ECLI:NL:RBOBR:2017:227

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
19 januari 2017
Publicatiedatum
18 januari 2017
Zaaknummer
16_2073
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning en legesheffing door de gemeente Oirschot

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 19 januari 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de heffingsambtenaar van de gemeente Oirschot over de leges die in rekening zijn gebracht voor een omgevingsvergunning. De eiser had een aanvraag ingediend voor het verlengen van een bestaande stal, waarvoor de gemeente leges ter hoogte van € 12.325,30 in rekening bracht. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze leges, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard door de heffingsambtenaar. Hierop heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft de legesverordening en de tarieventabel van de gemeente Oirschot getoetst en vastgesteld dat deze op de juiste wijze bekend zijn gemaakt. Eiser stelde dat verweerder ten onrechte de legesverordening 2013 had toegepast in plaats van de gunstigere legesverordening 2016. De rechtbank oordeelde echter dat de tarieven van toepassing zijn op basis van de datum van indiening van de aanvraag, die in dit geval vóór de invoering van de nieuwe verordening was.

Verder heeft de rechtbank de argumenten van eiser over de hoogte van de leges en de motivering van de heffingsstructuur verworpen. De rechtbank concludeerde dat de leges niet willekeurig of onredelijk waren en dat de gemeente Oirschot de leges op een juiste manier had vastgesteld. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en de legesheffing door de gemeente bevestigd.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 16/2073

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 januari 2017 in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. P.R. Botman),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Oirschot, verweerder

(gemachtigde: A. Schoenmakers).

