Op 5 februari 2016 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een ontnemingszaak tegen een veroordeelde die wederrechtelijk verkregen voordeel had genoten uit de verkoop van harddrugs. De rechtbank oordeelde dat de veroordeelde op 8 oktober 2015 te Oss opzettelijk ongeveer 255,36 gram cocaïne in zijn bezit had, wat een strafbaar feit is volgens de Opiumwet. De officier van justitie had een vordering ingediend tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, dat aanvankelijk was vastgesteld op € 26.647,88, maar later werd gewijzigd naar € 14.185,10. De rechtbank oordeelde dat er voldoende aanwijzingen waren dat de veroordeelde harddrugs had verkocht, onderbouwd door de aangetroffen contante geldbedragen en drugs in zijn woning. De rechtbank stelde het wederrechtelijk verkregen voordeel vast op € 21.990,90, bestaande uit het aangetroffen geldbedrag en de inkoopwaarde van de aangetroffen drugs. De rechtbank legde de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de Staat van dit bedrag ter ontneming van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de voorzitter en twee leden betrokken waren, en is openbaar gemaakt op dezelfde datum.