Overwegingen
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Aan eiser is ter zake van het parkeren met de auto met kenteken [kenteken] (het voertuig) op de [adres 1] te [woonplaats] op 1 oktober 2016 om 09:59 uur een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd, omdat in het voertuig geen geldig parkeerkaartje is aangetroffen.
2. Bij de bestreden uitspraak heeft verweerder de aan eiser opgelegde naheffingsaanslag uit coulanceoverwegingen ingetrokken. Het door eiser gedane verzoek om een proceskostenvergoeding is afgewezen, omdat volgens verweerder geen sprake is van een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Verweerder heeft onderzocht of de betreffende parkeerautomaat op 1 oktober 2016 defect was. Uit dat onderzoek is gebleken dat de automaat op 1 oktober 2016 vóór 12:48 uur geen ongeldige transacties heeft geregistreerd en dat er op die dag geen melding is geweest van een storing aan een parkeerautomaat in ’s-Hertogenbosch. De door eiser aangevoerde en met een foto onderbouwde omstandigheid heeft betrekking op het onjuist invoeren van de pinpas dan wel op het invoeren van een onleesbare pas en ligt volgens verweerder in de risicosfeer van belanghebbende. Voorts had eiser een andere betaalwijze (contant) of een andere parkeerautomaat kunnen gebruiken.
3. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte geen proceskostenvergoeding heeft toegekend. Volgens eiser is wel sprake van een aan verweerder te wijten onrechtmatigheid, omdat hij, als belastingplichtige, door de gemeente als gevolg van het defecte apparaat niet op toereikende wijze in de gelegenheid is gesteld om de verschuldigde belasting te betalen. Eiser wist dat hij normaliter bij deze parkeerautomaat per pin kon betalen en had geen contant geld bij zich. Ook was er volgens eiser in het gezichtsveld of op kleine afstand geen andere parkeerautomaat aanwezig.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
5. Op grond van artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) worden de kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
6. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser uiteengezet dat hij zich in het beroepschrift, waar hij heeft gesteld “de parkeerplaats bevindt zich op een doodlopend hofje waar slechts één parkeerautomaat staat”, heeft vergist over de locatie van de parkeerautomaat die volgens hem op 1 oktober 2016 defect was en bevestigd dat de parkeerautomaat aan de [adres 1] , die door verweerder op de als bijlage bij het verweerschrift gevoegde plattegrond is ingetekend met de letter ‘A’, de door hem bedoelde parkeerautomaat is.
7. De rechtbank stelt allereerst vast dat niet aannemelijk is geworden dat de door eiser bedoelde parkeerautomaat op 1 oktober 2016 in de ochtend defect was. Uit het door verweerder als bijlage bij het verweerschrift overgelegde overzicht van ‘my Parkfolio’ blijkt dat deze parkeerautomaat op 1 oktober 2016 transacties heeft verwerkt, waarbij zich de hele ochtend geen ‘ongeldige transacties’ hebben voorgedaan. In het verweerschrift heeft verweerder toegelicht dat ook betalingen die gedurende het betalingsproces door de belastingplichtige zelf worden afgebroken, door het systeem worden geregistreerd als ‘ongeldige transacties’. Dat op voormeld overzicht gedurende de middag een aantal ‘ongeldige transacties’ staat vermeld, betekent dus niet zonder meer dat de parkeerautomaat op die momenten wel defect was, nog daargelaten het feit dat gesteld noch gebleken is dat eiser op 1 oktober 2016 op die tijdstippen parkeerbelasting heeft willen betalen. Eiser heeft dit niet betwist, zodat de rechtbank geen aanleiding ziet deze uitleg van verweerder voor onjuist te houden. De door eiser ter onderbouwing van zijn standpunt dat hij de parkeerbelasting niet heeft kunnen betalen omdat de parkeerautomaat defect was bij brief van 1 november 2016 overgelegde afdruk van twee foto’s, overtuigt de rechtbank niet. Nog afgezien van het feit dat uit deze afdruk niet kan worden opgemaakt wanneer en door wie de betreffende foto’s zijn genomen en op welke parkeerautomaat deze betrekking hebben, blijkt uit die foto’s niet meer dan dat iemand een ABN-AMRO bankpas in een apparaat steekt en dat op een display van een apparaat de tekst ‘Kaart verkeerd om of onleesbaar’ staat. Met andere woorden, niets op deze foto’s noopt tot de conclusie dat de door eiser bedoelde parkeerautomaat defect was, toen hij de parkeerbelasting wilde betalen.
