ECLI:NL:RBOBR:2016:461

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
5 februari 2016
Publicatiedatum
5 februari 2016
Zaaknummer
01/845827-15 ontneming
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit de verkoop van harddrugs

Op 5 februari 2016 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een ontnemingszaak tegen een veroordeelde die wederrechtelijk verkregen voordeel had genoten uit de verkoop van harddrugs. De rechtbank oordeelde dat de veroordeelde op 8 oktober 2015 te Oss opzettelijk ongeveer 255,36 gram cocaïne in zijn bezit had, wat een strafbaar feit is volgens de Opiumwet. De officier van justitie had een vordering ingediend tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, dat aanvankelijk was vastgesteld op € 26.647,88, maar later werd gewijzigd naar € 14.185,10. De rechtbank oordeelde dat er voldoende aanwijzingen waren dat de veroordeelde harddrugs had verkocht, onderbouwd door de aangetroffen contante geldbedragen en drugs in zijn woning. De rechtbank stelde het wederrechtelijk verkregen voordeel vast op € 21.990,90, bestaande uit het aangetroffen geldbedrag en de inkoopwaarde van de aangetroffen drugs. De rechtbank legde de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de Staat van dit bedrag ter ontneming van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de voorzitter en twee leden betrokken waren, en is openbaar gemaakt op dezelfde datum.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch
Team strafrecht
Parketnummer ontneming: 01/845827-15 Datum uitspraak: 05 februari 2016
Verkort vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[veroordeelde] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983,
thans gedetineerd te: P.I. HvB Grave (Unit A + B).

Onderzoek van de zaak:

De vordering van de officier van justitie strekt tot het opleggen van de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 26.647,88 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Ter terechtzitting van 22 januari 2016 heeft de officier van justitie de vordering gewijzigd, in die zin dat thans een bedrag van € 14.185,10 wordt gevorderd.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 22 januari 2016.

De door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen

Indien tegen dit verkort vonnis een rechtsmiddel wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de hierna weer te geven beslissing opgenomen in een aanvulling op dit verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan dit verkort vonnis gehecht.

Het standpunt van de verdediging.

De verdediging stelt zich primair op het standpunt dat de vordering moet worden afgewezen, omdat niet aannemelijk is dat de veroordeelde in drugs heeft gehandeld. Subsidiair stelt de verdediging zich op het standpunt dat alleen het geldbedrag kan worden ontnomen en dat bij de berekening van het door de veroordeelde genoten voordeel de inkoopwaarde van de in zijn woning aangetroffen drugs van het eventueel te ontnemen geldbedrag moet worden afgetrokken.

