ECLI:NL:RBOBR:2016:496

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
10 februari 2016
Publicatiedatum
10 februari 2016
Zaaknummer
15/6904
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • J.M.H. Rijken - Lie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Sluiting van een bedrijfspand op grond van artikel 13b van de Opiumwet na aantreffen van een hennepkwekerij

Op 10 februari 2016 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende de sluiting van een bedrijfspand in Veghel op grond van artikel 13b van de Opiumwet. De politie had in het pand een mobiele hennepkwekerij aangetroffen, wat leidde tot een besluit van de burgemeester om het pand voor twaalf maanden te sluiten. Verzoeker, de eigenaar van het pand, maakte bezwaar tegen dit besluit en vroeg om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester in redelijkheid tot sluiting kon besluiten, aangezien er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van het beleid rechtvaardigden. De persoonlijke verwijtbaarheid van de eigenaar speelde geen rol in de beoordeling. De voorzieningenrechter benadrukte dat de eigenaar verantwoordelijk is voor de gang van zaken in het pand en dat de getroffen maatregelen niet voldoende waren om een illegale situatie te voorkomen. De financiële gevolgen en imagobeschadiging die verzoeker stelde, werden niet als disproportioneel beschouwd.

De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af, omdat het belang van handhaving van het gemeentelijk beleid en het tegengaan van hennepteelt zwaarder woog dan de belangen van verzoeker. De uitspraak bevestigde dat de burgemeester bevoegd was om bestuursdwang toe te passen op basis van de aanwezigheid van een handelshoeveelheid drugs, zelfs zonder dat er daadwerkelijk sprake was van handel.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 15/6904
uitspraak van de voorzieningenrechter van 10 februari 2016 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker
(gemachtigde: mr. J.A.Th. van den Berg),
en
de burgemeester van de gemeente Veghel, verweerder
(gemachtigden: M. Dekkers en T. Bockting).

Procesverloop

Bij besluit van 2 november 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder verzoeker op grond van artikel 13b van de Opiumwet een last onder bestuursdwang opgelegd, inhoudende dat het bedrijfspand aan [adres 1] te [vestigingsplaats] (het pand) per 26 januari 2016 voor de duur van twaalf maanden gesloten moet blijven.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft bij faxbericht van 28 december 2015 meegedeeld dat hij bereid is om de ingangsdatum van 26 januari 2015 op te schorten totdat is beslist op het verzoek om een voorlopige voorziening.
Verweerder heeft de voorzieningenrechter de op de zaak betrekking hebbende stukken doen toekomen en heeft ten aanzien van het politierapport van 1 oktober 2015 een beroep gedaan op artikel 8:29, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Bij brief van 11 januari 2916 heeft verweerder de voorzieningenrechter alsnog een door de Politie Oost-Brabant, district Maas en Leijgraaf te Veghel geanonimiseerde versie van het rapport, opgemaakt op 6 januari 2016, doen toekomen.
Bij beslissing van 14 januari 2016 heeft de rechtbank de beperking van de kennisneming gerechtvaardigd geacht. Bij faxbericht van 19 januari 2016 heeft verzoeker gemeld geen toestemming te verlenen als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 januari 2016. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verzoeker heeft getuigen meegebracht, te weten [persoon 1] en [persoon 2] .

