ECLI:NL:RBOBR:2016:5359

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
30 september 2016
Publicatiedatum
30 september 2016
Zaaknummer
16_642
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.H. Dworakowski - Kelders
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Misbruik van procesrecht door grote hoeveelheid Wob-verzoeken in combinatie met bijkomende omstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 30 september 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oss. De eiser had een groot aantal verzoeken om informatie ingediend op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). De rechtbank oordeelde dat het indienen van deze verzoeken in combinatie met andere omstandigheden leidde tot de conclusie dat er sprake was van misbruik van procesrecht. De rechtbank stelde vast dat de eiser in een korte periode van vijf weken maar liefst 46 Wob-verzoeken had ingediend, wat de gemeente Oss onterecht belastte. De rechtbank overwoog dat de Wob-verzoeken niet bedoeld zijn om ongenoegen over een bestuursorgaan te uiten, maar om transparantie te waarborgen. De rechtbank concludeerde dat de eiser de bevoegdheid om Wob-verzoeken in te dienen en rechtsmiddelen aan te wenden, had misbruikt, en verklaarde het beroep van de eiser niet-ontvankelijk. Tevens werd de eiser veroordeeld in de proceskosten tot een bedrag van € 992,–, gelijkelijk te verdelen over de samenhangende zaken SHE 16/641 en SHE 16/642.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 16/642

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 september 2016 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oss, verweerder

(gemachtigden: mr. N.N. Bontje, mr. E.C. Pietermaat, N. Laagland en S. Philipse).

Procesverloop

Bij besluit van 3 september 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder een deel van de door eiser ingediende verzoeken om informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) afgewezen.
Bij besluit van 21 januari 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De beroepsgronden dateren van 29 maart 2016. Op 25 mei 2016 heeft eiser een nader stuk ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juni 2016. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
De rechtbank heeft deze zaak ter zitting gevoegd behandeld met een andere zaak van eiser met het nummer SHE 16/641. Na de zitting heeft de rechtbank deze zaken weer gesplitst ten behoeve van de uitspraken.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
Verweerder heeft op 29 juli 2015 5 verzoeken, op 6 augustus 2015 10 verzoeken, op 13 augustus 2015 6 verzoeken, op 19 augustus 2015 9 verzoeken, op 24 augustus 2015 8 verzoeken, op 27 augustus 2015 4 verzoeken en op 31 augustus 2015 4 verzoeken, in totaal 46 verzoeken om informatie ontvangen.
Bij het primaire besluit heeft verweerder ten aanzien van 36 van deze verzoeken beslist dat sprake is van misbruik van recht. Hiertegen heeft eiser bezwaar gemaakt.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard. Verweerder heeft zich, onder verwijzing naar het advies van de commissie bezwaarschriften van 15 januari 2016, op het standpunt gesteld dat het aantal door eiser ingediende verzoeken om informatie in combinatie met de overige geschetste feiten en omstandigheden leiden tot de conclusie dat sprake is van misbruik van recht.
3. In beroep heeft eiser aangevoerd dat geen sprake is van misbruik van recht. Met het indienen van Wob-verzoeken wil eiser de hooghartige houding en het niet transparant (willen) zijn van de gemeente Oss aan de kaak stellen. Eiser ziet het indienen van Wob‑verzoeken als ultieme en enige manier om openheid van zaken te krijgen.
