ECLI:NL:RBOBR:2016:6971

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
20 december 2016
Publicatiedatum
19 december 2016
Zaaknummer
16_2552
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om schadevergoeding op grond van de Awb in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft verzoekster, die tot 11 februari 2015 als boekhouder werkzaam was, een verzoek ingediend bij de Rechtbank Oost-Brabant om verweerder, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, te veroordelen tot schadevergoeding. Dit verzoek was gebaseerd op de Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten. Verzoekster ontving vanaf 11 februari 2015 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) en had een aanvraag tot overname van betalingsverplichtingen van haar ex-werkgever ingediend, welke door verweerder was afgewezen. Na bezwaar werd de aanvraag alsnog gegrond verklaard, maar verzoekster vroeg om aanvullende schadevergoeding voor de kosten van rechtsbijstand die niet vergoed waren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag van verzoekster om schadevergoeding op basis van artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) moet worden afgewezen. De rechtbank oordeelde dat artikel 8:75 van de Awb een exclusieve regeling inhoudt voor de vergoeding van proceskosten in de bezwaarfase. Dit betekent dat er geen plaats is voor een aanvullende vergoeding van proceskosten op basis van artikel 8:88 van de Awb. De rechtbank verwees naar een eerdere uitspraak van de Centrale Raad van Beroep ter ondersteuning van haar beslissing.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek om schadevergoeding afgewezen, en deze uitspraak is gedaan door rechter F.M. Rijnbeek, met griffier P.D.H. Selhorst aanwezig. De beslissing is openbaar uitgesproken op 20 december 2016, en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 16/2552
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 december 2016 op het verzoek om schadevergoeding in de zaak tussen

[verzoekster] , te [woonplaats] , verzoekster,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.

Procesverloop

Bij verzoekschrift van 15 juli 2016 heeft verzoekster op grond van de Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten de rechtbank verzocht om verweerder te veroordelen tot vergoeding van schade.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Verzoekster heeft op 7 november 2016 aanvullende stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 november 2016. Verzoekster is verschenen. Namens verweerder is niemand verschenen.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Verzoekster was tot 11 februari 2015 werkzaam als boekhouder bij [bedrijf] . Vanaf 11 februari 2015 ontvangt verzoekster een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Op 28 oktober 2015 is het faillissement van [bedrijf] uitgesproken. Op 5 november 2015 heeft verzoekster bij verweerder een aanvraag tot overname betalingsverplichtingen van haar ex-werkgever (hoofdstuk IV van de WW) ingediend.
2. Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 25 november 2015 afgewezen. Verzoekster heeft daartegen bezwaar gemaakt en zich daarbij laten bijstaan door een professionele rechtsbijstandverlener. Verweerder heeft bij besluit van 11 mei 2016 het bezwaar gegrond verklaard en alsnog een uitkering op grond van hoofdstuk IV van de WW toegekend. Verweerder heeft tevens de proceskosten vergoed tot een bedrag van € 496,00, zijnde het forfaitaire tarief voor het indienen van een bezwaarschrift.
3. Bij brief van 14 juni 2016 heeft verzoekster verweerder verzocht om vergoeding van haar schade, bestaande uit de (niet vergoede) kosten van rechtsbijstand voor de bezwaarprocedure. De schade is begroot op € 2.820,29. Ter onderbouwing van de vordering heeft verzoekster nota’s en de bijbehorende urenregistratie overgelegd.
4. Bij besluit van 29 juni 2016 heeft verweerder het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Volgens verweerder kan in de bezwaarfase slechts een vergoeding conform het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) worden toegekend en dat heeft verweerder gedaan. Het in het Bpb opgenomen stelsel met forfaitaire vergoedingen heeft een limitatief karakter.
5. Verzoekster heeft daarop haar verzoek bij de rechtbank ingediend.
6. Indien op basis van artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vergoeding wordt gevraagd van in de bezwaarfase gemaakte kosten, stellen artikelen 7:15 en 8:75 van de Awb en het daarop gebaseerde Bpb regels. Op grond van deze regels is eiseres in verband met het herroepen van het besluit van 25 november 2015 een vergoeding van haar kosten in bezwaar toegekend. Het verzoek van eiseres om verweerder met toepassing van artikel 8:88 van de Awb te veroordelen tot het betalen van schadevergoeding, bestaande uit de kosten in bezwaar die niet met toepassing van artikel 8:75 van de Awb kunnen worden vergoed, moet worden afgewezen, aangezien artikel 8:75 van de Awb een exclusieve regeling inhoudt. Daarom is voor een (aanvullende) vergoeding van proceskosten met toepassing van artikel 8:88 van de Awb geen plaats. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 22 december 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:4828).
7. Het verzoek van verzoekster om vergoeding van schade bestaande uit de (niet vergoede) kosten van rechtsbijstand voor de bezwaarprocedure wordt daarom afgewezen.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.M. Rijnbeek, rechter, in aanwezigheid van
mr. P.D.H. Selhorst, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 december 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.