8. Het is vaste rechtspraak dat in het geval de parkeerder niet beschikt over de juiste middelen om ter plekke de parkeerbelasting te voldoen, de parkeerbelasting onverwijld op andere wijze moet worden betaald. Verweerder heeft erop gewezen dat bij de door eiser bedoelde parkeerautomaat ook contant kan worden betaald. Dat eiser wist dat bij deze automaat met pin kan worden betaald en daar ook op rekende, laat onverlet dat bij deze automaat ook met contant geld kan worden betaald en dat eiser dus ook met die mogelijkheid rekening had kunnen houden. Daarnaast heeft verweerder onweersproken gesteld dat de dichtstbijzijnde andere parkeerautomaat zich in dit geval aan het [adres 2] bevindt en door middel van een plattegrond laten zien dat eiser in de buurt van zowel de door hem bedoelde parkeerautomaat aan de [adres 1] als van de ten opzichte van die automaat dichtstbijzijnde parkeerautomaat aan het [adres 2] woont en derhalve bekend had kunnen zijn met die dichtstbijzijnde andere parkeerautomaat, die zich hemelsbreed op ruim 100 meter afstand bevindt van de plek waar eiser zijn auto geparkeerd had. Naar het oordeel van de rechtbank kan, gelet hierop, in het midden blijven of eiser daadwerkelijk bekend was met de locatie van de dichtstbijzijnde parkeerautomaat. Van een belastingplichtige wordt in voorkomend geval verwacht dat hij op zoek gaat naar de dichtstbijzijnde parkeerautomaat en feit is dat op een redelijke afstand van de locatie waar eisers auto geparkeerd stond een dergelijke automaat aanwezig is. Door het aanbieden van deze (andere) mogelijkheden heeft verweerder eiser naar het oordeel van de rechtbank voldoende in de gelegenheid gesteld om de parkeerbelasting te voldoen. Door geen gebruik te maken van deze betaalmogelijkheden heeft eiser bewust het risico genomen dat hij geen parkeerbelasting zou betalen.
9. Eiser heeft niet bestreden dat, zoals de parkeercontroleur heeft vastgesteld, er op het moment van het opleggen van de naheffingsaanslag geen geldig parkeerkaartje zichtbaar in zijn auto aanwezig was. Gelet daarop heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank aan eiser terecht een naheffingsaanslag opgelegd. Het gegeven dat verweerder vervolgens – uit coulance – het bezwaar gegrond heeft verklaard en de naheffingsaanslag alsnog heeft ingetrokken, maakt dat niet anders. Uit voorgaande overwegingen volgt dat niet is gebleken van het herroepen van de naheffingsaanslag parkeerbelasting wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, van de Awb. Verweerder heeft daarom terecht bij de bestreden uitspraak geen kostenvergoeding voor de bezwaarfase toegekend.
10. Ter zitting heeft eiser gesteld dat verweerder de hoorplicht heeft geschonden. Er heeft namelijk geen hoorzitting plaatsgevonden, terwijl eiser in het bezwaarschrift had verzocht om te worden gehoord als verweerder van plan is het bezwaar geheel of gedeeltelijk af te wijzen. De rechtbank stelt vast dat eiser deze beroepsgrond niet eerder, in het (aanvullend) beroepschrift, naar voren heeft gebracht, terwijl hij dat wel had kunnen doen. Een dergelijke handelwijze is in beginsel in strijd met de goede procesorde, omdat de wederpartij zich niet op de naar voren gebrachte beroepsgrond heeft kunnen voorbereiden, waardoor zij daar mogelijkerwijs niet adequaat op kan reageren. Nu de door eiser eerst ter zitting naar voren gebrachte beroepsgrond niet feitelijk, maar juridisch van aard is, zodat in beginsel geen nader onderzoek naar feiten of omstandigheden nodig is om adequaat te kunnen reageren, acht de rechtbank eisers handelwijze in dit geval niet in strijd met de goede procesorde. De rechtbank betrekt deze beroepsgrond derhalve in de procedure en oordeelt als volgt. Van een situatie waarin verweerder niet aan eiser tegemoet is gekomen, is geen sprake. De in bezwaar bestreden naheffingsaanslag parkeerbelasting is door verweerder ingetrokken en, zoals uit de voorgaande overwegingen volgt, houdt deze intrekking geen verband met aan verweerder te wijten onrechtmatigheid als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, van de Awb, zodat voor een vergoeding van proceskosten geen aanleiding bestond. Gelet daarop heeft verweerder terecht geen aanleiding gezien eiser voor een hoorzitting uit te nodigen alvorens op het bezwaar te beslissen. De beroepsgrond slaagt niet.
11. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.