4. De rechtbank stelt voorop dat bevoegdheden kunnen worden misbruikt. In artikel 3:13, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) is bepaald dat een bevoegdheid onder meer kan worden misbruikt door haar uit te oefenen met geen ander doel dan een ander te schaden of met een ander doel dan waarvoor zij is verleend of in geval men, in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening en het belang dat daardoor wordt geschaad, naar redelijkheid niet tot die uitoefening had kunnen komen. Artikel 3:13 van het BW is ingevolge artikel 3:15 van het BW ook van toepassing buiten het vermogensrecht, voor zover de aard van de rechtsbetrekking zich daartegen niet verzet. Volgens de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) verzet de bestuursrechtelijke aard van een rechtsbetrekking zich niet tegen toepassing van deze regel, die wordt bevestigd door artikel 3:3 en artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waarin voor bestuursorganen soortgelijke normen zijn neergelegd. Bovendien liggen soortgelijke normen – ook voor particulieren – besloten in artikel 6:15, derde lid, artikel 8:18, vierde lid, en artikel 8:75, eerste lid, van de Awb, welke bepalingen voorzien in sancties in geval van misbruik van bestuursprocesrechtelijke bevoegdheden.
5. Gelet op het voorgaande kan ingevolge artikel 3:13, gelezen in samenhang met artikel 3:15, van het BW, de bevoegdheid om bij de bestuursrechter beroep in te stellen niet worden ingeroepen voor zover deze bevoegdheid wordt misbruikt. Deze artikelen verzetten zich dus tegen inhoudelijke behandeling van een bij de bestuursrechter ingesteld beroep dat misbruik van recht behelst en bieden dan ook een wettelijke grondslag voor niet‑ontvankelijkverklaring van een dergelijk beroep (zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 19 november 2014 met nummer ECLI:NL:RVS:2014:4129).
6. Voor het niet-ontvankelijk verklaren van een bij een rechter ingesteld rechtsmiddel wegens misbruik van recht zijn zwaarwichtige gronden vereist, aangezien met de niet‑ontvankelijkverklaring de betrokkene in feite het recht op toegang tot de rechter wordt ontzegd. Dit geldt temeer wanneer het gaat om een door een burger tegen de overheid ingesteld rechtsmiddel, gelet op de – soms zeer ver strekkende – bevoegdheden waarover de overheid beschikt, die een burger in de regel niet heeft. Dergelijke zwaarwichtige gronden kunnen volgens onder meer de hiervoor vermelde uitspraak van de Afdeling aanwezig zijn als rechten of bevoegdheden zodanig evident zijn aangewend zonder redelijk doel of zijn aangewend voor een ander doel dan waartoe zij gegeven zijn, dat het aanwenden van die rechten of bevoegdheden blijk geeft van kwade trouw. Een min of meer overmatig beroep op door de overheid geboden faciliteiten in het algemeen levert op zichzelf geen misbruik van recht op. Elk beroep op die faciliteiten brengt immers kosten met zich voor de overheid en benadeelt de overheid in zoverre. Wel kan het aantal malen dat een bepaald recht of een bepaalde bevoegdheid wordt aangewend, in combinatie met andere omstandigheden bijdragen aan de conclusie dat misbruik van recht heeft plaatsgevonden.
Hoewel de indiener van een Wob-verzoek ingevolge artikel 3, derde lid, van de Wob, geen belang bij zijn verzoek hoeft te stellen, laat dit onverlet dat de bevoegdheid tot het indienen van een Wob-verzoek met een bepaald doel is toegekend, namelijk dat in beginsel een ieder kennis kan nemen van overheidsinformatie, en dat misbruik van recht zich kan voordoen indien een bevoegdheid wordt aangewend voor een ander doel dan waarvoor zij is gegeven.