Procesverloop

Bij aanslag van 22 maart 2016 heeft verweerder aan eiser een bedrag ter hoogte van
€ 12.325,30 aan leges in rekening gebracht in verband met de aanvraag voor een omgevingsvergunning.
Bij uitspraak op bezwaar van 31 mei 2016 (de bestreden uitspraak) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen de bestreden uitspraak beroep ingesteld. De gronden zijn van 3 augustus 2016.
Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 december 2016. Eiser is vertegenwoordigd door [persoon A] , bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Op 19 september 2013 heeft eiser bij verweerder een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend voor het verlengen van een bestaande stal aan de [adres] . Na een aanvankelijke weigering en daarop volgende procedures heeft het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Oirschot bij besluit van 18 december 2014 de gevraagde omgevingsvergunning verleend. Naar aanleiding hiervan heeft verweerder de in het procesverloop vermelde legesaanslag opgelegd.
2. De rechtbank heeft ambtshalve getoetst of de Legesverordening 2013 en de bijbehorende Tarieventabel 2013 van de gemeente Oirschot op de voorgeschreven wijze bekend zijn gemaakt. Dit is het geval, zodat ze in ieder geval in zoverre verbindend zijn.
3. Eiser stelt dat verweerder in de bestreden uitspraak op bezwaar zou hebben moeten uitgaan van de Legesverordening 2016 en de daarbij behorende Tarieventabel, omdat sinds de aanvraag een gunstiger regime geldt. Deze grond slaagt niet. Ingevolge artikel 2 van de Legesverordening 2013 worden onder de naam ‘Leges’ rechten geheven ter zake het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten en worden, ingevolge artikel 5, eerste lid van de Verordening, de leges geheven naar de maatstaven en tarieven, zoals opgenomen in de bij de verordening behorende Tarieventabel 2013. Ingevolge artikel 2.3 en volgende van de Tarieventabel 2013 is aan het in behandeling nemen van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een project een bepaald tarief verbonden. Gelet op het feit dat eisers aanvraag voor een omgevingsvergunning dateert van 19 september 2013 zijn daarop de tarieven van toepassing zoals vermeld in de Tarieventabel 2013. Dat in bezwaar een volledige heroverweging moet worden gemaakt, ziet op de in bezwaar aangevoerde gronden, maar niet op het van toepassing zijnde recht. Het van toepassing zijnde recht wordt bepaald aan de hand van de datum van indiening van de aanvraag.
4. Eiser stelt dat aan de bestreden uitspraak op bezwaar een gebrek kleeft doordat voor hem niet kenbaar is op welke artikelen uit de legesverordening en de tarieventabel verweerder zich beroept. Deze grond slaagt niet. In de bestreden uitspraak op bezwaar is vermeld dat de artikelen 2.3.1.1.3.2 en 2.3.1.1.3.3 uit de Tarieventabel 2013 van toepassing zijn. Bovendien is vermeld hoe op grond daarvan het legesbedrag is berekend.
5. Eiser stelt dat verweerder is uitgegaan van een verkeerd (vast) tarief. Deze grond slaagt niet. Niet in geschil is dat de verlenging van de stal (met 443 m2) ingevolge de Tarieventabel valt onder de gebruiksfunctie “industrie agrarisch (stallen)”, zoals vermeld in artikel 2.3.1.1.3. Het is de rechtbank niet gebleken dat verweerder de in de Tarieventabel gehanteerde staffel verkeerd heeft toegepast.
6. Volgens eiser is sprake van een willekeurige en onredelijke belastingheffing, omdat de leges neerkomen op 12,35% van de bouwkosten en de rechtbank Rotterdam (ECLI:NL:RBROT:2015:6754) een percentage van 5,35% onredelijk heeft geoordeeld. Deze grond slaagt niet. Ingevolge artikel 219, tweede lid, van de Gemeentewet, kunnen gemeenten, behoudens het verbod op het hanteren van draagkracht als verdelingsmaatstaf en de in de wet gegeven nadere regelen, zelf invulling geven aan de in de belastingverordeningen op te nemen heffingsmaatstaven voor de gemeentelijke belastingen en rechten. Het staat gemeenten in beginsel vrij die heffingsmaatstaven op te nemen die zich het beste verstaan met het gemeentelijke beleid en de praktijk van de belastingheffing (Kamerstukken II 1989/90, 21 591, nr. 3, blz. 65-67 en 77-78). Van de door de gemeente Oirschot gehanteerde maatstaf, die erop neerkomt dat de leges voor een omgevingsvergunning betrekking hebbend op een bouwactiviteit worden bepaald op basis van de gebruiksfunctie(s) en de gebruiksoppervlakte daarvan, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gezegd dat die naar zijn aard willekeurig en onredelijk uitwerkt. Bovendien zijn – anders dan eiser stelt – de leges in zijn geval niet, zoals in de zaak waarover door de rechtbank Rotterdam is geoordeeld, afgeleid van de bouwkosten.
7. Volgens eiser is de Tarieventabel 2013 onverbindend omdat door verweerder niet is gemotiveerd waarom daarin van de heffingsstructuur van de Modelverordening van de VNG is afgeweken. Deze grond slaagt niet. Nog afgezien van het feit dat gemeenten niet verplicht zijn de modelverordening van de VNG te volgen, heeft verweerder in de bestreden uitspraak op bezwaar uiteengezet dat de gemeente Oirschot vanaf 2012 met zijn legesverordening is afgeweken van de modelverordening van de VNG, om telkens terugkerende discussies over de werkelijke bouwkosten te vermijden. Daarom is voor de legestarieven ter zake van bouwactiviteiten aangesloten bij de methodiek van het Bouwbesluit, waarin wordt uitgegaan van gebruiksfuncties en daaraan gekoppelde gebruiksoppervlakten. Over de gebruiksoppervlakte kan geen discussie ontstaan omdat daarbij de NEN2580-norm wordt gehanteerd.