De beoordeling

De vordering is tijdig ingediend.
Bij vonnis van 5 februari 2016 heeft de rechtbank – onder meer – wettig en overtuigend bewezen verklaard dat [veroordeelde] (hierna te noemen: “veroordeelde”) op 8 oktober 2015 te Oss opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 255,36 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Op grond van artikel 36e lid 2 van het Wetboek van Strafrecht kan aan degene die is veroordeeld wegens een strafbaar feit de verplichting worden opgelegd tot betaling van een geldsom aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel dat uit het strafbare feit of uit soortgelijke strafbare feiten, waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door hem zijn begaan, is genoten.
Onderhavige vordering strekt tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel dat betrokkene heeft genoten uit de verkoop van harddrugs. Naar het oordeel van de rechtbank is het verkopen van harddrugs een soortgelijk feit als waarvoor [veroordeelde] heden is veroordeeld. De rechtbank is voorts van oordeel dat voldoende aanwijzingen bestaan dat betrokkene harddrugs heeft verkocht. De rechtbank overweegt daartoe dat uit het procesdossier blijkt dat in de woning van betrokkene een hoeveelheid contant geld in kleine coupures is aangetroffen met een totaalbedrag van € 14.185,10, tezamen met een aanzienlijke hoeveelheid harddrugs (255,36 gram van een materiaal bevattende cocaïne en 145 pillen die blijkens het onderzoek door het NFI MDMA bevatten) en een vuurwapen met daarbij behorende munitie. Gelet daarop, in onderlinge samenhang bezien, acht de rechtbank het aannemelijk dat verdachte harddrugs heeft verkocht. Dat in het procesdossier geen verklaringen voorhanden zijn van personen die drugs hebben gekocht van de veroordeelde, doet daar niet aan af.
Ten aanzien van de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel dat veroordeelde daarmee heeft verkregen, oordeelt de rechtbank als volgt.
De officier van justitie heeft bij het bepalen van haar vordering als uitgangspunt genomen dat er verspreid in de woning van verdachte een hoeveelheid contant geld is aangetroffen ter hoogte van € 14.185,10. Het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel moet volgens de officier van justitie op dat bedrag worden geschat.
De rechtbank heeft in het voorgaande reeds geoordeeld dat er voldoende aanwijzingen bestaan dat veroordeelde harddrugs heeft verkocht. De rechtbank acht het ook aannemelijk dat het aangetroffen contante geldbedrag de opbrengst is van de door veroordeelde verkochte harddrugs. De rechtbank neemt daarbij mede in aanmerking dat veroordeelde geen redengevende verklaring heeft gegeven voor deze aanzienlijke hoeveelheid cash geld en dat door hem ook geen inkomensgegevens zijn verstrekt waaruit een legale herkomst van dit cash geld aannemelijk is geworden. Het inkomen van veroordeelde over 2015 bedroeg blijkens de door de Belastingdienst verstrekte gegevens in totaal € 17.133,00 (bestaande uit inkomen uit arbeid, UWV-uitkeringen en toeslagen). Dat veroordeelde zuinig zou leven en dat bij hem behoudens de auto geen waardevolle vermogensbestanddelen in conservatoir beslag zijn genomen, zoals door de verdediging is betoogd, is geen verklaring voor de grote hoeveelheid aangetroffen cash geld.
Naar het oordeel van de rechtbank is, onder meer vanwege de aangetroffen hoeveelheid cash geld, aannemelijk geworden dat betrokkene al langer handelde in harddrugs en dat hij een deel van de opbrengsten van eerdere drugsverkopen heeft aangewend voor de aankoop van de op 8 oktober 2015 in zijn woning aangetroffen cocaïne en MDMA-pillen. Ook hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat betrokkene geen redengevende verklaring heeft gegeven voor de wijze waarop de aankoop van deze handelsvoorraad harddrugs door hem is gefinancierd. Dit betekent dat de inkoopwaarde van deze handelsvoorraad harddrugs wel als wederrechtelijk verkregen voordeel wordt aangemerkt.
De rechtbank merkt daarbij volledigheidshalve op dat het feit dat voornoemde handelsvoorraad harddrugs is onttrokken aan het verkeer, althans thans niet meer in het bezit is van veroordeelde, niet betekent dat het wederrechtelijk verkregen voordeel dat uit eerdere drugsverkopen is genoten, en waarmee de aankoop van de op 8 oktober 2015 aangetroffen handelsvoorraad harddrugs is gefinancierd, niet langer kan worden ontnomen. Ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel betreft immers het voordeel dat door de aan de ontneming ten grondslag gelegde delicten is verworven. Daarbij doet in beginsel niet terzake welke bestemming dit voordeel heeft verkregen. Indien dit voordeel is benut voor de aankoop van verdovende middelen, waarvan het ongecontroleerde bezit in strijd met de wet is, zullen die middelen, indien deze zijn in beslag genomen, in de regel voorwerp vormen van een strafrechtelijke procedure waarin de onttrekking aan het verkeer van die middelen wordt uitgesproken of zal anderszins ten ongunste van de beslagene aan dit beslag een einde komen. De veroordeelde die ervoor heeft gekozen het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel te besteden voor de aankoop van dergelijke middelen, neemt daarmee het risico van (beslag en) onttrekking aan het verkeer daarvan. Het in het concrete geval daadwerkelijk door de veroordeelde behaalde voordeel wordt door het zich realiseren van dit risico niet verminderd, aldus de Hoge Raad in zijn uitspraak van 30 september 2014 (ECLI:NL:HR:2014:3640).
Vervolgens rijst de vraag wat de inkoopwaarde van de aangetroffen handelsvoorraad drugs is. De rechtbank stelt vast dat in het procesdossier een rapport is gevoegd van het Coördinatiepunt Nationaal Netwerk Drugs Expertise. In dit rapport zijn echter enkel verkoopprijzen van verschillende soorten harddrugs vermeldt, niet de inkoopprijzen. Volgens voornoemd rapport bedraagt de verkoopprijs van 1 gram cocaïne € 48,00 en bedraagt de verkoopprijs van een XTC pil € 2,74.
De verdediging heeft betoogd dat de inkoopprijs van een gram cocaïne € 27,50 á € 30,00 bedraagt en dat de inkoopprijs van een XTC-pil € 0,70 bedraagt. Naar het oordeel van de rechtbank bedraagt de gemiddelde inkoopprijs van 1 gram cocaïne ongeveer € 30,00 (gebaseerd op informatie van de raadsvrouwe in samenhang met de door het Hof ’s-Hertogenbosch gehanteerde inkoopprijs, zie bijvoorbeeld ECLI:NL:GHSHE:2015:1518 en ECLI:NL:GHSHE:2015:4673), en de gemiddelde inkoopprijs van een XTC-pil met als werkzaam bestanddeel MDMA € 1,00.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, stelt de rechtbank het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel vast op € 21.990,90, bestaande uit het aangetroffen geldbedrag van € 14.185,10 en de inkoopwaarde van de in de woning aangetroffen cocaïne, zijnde een bedrag van € 7.660,80 (255,36 gram x € 30,00), en de inkoopwaarde van de in de woning aangetroffen pillen bevattende MDMA, zijnde een bedrag van € 145,00 (145 x € 1,00).

Toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

De uitspraak

Stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op
€ 21.990,90 (éénentwintigduizend negenhonderdnegentig euro en negentig cent).
Legt aan [veroordeelde] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een geldbedrag ter grootte van
€ 21.990,90 (éénentwintigduizend negenhonderdnegentig euro en negentig cent), ter ontneming van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel, dat hij, door middel van of uit de baten van het feit ter zake waarvan hij is veroordeeld, heeft verkregen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.J.A. Donkersloot, voorzitter,
mr. A.M. Kooijmans-de Kort en mr. J.H.L.M. Snijders, leden,
in tegenwoordigheid van mr. S. Kriekaard, griffier,
en is uitgesproken op 5 februari 2016.