7. De rechtbank stelt allereerst vast dat het in deze zaak gaat om Wob-verzoeken die eiser bij verweerder heeft ingediend in de periode van 29 juli 2015 tot en met 31 augustus 2015. In deze periode van nog geen vijf weken heeft eiser ten minste 46 Wob‑verzoeken bij verweerder ingediend. Ook heeft eiser aan de Wob‑verzoeken gerelateerde correspondentie bij verweerder ingediend, zoals ingebrekestellingen, klachten en bezwaarschriften. Dit heeft eiser ook voor en na deze periode gedaan. Eiser is begin juni 2015 begonnen met het indienen van grote hoeveelheden Wob-verzoeken en daaraan gerelateerde correspondentie en was daar ten tijde van de zitting op 8 juni 2016 nog niet mee gestopt, hoewel volgens eiser het aantal verzoeken wel afnam. De rechtbank ziet aanleiding om bij de beoordeling van de vraag of sprake is van misbruik van recht, ook omstandigheden te betrekken die zich hebben voorgedaan buiten de periode van 29 juli 2015 tot en met 31 augustus 2015 maar binnen de periode waarin de grote hoeveelheden Wob-verzoeken zijn ingediend, omdat de handelwijze van eiser in deze gehele periode bij het indienen van de verzoeken en correspondentie dezelfde is geweest en deze verzoeken slechts om organisatorische redenen over verschillende zaken zijn verspreid.
Eiser heeft verklaard dat hij de grote hoeveelheid Wob-verzoeken en de daaraan gerelateerde hoeveelheid correspondentie heeft ingediend om de hooghartige houding en het niet transparant (willen) zijn van de gemeente Oss aan de kaak stellen. Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van misbruik van recht, laat de rechtbank in het midden of sprake is van de door eiser gestelde houding en handelwijze van de gemeente. Zelfs als hiervan sprake zou zijn, moet worden beoordeeld of de handelwijze van eiser bij het indienen van de Wob-verzoeken en daaraan gerelateerde correspondentie en het vervolgens aanwenden van rechtsmiddelen tegen de besluiten van verweerder over deze verzoeken tot het oordeel leidt dat sprake is van misbruik van recht. In dit verband acht de rechtbank naast het zeer grote aantal Wob-verzoeken dat eiser binnen een kort tijdsbestek bij verweerder heeft ingediend, de volgende omstandigheden van belang.
8. Eiser heeft herhaaldelijk een Wob-verzoek over een bepaald onderwerp gesplitst in aparte verzoeken voor ieder jaar. Zo heeft hij in de periode die aan de orde was in zaaknr. SHE 16/641 elf losse Wob-verzoeken ingediend over “handhaving van bepalingen van de APV over parkeren”, 25 losse Wob-verzoeken over “alle documenten die betrekking hebben op de kwalificatie ‘misbruik’”, zes losse Wob‑verzoeken over “het geschenkenregister dan wel documenten waaruit blijkt welke cadeaus het bestuursorgaan, het college, de raad en het ambtenarenapparaat aangeboden hebben gekregen, van wie en welke zijn geaccepteerd”, vijf losse Wob‑verzoeken over “alle e-mailverkeer in- en extern waarin de naam [eiser] voorkomt” en drie losse Wob-verzoeken over “contacten met het COA”. Ieder verzoek ziet op een ander jaar. Volgens eiser heeft hij losse Wob‑verzoeken per jaar over hetzelfde onderwerp ingediend, omdat verweerder hem had voorgesteld om een Wob‑verzoek te begrenzen in tijd, omdat het anders zou kunnen worden afgewezen vanwege het vragen naar een onbegrensde hoeveelheid documenten. Uit de brief die verweerder hierover aan eiser heeft gezonden, maakt de rechtbank echter op dat verweerder heeft verzocht om ruim geformuleerde Wob-verzoeken te specificeren. Als voorbeeld is genoemd om verzoeken te specificeren in tijd. In zijn verweerschrift heeft verweerder terecht opgemerkt dat uit zijn brief niet kan worden opgemaakt dat eiser is verzocht om ruim geformuleerde Wob‑verzoeken op te splitsen in een grote hoeveelheid Wob-verzoeken, waarin per verzoek om dezelfde hoeveelheid informatie wordt gevraagd, maar dan steeds voor een ander jaar. Ondanks dat eiser in eerdere procedures hierop is gewezen, is hij doorgegaan met het indienen van afzonderlijke verzoeken per jaar. Door deze handelwijze heeft eiser ervoor gezorgd dat verweerder met nog meer Wob-verzoeken werd belast, terwijl hij door de eerdere besluiten had kunnen en moeten weten dat het uitsplitsen van een Wob-verzoek over meerdere jaren niet wenselijk was. De rechtbank ziet deze handelwijze als indicatie dat eiser verweerder bewust heeft belast met nog meer Wob‑verzoeken.
