ECLI:NL:RBOBR:2017:2476

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
9 mei 2017
Publicatiedatum
4 mei 2017
Zaaknummer
17_1036
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Sluiting van een café en woning op basis van de Opiumwet na vondst van hennepkwekerij

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Oost-Brabant op 9 mei 2017 uitspraak gedaan over de sluiting van een café, woning en loods op grond van artikel 13b van de Opiumwet. De burgemeester van Geldrop-Mierlo had op 19 september 2016 een last onder bestuursdwang opgelegd, na de ontdekking van drie hennepkwekerijen met in totaal 617 hennepplanten in een loods. De sluiting was opgelegd voor de duur van drie maanden, met ingang van 3 april 2017. Verzoekers, de eigenaren van het café en de woning, hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de burgemeester bevoegd was om de sluiting te gelasten, gezien de ernst van de overtreding en de hoeveelheid aangetroffen hennepplanten. De burgemeester had beleidsvrijheid en de rechter toetst deze uitoefening met terughoudendheid. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de burgemeester hadden moeten doen afzien van sluiting. Verzoekers voerden aan dat de sluiting hen onevenredig zwaar trof, vooral financieel, en dat de burgemeester onvoldoende rekening had gehouden met de medische situatie van een van de verzoekers. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat de burgemeester terecht had besloten tot sluiting, gezien de omstandigheden van de zaak.

De uitspraak concludeert dat het beroep ongegrond is verklaard en dat het verzoek om een voorlopige voorziening is afgewezen. De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De beslissing is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummers: SHE 17/1036 (voorlopige voorziening) en SHE 16/1035 (beroep)
uitspraak van de voorzieningenrechter van 9 mei 2017 op het verzoek om voorlopige voorziening en op het beroep in de zaak tussen

[verzoeker] , verzoeker,

en
[verzoekster] ,verzoekster,
tezamen te noemen verzoekers,
(gemachtigde: mr. A.G. van den Biezenbos),
en

de burgemeester van de gemeente Geldrop-Mierlo, de burgemeester

(gemachtigden: mr. M.P.H. Gofers en B.A. Brugman).

Procesverloop

Bij besluit van 19 september 2016 (het primaire besluit) heeft de burgemeester een verzoekers een last onder bestuursdwang opgelegd in de vorm van het sluiten en gesloten houden van het café/ de zaal, de woning, de bijbehorende opstallen en het bijbehorende erf aan de [adres] voor de duur van drie maanden, met ingang van 3 april 2017.
Bij besluit van 22 maart 2017 (het bestreden besluit) heeft de burgemeester het bezwaar van verzoekers ongegrond verklaard.
Verzoekers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De burgemeester heeft bij brief van 3 april 2017 meegedeeld dat de tenuitvoerlegging van het bestreden besluit wordt opgeschort tot twee weken nadat de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 25 april 2017. Verzoekers zijn naar de zitting gekomen, bijgestaan door hun gemachtigde. De burgemeester heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

