Een eindproces-verbaal van de Koninklijke Marechaussee, District Zuid, Brigade Brabant-Zuid, Afdeling Recherche, met BPS-mutatienummer 16-071692, afgesloten op 2 december 2016, in totaal 489 doorgenummerde bladzijden (hierna: eindproces-verbaal).
Een NFI-rapport DNA onderzoek, van 20 december 2016, opgemaakt en ondertekend door ing. S. Tuinman, NFI-deskundige forensisch onderzoek (hierna: NFI-rapport DNA-onderzoek d.d. 20 december 2016 – [medeverdachte 2] ).
Een NFI-rapport DNA onderzoek, van 20 december 2016, opgemaakt en ondertekend door ing. S. Tuinman, NFI-deskundige forensisch onderzoek (hierna: NFI-rapport DNA-onderzoek d.d. 20 december 2016 – [verdachte] ).
Een rapport ‘Vergelijking van blauwe XTC-tabletten uit een koffer en een woning’, van het NFI, van 16 februari 2017, opgemaakt en ondertekend door dr. M.A. Hoitink, NFI-deskundige forensisch drugsonderzoek (hierna: NFI-rapport d.d. 16 februari 2017).
Een proces-verbaal opgemaakt van de terechtzitting van 3 maart 2017, inhoudende de verklaring van de verdachte (hierna: proces-verbaal ter terechtzitting).
Ten aanzien van feit 1 primair.
De rechtbank stelt vast dat medeverdachte [medeverdachte 1] op 1 september 2016 op de luchthaven Eindhoven Airport als verdachte is aangehouden, nadat in zijn geprepareerde koffer verborgen verdovende middelen waren aangetroffen. In totaal werden in zijn koffer 2.825 gram pillen, bevattende MDMA, en 843 gram cocaïne gevonden.
In het licht van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) heeft de Hoge Raad in vaste jurisprudentie geoordeeld dat het gebruik voor het bewijs van een ambtsedig proces-verbaal van de politie voor zover inhoudende een door enig persoon in het opsporingsonderzoek afgelegde, de verdachte belastende, verklaring niet zonder meer ongeoorloofd is en in het bijzonder niet onverenigbaar met artikel 6, eerste lid, en derde lid, aanhef en onder d, van het EVRM. Van die onverenigbaarheid is in ieder geval geen sprake indien de verdediging in enig stadium van het geding, hetzij op de terechtzitting hetzij daarvoor, de gelegenheid heeft gehad om een dergelijke verklaring op haar betrouwbaarheid te toetsen en aan te vechten door de persoon die de verklaring heeft afgelegd als getuige te (doen) ondervragen. De enkele omstandigheid dat een getuige die voor een rechter is opgeroepen en aldaar is verschenen, weigert een verklaring af te leggen, brengt niet mee dat inbreuk wordt gemaakt op het door artikel 6, derde lid, aanhef en onder d, van het EVRM gewaarborgde recht. Indien de verdachte belastende verklaring steun vindt in andere bewijsmiddelen, in die zin dat de betrokkenheid van de verdachte bij het hem ten laste gelegde feit wordt bevestigd door ander bewijsmateriaal, is gebruik van die verklaring niet ongeoorloofd. Dit steunbewijs zal dan betrekking moeten hebben op die onderdelen van de hem belastende verklaring die de verdachte betwist.
Ten aanzien van feit 2 en feit 3.
De rechtbank stelt vast dat op 3 september 2016 in de zolderbox, behorende bij de bovenwoning van de verdachte aan de [adresgegevens] in Amsterdam, in een blauwe reiskoffer in totaal ongeveer 3.828 gram pillen, bevattende MDMA, is aangetroffen (feit 2), alsmede in een grijze reiskoffer vier vuurwapens en munitie (feit 3).
Bovendien heeft de verdachte geen verklaring gegeven voor het feit dat er op een handschoen, aangetroffen in een Albert Heijn-tas in de blauwe reiskoffer waarin ook de verdovende middelen zijn aangetroffen, biologisch celmateriaal is gevonden waarvan het DNA-profiel matcht met dat van hem, met een frequentie van kleiner dan 1 op 1 miljard. De verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting dat hij als schilder heeft gewerkt en dat het daarom mogelijk is dat hij die handschoen heeft gebruikt bij het schilderen en deze vervolgens op de zolder heeft gelegd, acht de rechtbank ongeloofwaardig, temeer omdat de handschoen niet los in de zolderbox is aangetroffen, maar zoals reeds overwogen in een plastic tas in een koffer waarin ook de verdovende middelen zijn gevonden.