9. Een weinig coöperatieve houding van eiser ziet de rechtbank in eisers structurele weigering om aan verweerders verzoek te voldoen om bij eisers reactie op brieven van verweerder de datum van die brief en verweerders kenmerk te vermelden. Eiser heeft hierover in zijn beroepschrift het volgende vermeld: “Mijn wijze van postverwerking heb ik al vaker bij het bestuursorgaan kenbaar gemaakt, doch het bestuursorgaan probeert vanuit haar getoonde hooghartige houding burgers, in dit geval ondergetekende, te dwingen het anders te doen als een gedresseerde aap en daar pas ik voor”. Eiser is de door hem gebezigde registratie blijven hanteren (ook in gevallen waarin het kenmerk van verweerder bekend is), ondanks dat verweerder heeft aangegeven dat hij die niet in zijn systeem kan verwerken. Dat het, zoals eiser zegt, slechts een verzoek van verweerder is, maakt niet dat het daaraan niet voldoen niet als weinig coöperatief kan worden gezien. Ook dit ziet de rechtbank als indicatie dat het eiser niet daadwerkelijk is te doen om het verkrijgen van een reactie op door hem verstuurde correspondentie, maar om het ambtelijk apparaat van verweerder nog verder te belasten. Het ligt immers in de rede dat eiser de kenmerken van verweerder zou vermelden als hij daadwerkelijk antwoord wenste op zijn correspondentie.
10. Ook heeft eiser verweerder herhaaldelijk ingebrekestellingen gestuurd met betrekking tot verzoeken om informatie die niet bekend waren bij verweerder. In reactie op verweerders verzoek om een kopie van het desbetreffende Wob-verzoek te overleggen, zodat verweerder dit verzoek alsnog in behandeling kon nemen, heeft eiser verweerder steeds eerst in gebreke gesteld en vervolgens gewezen op de verschuldigdheid van de maximale dwangsom. Eerst bij deze laatste brief heeft eiser alsnog het door verweerder gevraagd, bij verweerder niet bekende, Wob-verzoek overgelegd.
Door op deze manier te reageren op verweerders verzoek om alsnog een kopie over te leggen van een verzoek dat, om wat voor reden dan ook, niet bij verweerder bekend is, heeft eiser er blijk van gegeven dat het hem niet gaat om het daadwerkelijk verkrijgen en openbaar maken van de gevraagde informatie. Door deze handelwijze heeft eiser het verweerder onmogelijk gemaakt om, binnen de naar aanleiding van de ingebrekestellingen geldende termijn van twee weken, alsnog een beslissing te nemen op de desbetreffende Wob-verzoeken. Los van de vraag of verweerder had behoren te beschikken over het desbetreffende Wob-verzoek, is het duidelijk dat als verweerder niet beschikt over een Wob-verzoek, het onmogelijk is om hierop te beslissen en het dus uitgesloten is dat eiser de informatie krijgt die hij stelt nodig te hebben voor het door hem gestelde doel. In dit verband acht de rechtbank ook relevant dat eiser op het verzoek van verweerder om een kopie van een bij verweerder onbekend Wob-verzoek te overleggen, meerder keren heeft gereageerd met de opmerking dat deze pas worden overgelegd als verweerder een openstaande factuur betaalt, een opdracht ondertekent en een vooruitbetaling voor die opdracht doet.
