ECLI:NL:RBOBR:2016:901

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
3 maart 2016
Publicatiedatum
1 maart 2016
Zaaknummer
15_1982
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtsgeldigheid van verplichtingen opgelegd aan een dakloze voor het indienen van een aanvraag om bijstand op grond van de Participatiewet

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 3 maart 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die een daklozenuitkering wilde aanvragen op basis van de Participatiewet (Pw), en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven. Eiser had zich op 25 maart 2015 gemeld voor een daklozenuitkering en ontving een formulier genaamd 'melding daklozenspreekuur', waarop verplichtingen waren opgelegd voordat zijn aanvraag in behandeling kon worden genomen. Eiser maakte bezwaar tegen deze verplichtingen, maar het college verklaarde zijn bezwaar niet-ontvankelijk.

De rechtbank oordeelde dat het formulier van 25 maart 2015 moet worden aangemerkt als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De opgelegde verplichtingen om deel te nemen aan dagactivering en gebruik te maken van nachtopvang zijn een nadere concretisering van de verplichtingen uit de Pw en zijn gericht op zelfstandig rechtsgevolg. De rechtbank stelde vast dat het college ten onrechte had gesteld dat eiser geen procesbelang had, omdat het recht op bijstand niet vanaf de datum van melding was beoordeeld, maar pas vanaf de datum van de aanvraag. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg het college op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser, met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 15/1982

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 maart 2016 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

gemachtigde: P.C.J. Schut,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven, verweerder
gemachtigde: mr. J.L.J. Martens.

Procesverloop

Eiser heeft zich op 25 maart 2015 gemeld voor het aanvragen van een daklozenuitkering op grond van de Participatiewet (Pw).
Verweerder heeft aan eiser een formulier genaamd “melding daklozenspreekuur” van 25 maart 2015 meegegeven. Eiser heeft tegen dit formulier bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 13 juli 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 januari 2016. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de navolgende feiten en omstandigheden.
Eiser heeft zich op 25 maart 2015 gemeld voor een daklozenuitkering op grond van de Pw. Aan eiser is toen het formulier “melding daklozenspreekuur” (formulier md) uitgereikt.
2. In het formulier md van 25 maart 2015 heeft verweerder medegedeeld dat eiser zich moet melden bij Neos Centrale Aanmelding (Neos CA), dat hij een afspraak heeft bij Buro Werk op 26 maart 2015 voor deelname aan de dagactivering, dat hij een lijst met verblijfadressen moet invullen en dat hij zich over twee weken opnieuw moet melden op het daklozenspreekuur. Daarbij dient hij mee te brengen: een geldig legitimatiebewijs, een ingevulde lijst met verblijfadressen, een brief van Neos CA aanmelding met indicatiestelling en bewijs van deelname aan de dagactivering.
3. Voorts is op het formulier md vermeld:
“Wanneer deze gegevens zijn ingeleverd en de afspraken zijn nagekomen, dan kan een intake voor een uitkering op grond van de regeling dak- en thuislozen worden ingepland.
Belangrijk:
Wanneer een bed beschikbaar is of zodra u een bed wordt aangeboden, dient u hiervan gebruik te maken.
Deelname dagactivering start zo snel mogelijk. Buro Werk zal u het tijdstip doorgeven wanneer en waar u zich moet melden.”.
Uit het gespreksverslag van het spreekuur van 25 maart 2015 blijkt dat eiser geacht werd zeven nachten in twee weken te verblijven in de Maatschappelijke Opvang en dat eiser na die twee weken kon terugkomen voor de intake.
4. Uit het dossier blijkt verder dat er op 8, 15, 21, 22, 23, 24 en 29 april en 1 mei 2015 mondeling of telefonisch contact heeft plaatsgevonden tussen eiser en verweerder. Deze contacten betroffen voornamelijk de vraag of eiser aan de voorwaarden zoals vermeld op het formulier md had voldaan. De aanvraag is ingediend c.q. door verweerder ingenomen op 6 mei 2015. Aan eiser is bij besluit van 7 september 2015 met ingang van 23 mei 2015 tot en met 11 juni 2015 een uitkering op grond van de regeling dak- en thuislozen toegekend. Verweerder heeft in het besluit aangegeven dat de ingangsdatum niet overeenkomt met de datum aanvraag omdat over de periode 6 mei 2015 tot en met 22 mei 2015 het recht op bijstand niet is vast te stellen omdat eiser niet heeft aangetoond waar hij gedurende die periode verbleef.
5. Eiser heeft op 6 mei 2015 bezwaar gemaakt tegen het formulier md. Hij stelt in zijn bezwaar dat er geen wettelijk voorschrift bestaat op grond waarvan verweerder kan eisen dat een dak- of thuisloze eerst zeven nachten in de nachtopvang moet verblijven alvorens zijn bijstandsaanvraag in behandeling kan worden genomen. Er is, aldus eiser, geen sprake van dat eiser niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag zoals bedoeld in artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
6. In het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het formulier md geen besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb omdat het niet is gericht op rechtsgevolg. Het formulier md waar eiser bezwaar tegen heeft gemaakt is alleen een bevestiging dat eiser zich heeft gemeld voor het aanvragen van een uitkering. Daarenboven zal bij het in behandeling nemen van eisers aanvraag het recht op uitkering vanaf datum melding 25 maart 2015 worden beoordeeld. Eiser heeft daarom geen (proces)belang. Het bezwaar is dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard volgens verweerder.
7. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat hem bij uitreiking van het formulier van 25 maart 2015 is medegedeeld dat zijn aanvraag pas in behandeling zal worden genomen als hij een deelnamebewijs dagactivering en een brief van Neos CA “aanmelding met indicatiestelling voor verblijf in de nachtopvang” had overgelegd. Tevens werd hem de verplichting opgelegd gebruik te maken van de nachtopvang. In de praktijk betekent dit, dat pas nadat hij zeven nachten ononderbroken gebruik had gemaakt van de nachtopvang, de aanvraag in behandeling zou worden genomen. Deze verplichting is ten onrechte opgelegd. Er is geen wettelijke grondslag voor het opleggen van deze verplichting. Ook deelname aan dagactivering mag niet als verplichting worden opgelegd om de aanvraag in behandeling te nemen. In het formulier van 25 maart 2015 is medegedeeld dat hij eerst aan de daarin gestelde voorwaarden moet voldoen, alvorens hij een aanvraag in kan dienen. Deze mededeling is gericht op rechtsgevolg, aldus eiser.
8. Verweerder heeft ter zitting naar voren gebracht dat het eiser te allen tijde vrijstond om een aanvraag in te dienen, ook op 25 maart 2015. Dat eiser zich weg heeft laten sturen met het formulier md komt voor zijn risico en rekening, net zo als het feit dat hij niet eerder dan op 6 mei 2015 daadwerkelijk een aanvraag heeft ingediend.