Feiten
1. Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom, met toepassing van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), ook uitspraak op het beroep.
2. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende feiten:
In een op 5 juli 2016 door de politie opgemaakte bestuurlijke rapportage is vermeld dat op 4 juli 2016 in een vrijstaande loods op perceel [adres] , drie in werking zijnde hennepkwekerijen met in totaal 617 hennepplanten zijn aangetroffen. Ook is erin vermeld dat:
  • er een waterslang vanuit de zaal van het café naar een waterton in de loods met hennepkwekerijen liep;
  • dit de slang van de brandslanghaspel betrof;
  • de achterdeur die toegang geeft tot de zaal van het café niet was afgesloten;
  • de deur die toegang geeft tot de loods met hennepkwekerijen niet was afgesloten;
  • de stroom die gebruikt werd voor het in stand houden van de hennepkwekerijen, afkomstig was vanuit het woongedeelte van perceel [adres] ;
  • er een aansluitkabel van de betreffende loods naar het woongedeelte liep;
  • de stroomvoorziening een illegale aansluiting betrof;
  • door de ter plaatse gekomen fraude-inspecteur van Enexis werd geconcludeerd dat de illegaal aangelegde stroomvoorziening ten behoeve van de hennepkwekerijen, gevaar opleverde voor personen en/of goederen.
Verder is vermeld dat er minimaal één eerdere oogst van hennep heeft plaatsgevonden.
3. Naar aanleiding van deze rapportage heeft de burgemeester verzoekers bij brief van 7 juli 2016 op de hoogte gesteld van het voornemen het café/zaal, de woning, de bijbehorende opstallen en het bijbehorende erf aan de [adres] te sluiten voor de duur van drie maanden. De zienswijze heeft de burgemeester geen aanleiding gegeven om van zijn voornemen af te wijken en op 19 september 2016 is het primaire besluit genomen. In de maanden daarna is door verzoekers een aantal malen verzocht om de beslissing op het bezwaarschrift uit te stellen, omdat zij nog in de gelegenheid wilden worden gesteld medische informatie over verzoeker over te leggen. Uiteindelijk is op 22 maart 2017 het bestreden besluit genomen.
Oordeel van de voorzieningenrechter
4. Gelet op de aangetroffen handelshoeveelheid hennepplanten is de burgemeester in beginsel op grond van artikel 13b eerste lid, van de Opiumwet bevoegd om een last onder bestuursdwang op te leggen. De hennepkwekerijen en de softdrugs zijn aangetroffen in de loods op het perceel, maar de burgemeester heeft besloten de sluiting te gelasten van het gehele perceel, inclusief de woning en het café/zaal. Voor de beoordeling of de bevoegdheid van de burgemeester zich uitstrekt tot de loods en het café, is van belang is of er een zodanige relatie bestaat tussen de bouwwerken dat deze als één geheel moeten worden beschouwd (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 21 januari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:130). Gelet op wat er in de bestuurlijke rapportage is vermeld over het vanuit de woning en het café onttrekken van water en elektriciteit ten behoeve van de hennepkwekerijen, heeft de burgemeester – zo is overigens ook niet in geschil – de woning en het café onder de last kunnen brengen.
5. Aan de orde is of de burgemeester in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken, zoals hij dat in deze zaak heeft gedaan. Daarbij is van belang dat de burgemeester in dat kader beleidsvrijheid toekomt en dat de rechter de uitoefening van de bevoegdheid op grond van artikel 13b van de Opiumwet daarom met terughoudendheid moet toetsen. Ook bij de vaststelling van de sluitingsduur beschikt de burgemeester over beslissingsruimte. De burgemeester hanteert beleid (de “Beleidsregel voor de bestuurlijke handhaving van artikel 13b van de Opiumwet 2015”) waarin, voor zover van belang, is vermeld dat bij een aanwezigheid van softdrugs in een woning en bijbehorende erven met een handelshoeveelheid van meer dan 30 gram en/of meer dan 5 hennepstekjes of planten, bij een eerste constatering een sluiting volgt van drie maanden. Verder is vermeld dat bij een eerste constatering van een hoeveelheid softdrugs in een woning en bijbehorende erven van minder dan 5 planten of minder dan 30 gram, in principe wordt aangenomen dat sprake is van een minder ernstig geval en wordt volstaan met een waarschuwing.
6. Verzoekers voeren aan dat het beleid een punitief karakter heeft, nu artikel 3 van het beleid het bestuurlijk optreden koppelt aan de ernst van de gestelde overtreding.
7. De voorzieningenrechter oordeelt daarover als volgt. In artikel 3 van het beleid is vermeld:
“Doel van de beleidsregel: te realiseren dat geconstateerde overtredingen van artikel 13b Opiumwet opgevolgd worden door een reactie die qua intensiteit zo goed mogelijk aansluit bij de aard en de ernst van de overtreding (proportionaliteit en subsidiariteit)”.Met deze passage is dus niet méér beoogd dan de maatregel zoveel mogelijk te doen aansluiten op de ernst van de overtreding. De voorzieningenrechter ziet niet in hoe dat kan leiden tot de daaraan door verzoekers verbonden conclusie dat de maatregel punitief van aard is. Het betoog faalt.
8. Verder voeren verzoekers aan dat het het een redelijke beleidstoepassing te buiten gaat als de enkele aanwezigheid van een handelshoeveelheid drugs voldoende wordt geacht om een ernstig geval aan te nemen. Zoals blijkt uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 5 november 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:3941) zullen, om van een dergelijk ernstig geval te kunnen spreken, substantiële bijkomende omstandigheden moeten worden vastgesteld, waarbij het in de rede ligt allereerst en met name te denken aan daadwerkelijke, aan drugshandel gerelateerde overlast vanuit een woning. Daarvan is volgens verzoekers geen sprake.
9. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de burgemeester zich, gelet op de hoeveelheid hennepplanten, het feit dat al eerder is geoogst en dat illegaal elektriciteit vanuit de woning werd afgetapt, op het standpunt heeft mogen stellen dat sprake is van een ernstig geval (zie ook de uitspraak van de Afdeling van 21 mei 2015, ECLI:NL:RVS:2015:130). Het betoog faalt.
10. Verzoekers voeren aan dat zij onevenredig zwaar worden getroffen en dat de burgemeester met een waarschuwing of een soortgelijke maatregel had moeten volstaan. Verder voeren verzoekers aan dat de sluiting niet alleen tot gevolg heeft dat zij worden geconfronteerd met dubbele woonlasten, maar hun enige bron van inkomsten, het café, valt ook weg. De financiële schade is groot. Daarnaast lijdt verzoeker aan een paniekstoornis met agorafobie en fors vermijdingsgedrag, waardoor hij is aangewezen op verblijf in de voor hem vertrouwde omgeving van zijn woning en bedrijf. Ter ondersteuning hebben verzoekers in bezwaar een verklaring overlegd van D.W. de Knijff, psychiater bij het St. Annaziekenhuis. De burgemeester heeft onvoldoende gewicht toegekend aan deze verklaring, aldus verzoekers. In beroep hebben verzoekers nog een brief (gedateerd 7 april 2017) overgelegd van dezelfde psychiater.
11. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter hebben verzoekers met het voorgaande geen omstandigheden aangevoerd die zodanig bijzonder zijn, dat de burgemeester er aanleiding in had moeten zien om geen gebruik van zijn bevoegdheid te maken, of om een lichtere maatregel te treffen. De medische problemen van verzoeker zijn door de burgemeester niet betwist, maar de burgemeester heeft er terecht op gewezen dat uit de onderbouwende medische stukken die verzoeker heeft ingediend, niet blijkt dat hij is aangewezen op de woning of de voor hem vertrouwde omgeving. De voorzieningenrechter verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling van 28 december 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3448. Op de zitting heeft verzoeker nog gezegd dat hij niet wist van de hennepkwekerij en dat hij geen kwaad in de zin heeft gehad, maar slechts naïef is geweest. Ook dat heeft de burgemeester, wat daar verder ook van zij, naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet hoeven leiden tot het niet gebruikmaken van zijn beveogdheid.
12. Het beroep wordt, nu de tegen het bestreden besluit aangevoerde gronden niet slagen, ongegrond verklaard. Omdat nu is beslist op het beroep, bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening meer. Dat verzoek wordt daarom afgewezen.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Lie, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van
mr. E.C.J. Kohl, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 mei 2017.
De griffier is verhinderd voorzieningenrechter
de uitspraak te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan, voor zover daarbij is beslist op het beroep, binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.