11. Eiser heeft ook herhaaldelijk ingebrekestellingen aan verweerder gestuurd over Wob‑verzoeken waarop al was beslist door verweerder. Eiser heeft hierover in zijn beroepschrift vermeld dat deze ingebrekestellingen “meestentijds niet langer waren gericht op uitblijvende beslissingen, maar dienden en dienen te worden beschouwd als een ‘wake up-call’ om geen gemeenschapsgelden te verspillen en alsnog de gevraagde documenten beschikbaar te stellen”. Een ingebrekestelling is bedoeld om een bestuursorgaan dat niet tijdig heeft beslist op een aanvraag, alsnog ertoe te bewegen een beslissing te nemen en niet als “wake up-call”. Eiser heeft dus ingebrekestellingen gestuurd met een ander doel dan waarvoor deze zijn bedoeld. Eisers stelling dat zijn doel niet is om dwangsommen van verweerder te ontvangen, maar dat hij verweerder met de ingebrekestellingen erop wilde wijzen dat verweerder niet met gemeenschapsgeld moet knoeien en dat het door toedoen van verweerder is als er een dwangsom is verbeurd door niet tijdig beslissen, doet daar niet aan af en gaat eraan voorbij dat het de keuze van eiser is om om deze dwangsommen te verzoeken. Hij is daartoe niet verplicht.
12. Verweerder heeft bij zijn standpunt dat sprake is van misbruik van recht gesteld dat eiser bij het indienen van de Wob-verzoeken en daaraan gerelateerde correspondentie samenwerkt met mevrouw [naam] , die net als eiser grote hoeveelheden Wob‑verzoeken en daaraan gerelateerde correspondentie bij de gemeente Oss heeft ingediend. Eiser heeft ontkend dat sprake is van samenwerking. De rechtbank laat in het midden of sprake is van samenwerking tussen eiser en mevrouw [naam] . Wat in elk geval wel kan worden vastgesteld, is dat zij samen een taart in de vorm van een hart hebben laten bezorgen bij de gemeente Oss ter gelegenheid van het indienen van het 1000e Wob‑verzoek (waarbij zij dus hun individuele Wob-verzoeken bij elkaar hebben opgeteld). Bij de hartvormige taart hebben eiser en mevrouw [naam] het volgende gedicht gevoegd:
“Een hart voor de ambtenaren die zonder
kreunen en steunen wel oprecht en
transparant willen zijn.
Die gewoon hun werk willen doen zonder
van hogerhand opgelegd chagrijn.
En voor de wethouders en WOBine
resten de hartelijke groeten van Ton en
Martine”
13. Eiser heeft verklaard dat de taart was bedoeld voor de dames aan de balie bij de gemeente en als wake up-call voor verweerder. De rechtbank ziet het sturen van een taart voor het 1000e Wob-verzoek als een indicatie dat het eiser om de hoeveelheid Wob‑verzoeken is te doen en niet om daadwerkelijk de informatie waarom hij in de Wob‑verzoeken vraagt te verkrijgen en openbaar te maken. Het gedicht heeft bovendien een zekere treiterende ondertoon en ook dit duidt erop dat het eiser niet is te doen om de informatie te verkrijgen, maar om zijn ongenoegen over de gang van zaken bij verweerder te uiten.
14. Een andere omstandigheid die de rechtbank in dit verband van belang acht, is dat eiser diverse Wob-verzoeken heeft ingediend waarvan de rechtbank, gelet op de inhoud daarvan, ernstig betwijfelt of het eiser daadwerkelijk is te doen om het verkrijgen en openbaar maken van de door hem gewenste informatie voor het door hem gestelde doel. De formuleringen die eiser heeft gebruikt, zijn naar het oordeel van de rechtbank beledigend en respectloos.
