telefoon toe te wijzen, nu zij deze schade onvoldoende onderbouwd acht. De bijgevoegde facturen zeggen immers niets over de waarde van de weggenomen goederen en zien op goederen die na dit incident zijn aangeschaft.
De rechtbank acht voorts de gevorderde immateriële schade, gelet op de ernst van het feit en de impact voor het slachtoffer, geheel toewijsbaar.
Resumerend komt de rechtbank tot het oordeel dat de vordering van de benadeelde partij toegewezen zal worden tot een bedrag van € 130.891,87 minus de reeds vergoede schade van € 9.368 = € 121.523,87, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 augustus 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank komt aldus tot toewijzing van een bedrag dat hoger ligt dan door het slachtoffer is gevorderd. Redengevend daartoe is dat alle toegewezen posten door de benadeelde partij zijn gevorderd, maar er een rekenfout is gemaakt bij de optelsom van de door de benadeelde partij opgevoerde schadeposten.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op € 700,- terzake van kosten rechtsbijstand overeenkomstig het liquidatietarief kantonzaken.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 augustus 2014 tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte dit strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededaders samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade.

De vordering van de benadeelde partij [betrokken bedrijf 2]

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet- ontvankelijk verklaard dient te worden in de vordering.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft bepleit dat de benadeelde partij – gelet op het verweer strekkende tot vrijspraak – niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in de vordering.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien de bewezenverklaarde feiten niet zien op een jegens de benadeelde partij gericht strafbaar feit.
De rechtbank zal, nu de vordering niet wordt toegewezen, de benadeelde partij veroordelen in de kosten. Deze kosten worden tot op heden begroot op nihil.

Beslag.De rechtbank is van oordeel dat de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen aan het verkeer onttrokken dienen te worden verklaard, omdat blijkens het onderzoek ter terechtzitting deze voorwerpen bij gelegenheid van het onderzoek naar de door verdachte begane misdrijven zijn aangetroffen, terwijl deze voorwerpen kunnen dienen tot het begaan of ter voorbereiding van soortgelijke misdrijven, dan wel tot de belemmering van de opsporing daarvan, en deze voorwerpen toebehoren aan verdachte en van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit ervan in strijd is met de wet.

De rechtbank zal de teruggave gelasten van de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen aan verdachte, nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van de inbeslaggenomen goederen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 24c, 27, 36b, 36c, 36f, 47, 57, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht alsmede 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

DE UITSPRAAK

Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven :
ten aanzien van feit 1:
diefstal, voorafgegaan van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, terwijl het feit is gepleegd door twee of meer verenigde personenten aanzien van feit 2:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegdVerklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf en maatregel.
ten aanzien van feit 1 en feit 2:
 een
gevangenisstrafvoor de duur
van 3 jaarmet aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht;
ten aanzien van feit 1:
 een
maatregel van schadevergoeding van EUR 121.523,87subsidiair 365 dagen hechtenis
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] van een bedrag van EUR 121.523,87 (zegge: éénhonderdéénentwintigduizendvijfhonderddrieentwintig euro en zevenentachtig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 365 dagen hechtenis.
Voornoemd bedrag bestaat uit een bedrag van EUR 1500,-- ter zake van de immateriële schade en uit een bedrag van EUR 129.391,87 ter zake van de materiële schade voor de posten: horloge, paspoort en rijbewijs, nieuwe sleutels pand, nieuwe sleutels handzenders, nieuwe sleutels auto en berging alsmede een geldbedrag van EUR 105.000,-- minus het door de verzekeraar reeds vergoede schade van EUR 9.368,--.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door (een van) zijn mededader(s)/medeplichtige(n) is betaald.
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 augustus 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van een bedrag van EUR 121.523,87 (zegge: éénhonderdéénentwintigduizendvijfhonderddrieentwintig euro en zevenentachtig eurocent).
Voornoemd bedrag bestaat uit een bedrag van EUR 1500,-- ter zake van de immateriële schade en uit een bedrag van EUR 129.391,87 ter zake van de materiële schade voor de posten: horloge, paspoort en rijbewijs, nieuwe sleutels pand, nieuwe sleutels handzenders, nieuwe sleutels auto en berging alsmede een geldbedrag van EUR 105.000,-- minus het door de verzekeraar reeds vergoede schade van EUR 9.368,--.
Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 augustus 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door (een van) zijn mededader(s)/medeplichtige(n) is betaald.
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op € 700,-.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering (ter zake van de posten: laptop en telefoon) niet ontvankelijk is.
ten aanzien van feit 1:
Niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [betrokken bedrijf 2] in de vordering.
Veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van de verdachte tot op heden begroot op nihil.

Onttrekking aan het verkeervan de inbeslaggenomen goederen, te weten:
  • 4 stuks munitie (WA 80 762 Rlml, goednummer: 836383);
  • 1 munitie (HP Magnum .357, goednummer: 835132);
  • 1 munitie (CBC .380 auto, goednummer: 835133);
  • 2 magazijnen met 11 en 14 patronen in magazijn (CZ Skorpion .380 auto, goednummer: 835135);
  • 1 zwarte tas met vier pillen, goednummer: 759356);
  • 1 Bibigun (Pengsheng, goednummer: 798755).

Teruggave inbeslaggenomen goederen:
De rechtbank gelast de teruggave van de inbeslaggenomen voorwerpen aan [verdachte] , te weten:
  • een bundel papierwerk met informatie over [motorclub] (goednummer: 876519);
  • een geldbedrag van EUR 100,-- (goednummer: 836070);
  • een Toledo vilmes (goednummer: 798756).
De rechtbank gelast de teruggave van de inbeslaggenomen voorwerpen aan degene die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt, te weten:
- drie kentekenplaten (2x [kentekens] , goednummer: 798757)
Dit vonnis is gewezen door:
mr. H.A. van Gameren, voorzitter,
mr. H.M. Hettinga en mr. J.J. Janssen, leden,
in tegenwoordigheid van Ş. Altun, griffier,
en is uitgesproken op 6 juli 2016.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie Eenheid Oost-Brabant, dossiernummer 2014132837, afgesloten d.d. 25 juni 2015, aantal doorgenummerde bladzijden: 993.
2.Relaas van bevindingen verbalisant [verbalisant 6] , p. 883.
3.Verklaring getuige [getuige 2] , p. 916.
4.Verklaring aangever [slachtoffer 1] , p. 896, 890, 891, 897, 898, 907.
5.Relaas van bevindingen verbalisanten [verbalisant 7] , [verbalisant 8] en [verbalisant 9] , p. 551, 556, 557 en 695.
6.Relaas van bevindingen verbalisanten [verbalisant 7] , [verbalisant 8] en [verbalisant 9] , p. 544 en 546.
7.NFI-onderzoek d.d. 31 december 2014 van deskundige drs. ing. T.J.P. de Blaeij, p. 872-875.
8.NFI-onderzoek d.d. 6 maart 2015 van deskundige ing. J.L.W. Dieltjes, p. 877-880.
9.Verklaring verdachte [medeverdachte 1] , p. 974-976.
10.Relaas van bevindingen verbalisant [verbalisant 2] , p. 96, 98, 100
11.Relaas van bevindingen verbalisant [verbalisant 3] , p. 106
12.Relaas van bevindingen verbalisant [verbalisant 4] , p. 122,
13.Relaas van bevindingen verbalisant [verbalisant 5] , p.111, 112, 124