8. Volgens eiser is de Tarieventabel 2013 onverbindend omdat de heffingsstructuur en heffingsgrondslagen ervan afwijken van die van de modelverordening van de VNG. Naar het oordeel van de rechtbank bestrijdt eiser met elk van de in dit verband door hem aangevoerde argumenten de systematiek van de door verweerder gehanteerde Tarieventabel en daarmee de doelmatigheid en billijkheid van de wijze waarop verweerder meent de leges inzake omgevingsvergunningen te moeten heffen. Daarmee raakt hij aan de innerlijke waarde der wet (de Tarieventabel 2013), waarvan artikel 11 van de Wet van 15 mei 1829, houdende algemeene bepalingen der wetgeving van het Koningrijk (Stb. 1829, 28) de rechter verbiedt die te toetsen. Daarmee slaagt deze grond niet.
9. Volgens eiser staat de hoogte van de leges niet in redelijke verhouding tot de kosten van de dienstverlening. Deze beroepsgrond slaagt niet. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad (HR, zie het arrest van 18 september 1991, ECLI:NL:HR:1991:BH8250) hoeft geen rechtstreeks verband te bestaan tussen de hoogte van de leges en de omvang van de ter zake van gemeentewege verstrekte diensten. Ook hoeft geen verband te bestaan tussen de hoogte van de leges en de voor die dienst door de gemeente gemaakte kosten.
10. Voor zover eiser in beroep nog handhaaft dat de Legesverordening jegens hem onverbindend moet worden verklaard wegens strijd met het bepaalde in artikel 229b van de Gemeentewet (de zogenoemde ‘opbrengstlimiet’), overweegt de rechtbank als volgt.
11. Ingevolge artikel 229, eerste lid, aanhef en onder b, van de Gemeentewet in samenhang met artikel 2 van de Legesverordening kunnen rechten worden geheven ter zake van het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten. Ingevolge artikel 229b, eerste lid, van de Gemeentewet worden de tarieven voor de te heffen rechten ter zake van het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten, zodanig vastgesteld dat de geraamde baten van die rechten niet uitgaan boven de geraamde lasten ter zake.
12. Voor de beoordeling van de vraag of de opbrengstlimiet is overschreden en de stelplicht en bewijslast daaromtrent, verwijst de rechtbank naar de relevante overwegingen in de arresten van de HR van 4 april 2014 (ECLI:NL:HR:2014:777) en 18 april 2014 (ECLI:NL:HR: 2014:938). Daaruit volgt dat, als een belanghebbende aan de orde stelt dat de opbrengstlimiet is overschreden, de heffingsambtenaar inzicht moet verschaffen in de kostendekkendheid van de Verordening. Pas als vervolgens de belanghebbende gemotiveerd één of meerdere (kosten)posten in twijfel trekt, moet verweerder naar vermogen de geuite twijfel wegnemen.
13. In vaste rechtspraak is geoordeeld dat toetsing aan dit winstverbod uitsluitend op het niveau van de betreffende verordening plaats moet vinden. Onderlinge verschillen in kostendekkingspercentages tussen groepen zijn geoorloofd en behoeven geen motivering (zie in dit verband het arrest van de HR van 13 mei 2005, ECLI:NL:HR:2005:AF7525). De rechtbank neemt bij deze beoordeling in aanmerking dat ook na introductie van de Wabo de toets of de opbrengstlimiet is overschreden nog steeds dient plaats te vinden op het totaal van de geraamde baten van de rechten die in een verordening zijn geregeld, en het totaal van de geraamde lasten die de werkzaamheden meebrengen waarvoor deze rechten geheven worden. De rechtbank wijst in dit kader op het arrest van de HR van 13 februari 2015 (ECLI:NL:HR:2015:282). Er dient daarom inzicht te worden verschaft in de mate van kostendekkendheid van de gehele verordening en niet slechts op het niveau van de omgevingsvergunningen.
14. De rechtbank stelt vast dat verweerder in de “Berekening kostendekkingsgraad leges op basis van Begroting 2013”, die als bijlage bij de bestreden uitspraak op bezwaar is gevoegd, het vereiste inzicht heeft gegeven in de kostendekkendheid van de (gehele) Legesverordening. Uit het door verweerder ingebrachte overzicht van de (geraamde) lasten en baten, blijkt dat de totale lasten € 1.551.669,45 en de totale baten € 1.003.950,00 bedragen. Gelet daarop belopen de totale baten van de in de Legesverordening opgenomen leges 64,70% van de daarmee in totaal gemoeide lasten. Uitgaande van dit overzicht is dus geen sprake van overschrijding van de opbrengstlimiet. De beroepsgrond slaagt niet.
15. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder de bouwleges ter hoogte van € 12.325,30 terecht van eiser heeft geheven.
16. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Lie, rechter, in aanwezigheid van mr. P.M. de Kruif, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 januari 2017.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.