Wettelijk kader:

9. Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Pw worden aan de belanghebbende van 18 jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd vanaf de dag van melding als bedoeld in artikel 44, tweede lid, van de Pw een aantal verplichtingen opgelegd. Onder b van dit artikellid wordt onder meer als verplichting vermeld dat de belanghebbende gebruik maakt van een door het college aangeboden voorziening, waaronder sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling.
10. Ingevolge artikel 55 van de Pw kan naast de verplichtingen die ingevolge hoofdstuk 2 in elk geval aan de bijstand verbonden zijn, dan wel daaraan door het college verbonden worden, het college vanaf de dag van melding als bedoeld in artikel 44, tweede lid, verplichtingen opleggen die strekken tot arbeidsinschakeling, dan wel die verband houden met aard en doel van een bepaalde vorm van bijstand of die strekken tot zijn vermindering of beëindiging.
11. Naar het oordeel van de rechtbank dient het formulier van 25 maart 2015 aangemerkt te worden als een besluit. De - betwiste - verplichtingen deel te nemen aan de dagactivering en gebruik te maken van de nachtopvang, zijn een nadere concretisering van de verplichtingen als bedoeld in respectievelijk de artikelen 9 en 55 van de Pw. Deze nadere concretisering is gericht op zelfstandig rechtsgevolg en daarom aan te merken als een besluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het opleggen van verplichtingen alvorens een aanvraag ingediend mag worden, heeft zelfstandige betekenis en kan niet effectief worden aangevochten als de bezwaren daartegen pas aan de orde kunnen komen bij een eventueel bezwaar tegen een nadien genomen besluit op de aanvraag (uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 18 maart 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:925).
11. De rechtbank onderschrijft evenmin het standpunt van verweerder dat eiser geen procesbelang heeft bij beoordeling van zijn bezwaar omdat bij de behandeling van zijn aanvraag het recht op bijstand beoordeeld zal worden vanaf de datum melding. Uit het toekenningsbesluit van 7 september 2015 blijkt immers dat verweerder het recht van eiser op bijstand niet heeft beoordeeld vanaf de datum melding 23 maart 2015, maar vanaf de datum waarop de aanvraag is ingediend, 6 mei 2015.
11. Verweerder heeft het bezwaar van eiser dan ook ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank zal daarom het beroep gegrond verklaren, het bestreden besluit vernietigen en verweerder opdragen om een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Daarbij zal verweerder het volgende in acht moeten nemen.
14. Verweerder is op grond van artikel 44, eerste en derde lid, van de Pw gehouden het recht op bijstand te beoordelen vanaf de datum melding, tenzij het een belanghebbende te verwijten valt dat hij zijn aanvraag niet zo spoedig mogelijk (na de melding) heeft ingediend.
15. Eiser heeft zich op 25 maart 2015 bij verweerder gemeld om een aanvraag om bijstand in te dienen. De Pw biedt weliswaar met de artikelen 9 en 55 grondslag om vanaf de datum melding verplichtingen op te leggen aan de belanghebbende wiens aanvraag in behandeling wordt genomen, maar biedt volgens de rechtbank geen grondslag voorwaarden te stellen alvorens een aanvraag kan worden ingediend. Verweerder had eiser meteen en onvoorwaardelijk in de gelegenheid moeten stellen een aanvraag in te dienen. De ter zitting geponeerde stelling van de gemachtigde van verweerder dat het eiser vrij stond een aanvraag in te dienen maar dat het zijn keuze was dat pas op 6 mei 2015 te doen volgt de rechtbank niet. Uit de verslaglegging van verweerder blijkt dat verweerder eiser tijdens de spreekuren in maart, april en mei 2015 meermaals te kennen heeft gegeven dat hij pas een aanvraag in mocht dienen c.q. een intake zou krijgen als hij had voldaan aan alle op het formulier md vermelde verplichtingen.
16. Verweerder dient bij het nemen van een nieuw besluit tevens rekening moeten houden met het oordeel van de CRvB over de verplichting om gebruik te maken van de dak- en thuislozen nachtopvang (uitspraak CRvB 18 augustus 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2822).
17. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
18. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1488,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 496,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen 8 weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 45,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.488,-:
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van 't Klooster, rechter, in aanwezigheid van
J.H. van Wordragen-van Kampen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 maart 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.