15. Een voorbeeld hiervan is een Wob-verzoek van 6 augustus 2015 waarin eiser onder meer het volgende heeft vermeld:
“(…) Uiteraard was het een kwestie van prioriteiten stellen toen uw handhavers optraden tegen de hond Smous van (…). Een hond die zijn/haar territorium uitbreidt is uiteraard veel ernstiger dan een horecaondernemer aan de Walstraat, ondanks dat u daarover eerder door mij werd geïnformeerd, tot de orde te roepen. Maar ja, dat laatste zal wel met wat uw burgers ‘vriendjespolitiek’ noemen te maken hebben en de negen tot vijf (mentaliteit/werkuren) van uw werknemers. (…)
Daarnaast krijg ik graag antwoord van u op de vraag:
- is handhaving alleen aan de orde bij dieren met een hoge aaibaarheidsfactor of durven uw handhavers ook op te treden tegen (een) pitbull(s) of kleine schoothondjes?

(…)”

16. Op 13 augustus 2015 heeft eiser een Wob-verzoek ingediend met onder meer de volgende inhoud:
“(…) Recent struikelde de burgemeester van Schiermonnikoog over een jonge vriendin. Zijn vriendin was ook werkzaam bij dezelfde gemeente. In de bankwereld wordt zoiets ook wel een ‘bankstel’ genoemd en als onwenselijk ervaren. Indachtig dit gegeven vraag ik mij af hoe het beleid in soortgelijke situaties bij de gemeente Oss is.
(…)
Om de situatie enigszins te kunnen vergelijken met die op Schiermonnikoog zou het wat mij betreft ook kunnen gaan over een vrouwelijke burgemeester met een seksueel actieve senior in plaats van en gelet op een mogelijk leeftijdsverschil (zoals bij de burgemeester van Schiermonnikoog) een toyboy. (…)”
17. Op 19 augustus 2015 heeft eiser een Wob-verzoek ingediend met onder meer de volgende inhoud:
“(…) Na afloop van raads- en commissievergaderingen worden onder het motto ‘pappen en nathouden’ in een naburig café (…) de nodige non-alcoholische, maar ook alcoholische versnaperingen ( de laatste in ieder geval door wethouder (…)) geconsumeerd en o.a. door hem ‘informeel’, c.q. ‘off the record’ informatie gelekt naar de pers. (…)”
18. Eveneens op 19 augustus 2015 heeft eiser het volgende verzoek ingediend:
“(…) Het Brabants Dagblad van 15 augustus berichtte: ‘foutje bestek wegklus’ daar waar de uitvoering uiteindelijk in zes fasen wordt gerealiseerd, terwijl het bestek schijnt uit te gaan van zeven fasen.
Uw woordvoerder doet, onbetrouwbaar zoals uw woordvoering al eerder is gebleken, zijn/haar uiterste best ook deze kwestie te bagatelliseren danwel ‘onder het tapijt te schuiven’
Hoe moeilijk blijkt het toch telkens voor u om te zeggen ‘sorry, er is in het bestek inderdaad een fout(je) gemaakt. (…).”.
19. Op 19 augustus 2015 heeft eiser het volgende verzoek ingediend:
“(…) Naast het feit dat bovenstaand stuk illustreert dat uw ambtenaren blijkbaar net als u maling en een hartgrondige hekel hebben aan uw burgers heeft het er ook alle schijn van dat de verkeersmaatregelen mogelijk zonder enige wettelijke grondslag zijn ingesteld en de handhaving tevens niet aan ‘het bevoegd gezag’ wordt overgelaten (…)”
20. De rechtbank ziet dit alles als een sterke indicatie dat het eiser niet zozeer is te doen om het daadwerkelijk verkrijgen van de gevraagde informatie en deze openbaar te laten zijn voor een ieder, maar veeleer als een manier om zijn ongenoegen over de gang van zaken bij de gemeente Oss te uiten. Daar is een Wob-verzoek niet voor bedoeld.