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter neemt de volgende, door partijen niet betwiste feiten, als vaststaand aan.
Verzoeker is eigenaar van het pand. Bij de verhuur van het pand laat verzoeker zich bijstaan door makelaar [persoon 2] van Bernheze Makelaars en Adviseurs B.V. Het beheer van het pand heeft verzoeker in handen gelegd van de heer [persoon 1] van Van Ostade Vastgoedbeheer te Bilthoven. Het pand werd gehuurd door [persoon 3] te [woonplaats] .
Op 22 oktober 2015 heeft verweerder het voornemen uitgebracht het pand op grond van artikel 13b van de Opiumwet voor de duur van één jaar te sluiten, op grond van informatie van de politie Oost-Brabant van 1 oktober 2015 waaruit is gebleken dat in het pand een handelshoeveelheid drugs (808 planten) aanwezig was en dat ook 63 assimilatielampen van 600 Watt zijn aangetroffen.
Hierop heeft verzoeker op 2 november 2015 zijn zienswijze gegeven.
In de op ambtseed opgemaakte rapportage van 6 januari 2016 is onder meer het volgende vermeld (de rechtbank citeert de geanonimiseerde versie van de rapportage):
"[…]
Aanleiding:
Op 17 september 2015 werd een anonieme melding bij de politie in Veghel gedaan met de mededeling dat er hennep werd geteeld in perceel [adres 1] . In die melding werd aangegeven dat er in het verleden een hennepkwekerij had gezeten in het perceel [adres 2] te [vestigingsplaats] en dat destijds storingen op de radio waren. Sinds korte tijd had men last van diezelfde storingen op de radio. Bij perceel [adres 1] zouden alle ramen zijn afgeplakt en dichtgetimmerd. Er zou alleen 's-Avonds laat of 's-Morgens heel vroeg iemand aanwezig zijn in het pand. Naar aanleiding hiervan werd door een fraude-inspecteur van Enexis een zogenaamde netwerkmeting uitgevoerd op de aangesloten panden aan de [straatnaam] te [vestigingsplaats] . Uit deze netwerkmeting bleek een specifiek patroon van elektriciteitsverbruik zichtbaar zoals gebruikelijk bij de exploitatie van een hennepkwekerij.
Betreden pand:
Op 30 september 2015 werd het pand op grond van ARTIKEL 9 van de Opiumwet betreden. In het pand het volgende aangetroffen: 3 opleggers welke aren ingericht als hennepkwekerij.
[…]
Ruimen hennepkwekerij:
Op 30 september 2015 werd onder toezicht van mij, rapporteur, de aangetroffen hennepkwekerij ontmanteld. Hierbij werden de kweekapparatuur en de hennepplanten in beslag genomen.
Diefstal stroom:
Op 30 september 2015 werd door de fraude-inspecteur van Enexis BV een onderzoek ingesteld naar de elektriciteitsmeter van het genoemde perceel. Uit dit onderzoek bleek dat de verzegeling verbroken was en dat er een illegale aansluiting was aangelegd. Er was sprake van diefstal van stroom.
[…]"
2. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit – kort en zakelijk weergegeven – op het standpunt gesteld dat hij, gelet op wat in het pand is aangetroffen, op grond van artikel 13b van de Opiumwet en op grond van het "Beleid inzake bestuurlijke handhaving van artikel 13b van de Opiumwet gemeente Veghel" bevoegd was het pand te sluiten. Volgens verweerder is daarbij het (financiële) belang van verzoeker ondergeschikt aan het algemeen belang dat is gediend met de handhaving van het gemeentelijk beleid in deze en het tegengaan van het gebruik van panden voor hennepteelt. Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder zou moeten afwijken van het gemeentelijk beleid is volgens hem geen sprake.
3. Als tegen een besluit bezwaar is gemaakt, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank op geen enkele wijze in een eventuele bodemprocedure.
4. De voorzieningenrechter acht het belang van verzoeker bij het treffen van een voorlopige voorziening, gelet op de laatste dag van de termijn waarbinnen tot sluiting van het pand zou moeten worden overgegaan, voldoende spoedeisend.
5. Ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet, is de burgemeester bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
6. Voor het ontstaan van de bevoegdheid om op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet bestuursdwang toe te passen is niet vereist dat daadwerkelijk sprake is van handel in drugs. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 3 juni 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1764). Uit het woord "daartoe" in deze bepaling volgt dat deze bevoegdheid ontstaat door de enkele aanwezigheid in een woning of lokaal, dan wel in of op het daarbij behorende erf, van een handelshoeveelheid (soft- of hard)drugs, bestemd voor verkoop, aflevering of verstrekking. Daarbij is in beginsel aannemelijk dat de drugs voor verkoop, aflevering of verstrekking bestemd zijn, indien de aangetroffen drugs de maximale hoeveelheid voor eigen gebruik, te weten 0,5 gram bij harddrugs, 5 gram bij softdrugs en 5 wiet- of hennepplanten, overschrijdt.
7. Verzoeker heeft aangevoerd dat hij de conclusies, die verweerder uit het politierapport van 1 oktober 2015 heeft getrokken, betwist nu hij geen inzage heeft gehad in het politierapport van 1 oktober 2015, en hij deze conclusies dus niet kan verifiëren. Met het wel overgelegde geanonimiseerde rapport van 6 januari 2016 en de in het dossier aanwezige foto's is volgens verzoeker niet aangetoond dat sprake is van een handelshoeveelheid drugs.
8. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker, door de toestemming als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb te weigeren, aan haar de mogelijkheid heeft ontnomen het politierapport van 1 oktober 2015 in te zien en de daarop gebaseerde conclusies van verweerder op juistheid te controleren. Van deze conclusies dient dus te worden uitgegaan. Dat volgens verzoeker uit de foto's in het dossier niet kan worden opgemaakt dat daadwerkelijk sprake is van 808 hennepplanten en dat dus niet kan worden nagegaan of sprake was van een handelshoeveelheid, maakt – wat daar ook van zij – niet dat verweerder niet heeft kunnen concluderen dat sprake is van een in werking zijnde hennepkwekerij; uit de foto’s blijkt dat laatste immers onmiskenbaar. Daarmee heeft verweerder aannemelijk gemaakt dat de drugs in het pand aanwezig waren ter verkoop, aflevering of verstrekking als bedoeld in artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet. Verweerder was aldus bevoegd om tot sluiting over te gaan.
9. Verzoeker heeft aangevoerd dat verweerder niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken om tot sluiting van het pand over te gaan. Volgens verzoeker heeft verweerder daarbij niet meegewogen dat verzoeker niet bij de strafbare feiten is betrokken, dat hij zich bij het beheer van het pand heeft laten bijstaan door een professioneel bedrijf en dat hij steeds adequaat en alert heeft gehandeld en er alles aan heeft gedaan om deze situatie te voorkomen, zodat de aanwezigheid van de hennepkwekerij hem niet kan worden verweten. Voorts blijft volgens verzoeker onduidelijk waarom de sluiting voor twaalf maanden in het algemeen belang zou zijn, waarbij verzoeker erop wijst dat het niet (meer) mogelijk is in het pand strafbare feiten te begaan aangezien het sinds 1 november 2015 opnieuw is verhuurd. Verweerder had kunnen volstaan met een waarschuwing. Ook gelet op de grote financiële gevolgen en het eruit voortvloeiende imagoverlies is het besluit volgens verzoeker buitenproportioneel en onevenredig. Verweerder had in deze omstandigheden aanleiding moeten zien om van zijn beleid af te wijken.
10. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de voorzieningenrechter in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat er in verzoekers geval geen bijzondere omstandigheden zijn op grond waarvan van het beleid zou moeten worden afgeweken. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), bijvoorbeeld de uitspraken van 8 september 2010 (ECLI:NL:RVS:2010:BN6187) en van 5 mei 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:299), speelt de persoonlijke verwijtbaarheid van een eigenaar of verhuurder geen rol bij de beoordeling of zich een situatie voordoet die tot sluiting noopt. De eigenaar of verhuurder van een pand is zelf verantwoordelijk voor de gang van zaken in dat pand en dient afdoende maatregelen te treffen om feiten als hier aan de orde te voorkomen.
11. In dat kader stelt de voorzieningenrechter vast dat verzoeker melding heeft gemaakt van de volgende door hem getroffen maatregelen: op 23 juli 2015 is een inspectie bij het pand uitgevoerd door de heer [persoon 2] van Bernheze Makelaars, die daarna aan de beheerder [persoon 1] heeft gemeld niets verdachts te hebben opgemerkt. Op 10 augustus 2015 is door de beheerder met de huurders van de naastgelegen panden de afspraak gemaakt dat zij de beheerder zullen bellen als zij iets verdachts opmerken. Op 2 en op 21 september 2015 hebben de huurders van de naastgelegen panden op verzoek van de beheerder het pand nog eens geïnspecteerd, maar er niets verdachts aangetroffen.
12. De voorzieningenrechter is van oordeel dat – de getroffen maatregelen ten spijt – niet gezegd kan worden dat verzoeker er alles aan heeft gedaan om een illegale situatie te voorkomen. De door hem getroffen maatregelen zijn klaarblijkelijk niet afdoende geweest. Dat verzoeker zich bij het beheer heeft laten bijstaan door een professioneel beheerder maakt dat niet anders; die omstandigheid doet immers niet af aan zijn eigen verantwoordelijkheid en verzoeker kan zich dan ook niet met succes beroepen op eventuele tekortkomingen waaraan een professioneel beheerder zich volgens hem schuldig heeft gemaakt.
13. Ook de stelling van verzoeker dat het pand inmiddels weer is verhuurd, zodat er geen strafbare feiten (meer) kunnen plaatsvinden – wat daar ook van zij – heeft voor verweerder geen aanleiding hoeven zijn te concluderen dat de sluiting niet langer in het algemeen belang zou zijn en om die reden van sluiting af te zien of te volstaan met een waarschuwing.
14. De door verzoeker gestelde grote financiële gevolgen en imagobeschadiging vormen evenmin aanleiding voor het oordeel dat de sluiting voor de duur van twaalf maanden in het licht van de ernst van de geconstateerde feiten disproportioneel is. Ingevolge artikel 4:84 van de Awb kan verweerder afwijken van het Handhavingsbeleid, indien handelen overeenkomstig dat beleid gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met het beleid te dienen doelen. Het door verzoeker gestelde (financiële) nadeel van de sluiting is het directe gevolg van de sluiting en moet daarom worden geacht bij de vaststelling van het beleid te zijn betrokken (zie onder meer de uitspraken van de Afdeling van 24 maart 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BL8721, en van 28 mei 2014, ECLI:NL:RVS:2914:1976). Dat de financiële schade voor verzoeker onevenredig zou zijn, is door hem niet voldoende onderbouwd en daarmee niet aannemelijk gemaakt.
15. Gelet op het voorgaande zal het bestreden besluit naar verwachting in stand blijven. De voorzieningenrechter ziet daarom geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening en wijst het verzoek af.
16. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.H. Rijken - Lie, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van B.V.H. Harperink, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 februari 2016.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.