21. Vervolgens constateert de rechtbank dat verweerder per Wob-verzoek heeft beoordeeld of sprake is van misbruik van recht. Verweerder heeft, zoals blijkt uit het primaire besluit, per verzoek onderzocht of het desbetreffende Wob-verzoek ziet op informatie die bij een ander bestuursorgaan berust of al openbaar is. In die gevallen heeft verweerder het desbetreffende verzoek doorgezonden naar het bestuursorgaan waar de gevraagde informatie berust of verwezen naar de vindplaats van de al openbare informatie. Ook heeft verweerder per Wob-verzoek onderzocht of het betrekking had op een onderwerp waarbij eiser enig inhoudelijk belang zou kunnen hebben. Verweerder heeft daarbij tot uitgangspunt genomen of het desbetreffende verzoek zag op een onderwerp waarover eiser al voor juni 2015 (het moment waarop het indienen van de grote hoeveelheid Wob-verzoeken is begonnen) om informatie had verzocht en of het zag op de directe omgeving van eiser. Indien dit niet het geval was, heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat sprake was van misbruik van recht. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder op deze wijze zorgvuldig gehandeld bij de afhandeling van het grote aantal door eiser ingediende Wob‑verzoeken. De stelling van eiser dat een Wob-verzoek over criminaliteitscijfers en een Wob-verzoek over horeca op de Rusheuvel bij een andere Wob-verzoeker wel zijn behandeld en bij hem zijn afgedaan als misbruik van recht, maakt dit oordeel niet anders. Dat een vergelijkbaar verzoek van andere personen wel in behandeling is genomen en van eiser niet, kan worden verklaard door de omstandigheid dat eiser dermate veel Wob‑verzoeken en daaraan gerelateerde correspondentie heeft ingediend en heeft gehandeld zoals hierboven beschreven, waardoor verweerder is gaan onderzoeken of sprake was van misbruik van recht. Gesteld noch gebleken is dat deze andere personen ook op deze wijze hebben gehandeld. Van een ongelijke behandeling, zoals eiser heeft gesteld, is dan ook geen sprake.
22. De rechtbank komt uiteindelijk tot de conclusie dat in dit geval sprake is van zwaarwichtige gronden als bedoeld in rechtsoverweging 6 en komt daarom tot het oordeel dat het beroep van eiser niet-ontvankelijk is wegens misbruik van recht. Uit de handelwijze van eiser blijkt dat het hem niet is te doen om de in de Wob-verzoeken gevraagde informatie daadwerkelijk te verkrijgen en openbaar te maken, maar om het ambtelijk apparaat van de gemeente zeer zwaar te belasten en op die manier zijn ongenoegen over de gang van zaken bij de gemeente te uiten op een uiterst respectloze manier. Eiser heeft de bevoegdheid om Wob-verzoeken in te dienen en rechtsmiddelen aan te wenden dan ook gebruikt voor een ander doel dan waarvoor zij is bedoeld op een wijze die blijk geeft van kwade trouw. Aan de overige beroepsgronden van eiser wordt gelet op het voorgaande niet meer toegekomen.
23. Uit het voorgaande volgt dat sprake is van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht door eiser. Dat biedt grond, zoals ook in artikel 8:75, eerste lid, van de Awb is bepaald, om eiser te veroordelen in de kosten die verweerder in verband met de behandeling van het beroep heeft moeten maken. De rechtbank is van oordeel dat in dit geval sprake is van samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb), zodat zij de samenhangende zaken van eiser, geregistreerd onder de nummers SHE 16/641 en SHE 16/642, als één zaak ziet. De proceskosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 992,– (1 punt voor het indienen van het verweerschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 496,– en een wegingsfactor 1). Het totaal door eiser te vergoeden bedrag van € 992,– wordt gelijkelijk verdeeld over deze twee zaken.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
- veroordeelt eiser in de proceskosten tot een bedrag van € 992,–, gelijkelijk te verdelen over de zaken SHE 16/641 en SHE 16/642 en te betalen aan verweerder.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.H. Dworakowski - Kelders, rechter, in aanwezigheid van drs. J.A. Meijer - Habraken, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 september 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.